Literatuur
Sinds prof. W.J.A. Jonckbloet in 1841 met de eerste nieuwe Nederlandse Beatrijs-uitgave kwam, zijn er veel andere verschenen. Vier eigentijdse daarvan verdienen nog de aandacht. Die van dr. Rob Roemans en drs. Hilda van Assche in de ‘Klassieke Galerij’ (Amsterdam/Antwerpen) is voorzien van een bijzonder uitvoerige literatuuropgave. G. Kazemier verzorgde er een voor het ‘Klassiek Letterkundige Pantheon’ (Zutphen); daarin wordt vooral zeer deskundig op de structuur, de technische en filologische bijzonderheden van het werk ingegaan. De oorspronkelijk door C.J. Kakebeen in 1901 bewerkte editie werd in latere drukken aangevuld door D.C. Tinbergen en L.M. van Dis (Bibliotheek Van alle tijden, Groningen 1970). Voor deze uitgave werd vooral gebruik gemaakt van de door dr. F. Lulofs verzorgde editie in de reeks ‘Klassieke Nederlandse letterkunde’ (vierde druk, Culemborg 1976).
Het aantal studies over en in verband met het gedicht is ontelbaar. Voor het goed begrip van een middeleeuwse tekst is uiteraard kennis van de geschiedenis der middeleeuwen zelf van groot belang. Het meesterwerk Herfsttij der middeleeuwen van prof. dr. J. Huizinga is vooralsnog niet overtroffen. Interessant en bijzonder informatief is ook R.W. Southerns De opkomst van het Avondland (Utrecht 1971). Voor de Nederlandse geschiedenis van die tijd kan men terecht bij Jan Romein, De lage landen bij de zee (Zeist 1961).
Wie over de getallen- en kleurensymboliek van het gedicht wil worden ingelicht, vindt in Symboliek en iconografie der christelijke kunst (Bussum 1974) van dr. J.J.M. Timmers het nodige materiaal.
Tenslotte is ook over de hoofse minne zeer veel geschreven. Als goede inleiding kan Maurice Valency's In praise of love (New York 1958) worden beschouwd.