| |
| |
| |
Glossarium van ingredienten
Nota.
Zoals de titel aangeeft werden alleen ingrediënten in het hiernavolgende glossarium opgenomen. Van deze ingrediënten werd bovendien een keuze gemaakt van termen waarvan de opneming om de ene of de andere reden verantwoord leek. Volledigheid werd dus niet nagestreefd.
| |
A
adamsappelen: groene citroenen, ‘die welcke die Italianen - heeten’. Syn. van limoenen. Zie aldaar. 34. |
adick: wilde vlier (Sambucus ebulus L.) 146, 187, 193 |
aerde (swarte -): aardpik, asfalt, ook wel Jodenlijm of Jodenpik geheten omdat het o.m. in de Dode Zee werd gevonden. 141 |
aloen: aluin. Zie ook aluyn. 76, 77 |
aloes: een van de aloësoorten, vooral Aloe ferox Mill. 131, 135, 235 |
alsen: alsem (Artemisia absinthium L.) 210 |
althea: heemst (Althaea officinalis L.) 180 |
aluyn: aluin. Men onderscheidde, naar de verschijningsvorm, verscheidene soorten: Kristal- of rotsaluin, pluimaluin, ijsaluin, enz.
- van pluyme of de plume 92, 252; - van ijs 252;
- de fente, een syn. van o.m. cliefaluyn (zie aldaar) 48;
- succarin 72 |
amber gris: amber, afscheidingsprodukt uit de darm van de potvis. 147, 148 |
| |
| |
ambre: zie hierboven. 57, 145 |
amech (confectie -): betekenis onduidelijk 239 |
ameldonc: Fr. amidon, Lat. amylum (tritici), zetmeel 6 |
ammeren: as 205 |
argentijne: kruidnaam, mij alleen uit het Italiaans bekend: argentina ouero serpenta (Ophioglossum vulgatum) 230 |
armoniac(k): gomhars bereid uit de stengels van Dorema ammoniacum Don. en andere Umbelliferen. 46, 233 |
arsenic: arseensulfide, rood of natuurlijk a. (rubeum) en geel of wit a. (album). Synoniem van oprement 149 |
azafetida: onwelriekend gomhars, het gestolde sap van bebepaalde Ferula-plantsoorten. 185 |
azuer van akers: azuurblauwe verfstof die o.m. langs de middellandse-zeehaven Akra werd ingevoerd. 39 |
| |
B
baccis lauri: lees baccae lauri, laurierbessen. Syn. bakelaer. 249 |
bakelaer: zie hierboven. 104, 183, 249 |
basilicom: bazielkruid, basilicum (Ocimum basillicum L.) 145, 258 |
bedellium: bdellium, een harsachtig gom, gelijkend op nirre, afkomstig van struiken uit het geslacht Commiphora. 235 |
benium: volgens de kontekst syn. van meesterwortel. Zie hieronder. 97 |
beniuyn: benzoë, welriekene asa (Styrax benzoin Duyand) 49, 129, 131, 132, 133, 134, 135, 138, 140, 142, 196, 197 |
berberis: Lat. zuurbes (Berberis vulgaris L.). 86 |
| |
| |
bergensmeer: vet van een barg, een beer of mannelijk zwijn. 136, 154, 166 |
berghesmeer: zie hierboven. 240 |
berna(e)gi: bernagie (Borrago officinalis L.). 3, 145 |
bertram: bertram, tandwortel (Anthemis pyrethrum L.) Syn. van pierretre. 4, 5, 169. |
betonie(n): betonie, koortskruid (Bettonica officinalis L.). 184, 222. |
betoniewater: aftreksel van betonie(n). 257. |
bijuoet: gemene bijvoet, alsem (Artemisia vulgaris L.) 215 |
bilsencruyt: bilzekruid, slaapkruid (Hyoscyamus niger L.). 216. |
bizances: uit de kontekst blijkt dit de (Latijnse of Italiaanse?) naam van een plant te zijn. 238. |
bizancijs: zie hierboven. 244. |
boli armeny: rode aarde, een aardsoort die men in Armenië vindt en die vroeger als stypticum gebruikt werd. 57. |
boomlijn: maretak, Fr. guy (zie aldaar). 220. |
boomvaren: eikvaren, gemene naaktvaren, boomvaren (Polypodium vulgare L.). 145. |
bornwortelwater: aftreksel van bornwortel, volgens de kontekst een syn. van cardo benedictus. Zie aldaar. 258. |
bremsaet: zaad van brem (Cytisus scoparius), 237. |
brisiliehout: fernambukhout, bresiliehout (Caesalpinia echinata Lam.). 48, 102. |
buglos(s)e: ossetong (Anchusa officinalis L.). 3, 145, 148. |
| |
| |
| |
C
calaminaire: kalamijnsteen, galmei, zinkspaat. Syn. van chailmaigne. 104. |
calamine: zie hierboven. 38, 104. |
calaminta: soort munt, misschien rondbladige munt (Mentha rotundifolia L.). Syn. van nepte en catte(n)cruyt. 129, 130, 131, 134, 135, 140, 141, 142, 196. |
