De Beiaard. Jaargang 1
(1916-1917)– [tijdschrift] Beiaard, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 358]
| |
StaatkundeNederland -Is niet het voor oningewijden onverwacht overlijden van Dr. D. Bos de voornaamste politieke gebeurtenis van de afgeloopen weken? Ook te dezer plaatse moge eene dankbare herinnering aan deze groote en hoogstaande figuur niet achterwege blijven. En om zijn persoonlijke karaktereigenschappen èn om de zeer bizondere wijze, waarop de eerlijke politieke tegenstander zijne beginselen in het staatsbeleid tot verwezenlijking trachtte te brengen, is zijn heengaan ook in onze rijen diep betreurd. Man van wetenschappelijken onderleg en vorming, beschikte hij, door zijn met vlug begrip rijkelijk opgedane ervaring, over een objectieve kennis van het oeconomisch en maatschappelijk leven, waarin weinigen hem evenaardden. Met zijn vooruitzienden blik had hij zich een volledig program van intellectueele en stoffelijke verheffing der maatschappij ontworpen, waarvan hij zich de voltooiïng met alle kracht, alle werklust en alle idealisme, die in hem waren, had tot taak gesteld. Onvermoeid werker, was zijn arbeid immer vruchtdragend, zoowel wijl zijn denkbeelden, niet besmet door politikasterij, uit hunne innerlijke levenskracht gretig werden opgenomen en aanvaard, als omdat hij de kunst verstond, elken tegenstand, door het zoeken en vinden van punten van vereeniging, te overwinnen. Zonder een charmeur te zijn, wist hij daarenboven door zijn opgewekten en aangenamen toon, zijn zachte en prettige manieren, zijn eenvoud en bescheidenheid, een grooten persoonlijken invloed uit te oefenen. Hem hooren was van hem leeren en voor hem zwichten. Zelden zal men een politieken tegenstander erkentelijker kunnen zijn voor wat hij heeft gedaan en.... nagelaten. Zijn laatste beteekenisvolle arbeid is ongetwijfeld belichaamd geworden in het in April verschenen rapport der onderwijs-bevredigingscommissie, waarin zijn taaie volharding de eenheid schijnt te hebben bevochten. Niet dat dit product van samenwerking dezerzijds met uitbundig gejuich kan worden binnengehaald. Het draagt | |
[pagina 359]
| |
het karakter van bijna elk compromis, namelijk, dat het eigenlijk niemand bevredigt. Wel worden door de financieele gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs, welke de commissie voorstelt, de bestaans- en ontwikkelingsvoorwaarden van dit laatste aanmerkelijk verbeterd, doch, gezien de principieele inzet van den schoolstrijd: bijzonder onderwijs regel, openbaar onderwijs aanvulling en uitzondering, wekt het program teleurstelling. De knikkers zijn gewonnen, het spel is verloren. Desniettegenstaande meenen wij de toekomst met vertrouwen te kunnen tegemoetzien. Uit kracht van zijn goed recht zal ons katholiek onderwijs, door geen geldelijke zorgen meer in zijn ontwikkeling belemmerd, zijn vleugels steeds wijder en wijder kunnen gaan uitslaan. En vooraleer wij een kwarteeuw verder zijn, zal, naar het zich laat aanzien, het eigen onderwijs dat van de overheid zóó ver achter zich hebben gelaten, dat ons bij eene volgende grondwetsherziening het door ons begeerd art. 192 van zelf als vrucht der historie zal in den schoot vallen. Moge in de hangende grondwetsherziening èn onderwijs èn kiesrecht, deze twee bronnen van diepe en jarenlange tweespalt, geregeld worden op eene wijze, welke het parlement veroorlooft, na den oorlog de hand te slaan aan zooveel dringend opbouwend sociaal en staatkundig werk, hetwelk op afdoening wacht. De nationale stemming is inmiddels gedurende de laatste maanden niet opgewekter geworden. De duurte in de levensmiddelen is schrikbarend, industrie en handel worden terneergedrukt door de vexatoire maatregelen van zoogenaamd bevriende mogendheden en in veler hart is de wrevel tot bitterheid overgeslagen door de intrekking der verloven. Dat dit besluit van het legercommando in breede kringen zooveel ontevredenheid heeft gewekt, is minder toe te schrijven aan het besluit zelf dan wel aan de wijze, waarop het is afgekondigd en aan den twijfel, welke is gerezen, aangaande zijn noodzakelijkheid. Zelfs al is, wat wij, behoudens recht op latere rekening | |
