Het Romeinse kapitaalschrift, waarmee de beroemde Vergiliushandschriften geschreven werden, vertoont een dubbele vorm: een gemakkelijk leesbaar, elegant boekenschrift en een moeilijker te ontcijferen vorm, een soort cursief waarin het individuele primeert met ligatures en onregelmatige letters.
Het nieuw-cursief verbindt de letters, doch op een eigenaardige wijze, nl. niet de letter zelf wordt verbonden met een volgend element maar wel een bovenste of onderste deel van de letter met de aanvangshaal van het volgend element.
Het unciaal (wel naar het Lat. uncia, d.i. het twaalfde deel van de voet), geschreven met zware, brede en schuine penhouding, vermoedelijk naar Grieks model, biedt soliede, ronde tekens en vertegenwoordigt zeer decoratief de eerste religieuse teksten. Unciaal heeft succes vanaf de 6de eeuw, ook in Engeland, vanwaar het in de 8e eeuw door Ierse en Angelsaksische monniken weer op het vasteland wordt geïmporteerd en een gewichtige rol speelt in de Karolingische reform.
Naast het unciaal ontstaat het semi-unciaal (6de-9de e.) met letters die geredelijk passen tussen vier lijnen, tegenover de majuskel die tussen twee lijnen wordt geschreven; bij sommigen geldt semi-unciaal dan ook al als primitieve minuskel.
De Germaanse invallen en het bekeringsproces scheppen practisch de volgende toestand: In Engeland schrijft men semi-unciaal; in Spanje en Italië blijft men trouw aan de Romeinse traditie: nieuwcursief; in het Frankische rijk releveert men in de 7de eeuw het Merovingisch.
Tegelijkertijd wendt men een nieuwe formule aan die een einde stelt aan het vroegere Romeinse procédé: in een scriptorium wordt nu alleen nog op perkament geschreven, en niet meer op papyrus.
Het énige kapitaalschrift dat nog in voege is, heet dus unciaal en komt hoofdzakelijk voor in prachtige liturgische handschriften van de tijd; het is ontaard in de 7de eeuw door overtollige halen en trekken; in de dagelijks gebruikte boeken schrijft men semi-unciaal dat ook sedert de 6de eeuw overladen is door fioritures en schreefvorming. Het speciale semi-unciaal uit Engeland gaat terug op een tekentechniek waarvan een variante die spits geschreven wordt Spits Iers heet.
Het nieuw-cursief vertoont een steeds groter wordende reeks afleidingen en types die het lezen dan ook bepaald moeilijk maakt. Een nationale verschijning er van is het Merovingisch, verticaal en lang, met een ogenschijnlijke preciositeit die het identificeren vergemakkelijkt en (valse) nabootsing tegenwerkt.
En zo staan wij bij de klassieke Middeleeuwen. Deze tijd, 8e tot 11de eeuw, behoudt uit het kapitaalschrift een alphabet van hoofdletters