Bataafsche liederen, voor vaderlandsche jongelingen en meisjes(1795)–Anoniem Bataafsche liederen, voor vaderlandsche jongelingen en meisjes– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina V] [p. V] Aan de Bataafsche jongelingen en meisjes. Wil nu, ô fiere Helden stoet! Bataafsche Jongelingen; Wil nu, beminnlijk maagdenkoor, Den lof der Vrijheid zingen. Ontvang de telgjes onzer kunst; Voor U zijn zij gebooren, En laat op onze Cyter klank, Uw Vrije stemmen hooren. Voor U greep men het speeltuig aan, Ten spijt dier wangedrochten, Die, voor zij werden afgestreen, Niets dan ons onheil zogten. Paar Vrijheids liefde aan kuische min, En doe uwe offerhanden, Op 't Vaderlandsche hartaltaar, Nu onbelemmerd branden. [pagina VI] [p. VI] Zing, daar de snoode heerschzucht beest; Zie haar den moed ontzinken, Wen zij uw stem, op Vrijheidstoon, Langs Bato's Erf hoort klinken. Civilis Telgen, Heldenkroost, Zing, zing den lof der Gallen, Zing, daar uw hand de Vrijheid kroont, De Dwingeland is gevallen! Meldt, met den Sabel in de vuist, Den lof der Vrijheidszoonen, En doe het juichend leeuwendaal, Weêrgalmen van uw toonen. Kan aan U onze Cyter klank, Bataafsche Jeugd! bekooren; Zo wordt weldra, een tweede vrugt, Een lettertelg gebooren. Spoor zingende onze kunstdrift aan, Dan zal ons niets beletten, Om, anderwerf, op onze lier Een Vrijen toon te zetten. Leef! leef intusschen Vergenoegt, Blijf Deugd, blijf Vrijheid eeren; Zo ziet ons dierbaar Vaderland, Zijn waar geluk vermeeren. Vorige Volgende