[pagina 360]
| |
en verantwoording, willen aannemen, de maatregel van het niet meer verleenen van verloven gerechtvaardigd te achten, de manier waarop hij tot uitvoering is gebracht, is stellig te laken. Hier is blijkbaar, zonder overweging van de gevolgen, plotseling aan een militaire impulsie uiting gegeven. In den gedachtengang, dat dadelijk het leger op volle sterkte moest worden gebracht, is geen plaats ingeruimd aan den moreelen terugslag, welken deze sensationeele, volkomen ongecommentarieerde legerorder noodzakelijkerwijze op de geheele volkspsyche moest hebben. De ramp van de militaire dictatuur heeft zich weder eens ten volle doen gelden. Groote onrust is teweeggebracht, het zakenleven is tijdelijk ernstig gestoord geworden, aanzienlijke verliezen aan de beurs en in den handel zijn geleden. Dat alles had kunnen worden vermeden, door het inachtnemen van een minder opzienbarende methode door een voorafgaand of begeleidend regeeringscommuniqué. Mogen wij voortaan van dusdanig ruw en onbedachtzaam ingrijpen gespeend blijven. De Regeering heeft hare houding zelve verdedigd met een beroep op de toeneming der gevaren in verband met haar voornemen, de neutraliteit van ons land onverkort te handhaven. Wel zeer zonderling is, dat onmiddellijk daarna van alle ons omringende oorlogvoerende mogendheden de meest categorische verzekeringen inkwamen, dat geen hunner een aanslag op onze neutraliteit beoogde. En ook geen enkel feit heeft zich sindsdien voorgedaan, hetwelk de vrees van de Regeering zou kunnen bevestigen. Geen wonder dan ook, dat langzamerhand het gevoelen veldwint, dat men zich noodeloos beangst heeft gemaakt, en dat vele duizenden daarvan het slachtoffer zijn geworden. Wil men voortaan een algemeene ontevredenheid vermijden en speciaal in het leger zelf opstootjes en krijgstuchtelijke vergrijpen voorkomen, dan zal het zaak zijn, de noodzakelijkheid van ingrijpende besluiten als deze voldoende te motiveeren, in stede van in een geheimzinnige stilzwijgendheid weg te schuilen. Welk landsbelang kan er toch mede | |
[pagina 361]
| |
gemoeid zijn, het volk onkundig te laten van iets, waarbij zijn vitale belangen betrokken zijn? Onder deze bedrijven heeft de Kamer rustig haren wetgevenden arbeid voortgezet. Een poging van den heer De Savornin Lohman om op grond van de internationale ons bedreigende omstandigheden de behandeling van de wet op de ouderdomsverzekering voorloopig van de agenda der 2e Kamer af te voeren heeft gefaald. De Regeering, en op haar voetspoor de Kamermeerderheid, achtte den toestand blijkbaar nog voldoende veilig voor, ook belangrijken en tot politieken strijd aanleiding gevenden, wetgevenden arbeid. Inderdaad getuigt het van prijzenswaardige energie, om niet bij de pakken te gaan neerzitten, indien zorgen en gevaren pas op eenigen afstand dreigen. Als zoodanig verdient het besluit der Kamer dan ook toejuiching. Begrijpelijk is echter, dat de rechterzijde, naar aanleiding van de onrustbarende militaire maatregelen, heel wat verstrekkender conclusies aangaande den ernst van den toestand heeft gemeend te mogen trekken. De behandeling der wet op de ouderdomsverzekering is inmiddels met hare aanneming geëindigd. De verschillende sprekers der christelijke partijen hebben in inderdaad schitterenden stijl hun staf gebroken over dit subversief product van wetgevenden arbeid. Met de slappe weinig overtuigende argumenten, waarmede de tegenpartij het ontwerp tegenover Talma's verzekeringswetgeving heeft weten te verdedigen, is een kostbaar materiaal vergaderd om de verkiezingen van dezen zomer met gerustheid onder de oogen te durven zien. De linkerzijde meent politieke munt te kunnen slaan uit eene eventueele verwerping van deze wet door de 1e Kamer. Het effect zou wel eens anders kunnen wezen. Althans de tusschentijdsche Kamerverkiezing in Apeldoorn en Gemeenteraadsverkiezing in Rotterdam II zijn hoopgevend. In overeenstemming met het gevoelen van de kiesrecht-commissie van 1907 heeft de Alg. Bond van R.K. Kiesvereenigingen zich in 1908 met groote meerderheid voor stemplicht uitgesproken. In de bondsvergadering van 1914 | |
[pagina 362]
| |
werden echter ernstige bezwaren tegen dit instituut naar voren gebracht, speciaal voor de katholieke staatspartij. Eene commissie, naar aanleiding daarvan benoemd, om de voor- en nadeelen van stemplicht te onderzoeken, heeft dezer dagen rapport uitgebracht. De Commissie werkte onder ongunstige omstandigheden, omdat een onderzoek naar de werking van den stemplicht in Oostenrijk en België haar vrijwel ondoenlijk werd gemaakt. Aan de hand van de ontvangen inlichtingen komt zij tot de conclusie, dat de verplichte kiesrechtuit-oefening in België tot algemeene tevredenheid werkt. Zij meent die verplichting, waartegen van katholiek standpunt geen principieele bezwaren bestaan, ook voor ons land te mogen aanbevelen, zulks ter bestrijding van twee euvelen door haar genoemd: het wegblijven van de stembus en de bedenkelijke zijde der actie, om dat wegblijven te voorkomen. Na dit tweede, met overtuiging geschreven en met cijfers en statistieken toegelicht, rapport, lijdt het geen twijfel, of de Bondsvergadering zal zich andermaal, ook in verband met de a.s. grondwetsherziening, vóór invoering van stemplicht uitspreken. Arnhem, April/Mei. J.R.H. van Schaik | |
België -Het Belgische Episcopaat en de oorlog - Ook de Roomsch-Katholieken van het neutrale buitenland kunnen zich verheugen over het optreden van het Belgisch Episcopaat in dezen oorlog en de Katholieken van Duitschland moeten, op zijn minst, voor hen zwijgen met ontzag. Want onze Bisschoppen hebben door hun moedig gedrag niet alleen hun volk gediend, maar ook onze Kerk. Om de handelingen van ons doorluchtig Episcopaat, te begrijpen en naar verdienste te waardeeren moet men zich, in den geest, verplaatsen naar de eerste weken van den oorlog en binnen het gemoed van onze Belgische bevolking, vooral in het bezet gedeelte. Ik hoef den lezer daarbij niet behulpzaam te zijn. Hij heeft genoeg onthouden van de gruwelen, welke lijk een wolkenbreuk van vuur en moord plots over | |
[pagina 363]
| |
verschillende provincies zijn ingebroken en hij kan bij zich nog navoelen de verbijstering van smart en twijfelmoed, die een deel van onze bevolking aangreep. Het ontzettende, het God- en menschentergende onrecht, dat vlamde dag en nacht om haar hoofd, sloeg haar in hart en nieren. Velen braken samen in den schoot der goddelijke onderwerping. Maar hoevelen ook die wanhopig hun oogen sloegen ten hemel, waar of Gods wraakengelen bleven, en die opstonden in hun gemoed, omdat Rome niet sprak. Zeg niet, dat Rome niet kon! Ik zeg dat gij moet navoelen, wat er toen omging in het hart van onze menschen, en gij zult bekennen dat die gemoedsopwellingen zeer menschelijk waren.... En intusschen begingen onze vijanden, wat nog afschuwelijker is voor een eerlijk geweten dan de misdaad zelf: ze lasterden hun slachtoffer. Keizer, Kanselier, Katholiek, protestant en ongeloovige, kansel en pers, zij hebben allen belasterd: onze priesters, onze vrouwen en dochteren, onze regeering, ons leger en ons volk. Zij hebben zooveel gelasterd, dat onze vijanden er niet alleen de schade van droegen in hun ziel, en het nadeel van ondervonden in den weerzin van het buitenland, maar dat hun valsche getuigenissen, speciaal tegenover onze priesters, zelfs brandhout van burgertwist binnen het Duitsche Rijk zelf dreigden te worden. De Bisschop van Hildesheim Dr. Adolf Bertram achtte het reeds op 21 September 1914 noodig te waarschuwen in eenen brief aan zijne geestelijkheid tegen het gevaar van verdachtmakingen tegen den clerus, als gevolg van de campagne tegen ons Belgisch priesters gevoerd. Wat hadden de Bisschoppen van een aldus gefolterd volk te doen? Als gezagdragende burgers van een onrechtvaardig aangevallen land, legde de vaderlandsliefde, van welke Kardinaal Mercier de diep zedelijke gronden in zijn beroemden Kerstbrief van 1914 heeft aangetoond, hun reeds de verplichting op om hun landgenooten voor te gaan in standvastigheid en trouw en hun vollen invloed ten dienste te stellen van de verdediging van het gemeenebest. Maar zij | |
[pagina 364]
| |
hadden bovendien te zorgen, dat door de verwoestingen van het vergankelijke, niet tevens het Rijk Gods, dat het rijk der zielen is, nadeel ondervond: zij moesten het geweten van het ontredderde volk verlichten; de waarheid en de eer van hunne priesters of van de hun toevertrouwde kudde wreken tegenover de geweldplegingen van officieele en onofficieele leugen; zij moesten, bij de langdurigheid der beproeving, hunne Kerk bevestigen in de onderwerping aan Gods wil en tevens in het vertrouwen op de eindzege van het goed recht. Dat waren zij verplicht bij bisschoppelijke roeping en eed, zonder aanzien van aardsche overmacht, en zonder zich om prinsengunst noch-vijandschap te bekommeren. Meer hebben onze Bisschoppen niet gedaan. Maar de verhevene, de grootmoedige, de schitterend eenvoudige wijze op welke zij hunne apostolische taak hebben volbracht, in de moeilijkste omstandigheden, heeft aan hunne daden een geschiedkundige beteekenis gegeven en de zedelijke overwinning, met welke zij hunnen strijd tegenover de Duitsche boosaardigheid hebben beslecht, heeft het gezag der Katholieke Kerk ook buiten onze landsgrenzen bevestigd. Deze bewonderenswaardige uitslag is vooral te danken aan twee persoonlijkheden, met welke Gods Voorzienigheid onze Kerk in België, in dees dagen der groote beproeving heeft gezegend: Z.E. Kardinaal Mercier en Z.D. Hoogwaardigheid Mgr. Heylen. De eerste, een groote geest gediend door buitengewone zedelijke gaven; de tweede, een heilige wil, gediend door een sterken geest. Mercier, een wereldfiguur als geleerde en opvoeder van den clerus; Heylen, de internationale apostel van de vereering der H. Geheimen. En als om 's lands eenheid in dezen strijd te symboliseeren, Mercier een Waal op een Vlaamschen Bisschopszetel; Heylen een Vlaming, naar afkomst en overtuiging, aan het hoofd van het meest Waalsche Bisdom; beide overigens, vóór dezen oorlog, niet alleen zeer bekend in Duitschland en Oostenrijk, maar met groote belangstelling en oprechte ingenomenheid naar deze beide rijken gekeerd. In de rijpheid | |
[pagina 365]
| |
maar nog in de volle kracht van hun jaren, zijn deze mannen geroepen geweest om te getuigen.... Vier groote getuigenissen hebben zij afgelegd: de 1e in den herderlijken brief van Kardinaal Mercier op Kerstmis 1914; de 2e in het plechtig protestschrijven door Mgr. Heylen op 10 April 1915 gericht tegen de memorie van het Ministerie van Oorlog van Pruissen, waarin de legende der Belgische Vrijschutterij werd heropgehaald; de 3e in de nota door Mgr. Heylen op 31 October 1915 aan den Duitschen civiel-goeverneur van België, met brief van 6 November 1915 gezonden, om de beschuldigingen te weerleggen van het Duitsche Witboek van 10 Mei, in zooverre deze zijn bisdom aangaan en de 4e in de beroemde sommatie van 24 Nov. 1915, door ons gezamenlijk Episcopaat - het stuk is gesteld door Kardinaal Mercier en door Mgr. Heylen samen - aan het Duitsche Episcopaat, om hunne medewerking te vorderen tot herstel van de waarheid, omtrent de schandelijke aantijgingen, van welke de Belgische bevolking en clerus het voorwerp zijn geweest. Bij deze hoofddocumenten sluiten als aanvulling of als bekroning aan de brief van Z. Hgw. Mgr. Rutten van 1 November 1915, tegen de valsche verklaringen van het Duitsche Witboek omtrent het bisdom Luik en de laatste vastenbrief van Kardinaal Mercier, waarin aan ons volk, als belooning voor het zoo heldhaftig gedragen leed, het roemrijk herstel van ons land in zijn volle onafhankelijkheid met alle zekerheid wordt verkondigd. Deze bisschoppelijke getuigschriften vragen niet om ontleding, maar om lezing en overweging. Ik durf te verhopen, dat geen priester noch een ontwikkeld Katholiek in geheel Nederland te vinden is, die zoo weinig om de waarheid en zoo weinig om de eer van zijn Belgische geloofsgenooten en hun clerici geeft, dat hij deze stukken niet in zijn bezit zou hebben. Men kan ze - met uitzondering van Mercier's laatsten Vastenbrief - vereenigd vinden in het zoo pas verschenen derde Grijsboek, door de Belgische Regeering in het antwoord op het beruchte Duitsche Witboek over den | |
[pagina 366]
| |
volksoorlog in België uitgegeven. Wien 't lust, leze bovendien ‘de eer en de onschuld der Belgische priesters gehandhaafd’ door Mgr. M. Vaes, rector van St. Juliaan der Belgen te Rome, in de verzorgde Nederlandsche vertaling uit het Italiaansch, door Eerw. Pater B.H. Molkenboer O.P.Ga naar voetnoot1) Met onverbiddelijke nauwgezetheid hebben onze Bisschoppen de door Duitsche inquisitoren opgestapelde onwaarheden één voor één onderzocht en weerlegd. Zij hebben, in bijzonderheden, het bewijs geleverd dat het Duitsche witboek een aaneenrijgsel is van looze beweringen, van tegenstrijdigheden en van valsche getuigenissen. Geen enkel feit van franctireurschap, noch van priester noch van leek, is door de Duitsche regeering op soliede wijze gestaafd. Na angstvallig onderzoek is het onze Bisschoppen integendeel gebleken dat er in hunne onderscheidenlijke diocesen geen franctireursdaden zijn gepleegd. ‘Wij, Mgr. de Bisschop van Luik en ik zelf, bevestigen voor God, zoo schreef Mgr. Heijlen op 7 Nov. l.l. aan Z.H. den Paus, dat de Duitsche beschuldigingen van elken grond ontbloot en lasterlijk zijn, dat onze diocesanen, priesters en leeken onschuldig, dat hunne handen met geen enkel van de hen ten laste gelegde misdaden besmet zijn’ en in hun collectief schrijven aan het Duitsche, Beijersche en Oostenrijksche Episcopaat, herhalen onze Bisschoppen ‘wij weten dat de onbeschaamde beschuldigingen van de Duitsche regeering, van het begin tot het einde, laster zijn. Wij weten en wij zweren het.’ De stukken door ons Episcopaat overgelegd bevatten bovendien het onweerlegbaar bewijsmateriaal dat de geweerschoten, welke zoo dikwijls het teeken waren tot bloedorgiën door Duitsche soldaten zelf werden gelost of afkomstig waren van Fransche of Belgische soldaten, in wettigen strijd; dat de Duitschers zelfs op geraffineerde wijze slachtoffers hebben voorzien met een wapen of met schietvoorraad om aan hun schuldigheid te doen gelooven en dat de gepleegde gruwelen | |
[pagina 367]
| |
op voorhand beraamd of met zulke ontzettende wreedheid zijn voltrokken, dat men ijst zelfs bij een beknopt en ontkleurd verhaal, als b.v. door Mgr. Heijlen in zijn nota's wordt gegeven. Het hooge verantwoordelijksgevoel van onze bisschoppelijke getuigen, dat voor elke lichtvaardige bewering huivert, en hun heilige bezwering van de waarheid der voorgebrachte gegevens, kunnen bij een onvooringenomen rechter geen den geringsten twijfel openlaten aan de schuld of onschuld, zooals zij door onze Kerkvoogden zijn verdeeld. Maar bovendien is elke weerlegging van Duitsche zijde, tegen de bevestigingen van ons Episcopaat achterwege gebleven. Elke uitnoodiging, elke uitdaging om naar de waarheid op vertrouwenswaardige wijze te onderzoeken, bleef nog onbeantwoord. Het geding is dus gesloten. De eer van ons volk en zijn priesterschap, in bloed gewasschen en in vuur beproefd, schittert op den donkeren achtergrond van Duitschen laster met versterkte kracht en ons Belgische volk zal zijne Bisschoppen blijven beschouwen als de voornaamste redders van zijn belaagde onschuld en zich eenmaal dankbaar herinneren dat het, in dezen besloten tijd, in onze kerken de laatste schuiloorden van zijn vaderlandslievende vrijheid heeft gevonden. Er is getracht om onder de Katholieken der onzijdige landen den indruk te vestigen dat ons Episcopaat en dat in het bij zonder Z.E. kardinaal Mercier zijne geestelijke zending zou zijn te buitengegaan, dat hun vaderlandschen overijver bedenkelijk kon worden voor de inwendige rust van België en het alleen aan de toegevendheid van de Duitsche bezettingsoverheid zou te danken wezen, dat geen scherper conflict is opgerezen tusschen beide machten. Deze opdringerige voorstelling houdt geen oogenblik stand tegenover de feiten. Onze bisschoppen maakten niet alleen gebruik van hun apostolisch recht, maar zooals reeds gezegd, zij gehoorzaamden slechts aan hun apostolische verplichtingen. ‘Je me sens pressé par un devoir grave de conscience de renouveler ma protestation’, schreef Mgr. | |
[pagina 368]
| |
Heylen aan generaal Von Bissing op 6 November en deze gedachte is ontwikkeld en betoogd in het collectief schrijven van onze Bisschoppen. En in de plaats dat hun vaderlandsche brieven het volk zouden stemmen tot oproer en stoken tot verzet tegenover de wettige voorschriften der bezettinghoudende macht, hebben zij aan de verduisterde geesten licht, aan de wanhoop zalving, aan de opschuimende woede zelfbeheersching gegeven. Het volk kan nu beter berusten in het gevoel van zijn zedelijke onoverwinbaarheid, het heeft bevrediging gevonden in de overtuiging dat zijn naam naar buiten ongerept is gebleven, het vindt in de onbevangenheid van onze kerken een opluchting voor zijn zwaar gedrukt gemoed. Nergens hebben de handelingen van ons Episcopaat aanleiding gegeven tot opstootjes noch tot eenige onrechtmatige handeling. Dat heeft het Duitsch bestuur niet belet, om zich aan de vrijheid van onze Bisschoppen meer dan eens te vergrijpen en herhaaldelijk te pogen om ze in hunne werkzaamheid en aanzien te schaden. Mgr. Rutten van Luik, is gijzelaar geweest; Mgr. Walravens, Bisschop van Doornik, is doodelijk geknakt geworden door de mishandelingen die hij te onderstaan had, en Z.E. kardinaal Mercier zelf is herhaaldelijk onderworpen geworden aan maatregelen, welke niet strooken met de waardigheid van zijn ambt. Men kan zich overigens uit de laatste incidenten rond den vastenbrief van Kardinaal Mercier en de gevangenneming van Kan. Loncin, herinneren hoe de Duitsche pers, blijkbaar op ingeving van hoogerhand, getracht heeft om den Primaat van België in verwikkelingen te lokken, welke beperkende maatregelen voor zijn verdere vrijheid zouden verklaren. Maar elke drukking is onmachtig geweest op het geweten van onze Bisschoppen, elke list is te kort geschoten tegenover hunne welbedachte zelfbeheersching. Vermoedelijk ware echter de Duitsche regeering niet voor krasseren durf teruggedeinsd, ware zij niet beducht voor den terugslag van hare beslissingen bij den H. Stoel. Op | |
[pagina 369]
| |
opvallende wijze, hebben de centrale regeeringen, sedert het begin van dezen oorlog om de zedelijke dekking geworven van het Vaticaan, maar Z.H. de Paus is niet geneigd om het misdrijf tegen België gepleegd te vergoelijken, noch om ons Episcopaat in zijne geestelijke rechten te laten beperken noch krenken. Men kent den officieelen brief door staatssecretaris Gaspari aan onzen minister bij het Vaticaan Prof Van den Heuvel, waarin de theorie van de noodwet als zedelijke verrechtvaardiging voor Duitschland's inval in België wordt afgewezen. De bijna vergeten aanspraak van den Paus in het consistorie van 22 Januari 1915 was, ofschoon minder uitdrukkelijk, niet minder duidelijk. Doch de meest onverholen betuiging van zijn volkomen instemming met en zijn vaderlijke bezorgdheid om kardinaal Mercier en in zijn persoon met en om geheel het Belgisch Episcopaat, heeft Z. Em. ontvangen bij zijn laatste bezoek te Rome, toen de H. Vader onder zijn portret deze woorden schreef: ‘Aan onzen geeerden Broeder Kardinaal Mercier, Aartsbisschop van Mechelen, schenken wij uit ganscher harte onzen apostolischen zegen, met de verzekering, dat wij altijd met hem zijn en dat wij deelnemen in zijn lijden en angsten, vermits zijn zaak ook de onze is.’ | |
De Belgische en de Duitsche Katholieken -In aansluiting bij deze samenvattende beschouwingen over de handelingen van ons Episcopaat, een woord over de verhouding van de Belgische tegenover de Duitsche Katholieken. In het Katholieke Nederland is reeds meer dan ééne stem opgegaan om de felheid te betreuren, met welke de katholieken der oorlogvoerende natiën elkander in de eerste maanden vooral hebben aangevallen en men heeft, naar links en rechts reeds een voelhoren uitgestoken, of de vijandelijde broeders nog niet voor kalmer rede zouden toegankelijk zijn. Ook wij, Belgische Katholieken, hebben wel een enkelen keer deze voorbereidende aanvoeling ondervonden, en het zal misschien eenige belangstelling waard zijn, dat ik, als Roomsche Belg, | |
[pagina 370]
| |
mijne zienswijze over de mogelijkheid eener toenadering met onze Duitsche geloofsgenooten nog even uitspreek. Ik weet niet wat de toekomst brengen zal, maar zonder eenig voorbehoud verklaar ik, dat wij, Belgische katholieken, voorloopig, geen reden zien om onze Duitsche medegeloovigen meer te ontzien dan hunne andersdenkende landgenooten en geen lust om nu reeds langs hen de roode kloof te overbruggen, welke gaapt tusschen ons beider naties. Deze scherpe afscheiding moge, buiten ons land, worden betreurd, maar het is geenszins onze schuld dat zij is ontstaan, en al willen wij ze niet vernauwen wij hebben ook tijdens den oorlog niets gedaan om ze te verbreeden. De zaak is eenvoudig deze: wij herkennen de Duitsche Katholieken niet uit hunne medeburgers; wij onderscheiden ze aan geen enkel kenmerk onder de bonte menigte. Hoe wilt gij dat wij ze zouden opzoeken? De Duitsche Katholieken hebben zich aan ons, Belgen, alleen vertoond van den heidenschen kant, en daar doen zij zich even hardvochtig, even geweldadig, even hebzuchtig, even gewetenloos voor als de beruchte jonkerpartijen uit het Pruisische Oosten. Geen enkel woord van zedelijk protest tegenover de schending van onze grenzen, geen woord van vertroosting in onze onnoemlijke smarten, geen woord van verweer tegenover de onteering welke op alle leden van ons volk is beproefd geworden. Integendeel. Zij hebben gezocht en zoeken nog om met hulp van theologie en moraal het onrecht omtekeeren, dat ons is aangedaan; zij hebben, met de stilzwijgende goedkeuring en onder de hooge bescherming van het Duitsche Episcopaat, gewedijverd met de fanatieke organen van het nationalistisch afgodisme om onze geestelijkheid en onze vermoorde burgers te besmeuren, zij hebben in strijd met internationale wetten en menschelijkheid het meest roekelooze gebruik gepredikt, van alle ten gebode staande vernielingsmiddelen, zij hebben de theorie van de alles verrechtvaardigende Kriegsraison tot hare verste consequentie's opgevoerd, en op elke vergadering van den Rijksdag treedt Spahn, als de Shylock der burger- | |
[pagina 371]
| |
partijen naar voren, om ons in staatkundigen zin het hart uit het lijf weg te snijden. ‘Wij willen België staatkundig, militair en economisch in onze hand hebben.’ Wie of in dat alles eenen katholieken grondtoon kan terugvinden? Men verwondere er zich dan ook niet over dat wij ons afwenden van de lokstem onzer over-Rijnsche geloofsgenooten, want deze hebben zich, in zedelijk opzicht tegenover ons, lager gezet dan de meest ongeloovige sociaal-democraten. Onze Bisschoppen hadden dan ook het recht in hun gezamenlijk schrijven hun verontwaardiging uit te spreken over de ergernis, door de Duitsche Katholieken gegeven, en het eerste woord van berouw te vereischen en eerherstel, vooraleer, door vergiffenis en verzoening, de mogelijkheid tot toenadering tusschen ons kan worden geopend. Dit woord is vooralsnog niet gesproken. Het verwondere dus niemand dat wij onze harten gesloten houden. Frans van Cauwelaert |