calaminte: zie hierboven. 148. |
calanders: korenworm (Mnl. Wdb.). Syn. van corenbiters. 187, 188, 189. |
calissihout: zoethout (Clycyrrhiza glabra L.). 145. |
calument: zie calaminta. 4. |
camarone (melck-): Italiaanse alchemistenterm, syn. van toto magico maggior. 27. |
camemillebloemen: bloemen van echte kamille (Matricaria chamomilla L.) of Roomse kamille (Anthemis nobilis L.). 234. |
camille: zie hierboven. 55. |
camomille: zie camemillebloemen. 143. |
carthaphilago: Lat. Hier gebruikt als syn. van oogentroostcruyt en eufrase (zie hierboven). 176. |
cappers: vrucht van de kapperboom. 109. |
cardo benedictus: Lat. gezegende distel, benediktenkruid (Cnicus benedictus L.). Syn. van bornwortel. 258. |
catte(n)cruyt: zie calaminta. 4, 195. |
cawoerde(n): pompoen (Cucurbita pepo L.). Syn. van coloquintide. 126, 169. |
caworden: zie hierboven. 123, 237. |
cedre citrin: welke stof hiermee bedoeld wordt, is mij niet bekend. 196. |
chalmaigne: zie calaminaire. 38. |
| |
| |
chamedren: zie germandree. Ook syn. van yua arthretica. 145. |
cherui: suikerwortel, suikerpeen (Sium sisarum L.). Syn. van morkens (witte-). 191. |
cicer: erwt (Cicer arietinum L.). 58. |
cicuta: ‘dats wilde fenijnighe petercelie’. Zie petercelie 99. |
cidronen: citroenen. 138, 231. |
citrinen: zie hierboven. 145. |
ciuette: civetolie, cf. Fr. civette. Zie ook Cyuette. 196. |
cliefaluyn: klipaluin of rotsaluin, aluin in kristalvorm. Syn. van rockaluyn. 48. |
clockskenscruyt: een van de planten van de familie der Campanulaceeën, misschien grasklokje (Campanula rotundifolia L., of ruig klokje (C. trachelium L.). 147. |
coloquintide: zie cawoerde(n). 169. |
commijn: komijn (Cuminum cyminum L.). 4, 24. |
confilie de greyn: melisse (Melissa officinalis L.). 105, 148. |
consolida (groote-): smeerwortel (Consolida major L.). 227. |
coperroot: koperrood, vitriool; soms ook de naam voor roodbruin ijzeroxyde. 7, 78, 79, 80, 85a, 252. |
coque van leuanten: naam van en bepaalde stof; mij niet van elders bekend. 100. |
corenbiters: korenworm. Zie ook calanders. 185. |
craweyen: afval van geslacht dier, dierlijke ingewanden. 186. |
cypers: wile galigaan (Cyperus longus L.). 138, 248. |
cyros: bet. onduidelijk; cf. Fr. cire, was? 225. |
cyuette: zie ciuette. 57, 129, 138. |
| |
| |
| |
D
damastwater: aftreksel van damastrozen, tweekleurige rozen (rood en wit). 123, 138. |
daucus: Lat. distel. Men onderscheidde twee soorten, de daucus creticus, kandische belwortel (Athamanta cretensis L.) en de wilde peen, daucus asinus (Dauca carota silvestris L.). 255. |
diacatiami: wellicht corrupt; mij niet van elders bekend. 239. |
diafinicon: corrupt voor diaciminum? 239. |
diagre: naam van een substantie (of plant?). Mij niet van elders bekend. Corrupt overgeleverd? 155. |
dille: dille (Anethum graveolens L.). 143, 173. |
dittame: diptam, essen- of citroenkruid (Dictamnus albus L.). 159. |
draekenbloet: drakenbloed, de naam van het hars van Daemonorops draco (Willd.) Blume. 153. |
dragant: sap van verscheidene plantensoorten van het geslacht Astragalus, dat stolt bij aanraking met lucht. 131, 134, 135, 140, 141. |
duyuenkeruel: duivekervel, aardrook (Fumaria officinalis L.). Syn. fumus terre. 144, 145, 222. |
| |
E
eerthauwen: peulen van erwten (Pisum sativum L.). 6. |
egdisse: hagedis. 66. |
egelentier: hondsroos (Rosa canina L.). 86. |
electuarie van Indien (die groote -): likkepot, mij niet van elders bekend. 239. |
ellebore (witte -): witte nieswortel (Veratrum album L.). Syn. nieswortel. 98. |
ellebori (swarte -): kerstroos, zwart nieskruid (Helleborus niger L.). 190. |
| |
| |
endiuie: andijvie of cichorei (Chicorium endivia L.). 238. |
endyuye: zie hierboven. 244. |
epitime: epithyme, klein warkruid, tijmschorfte (Cuscuta epithymum Murr.). 145. |
epitemo: zie hierboven. 238. |
esula: zie serpentine. 187. |
eufrase: ogentroost (Euphrasia officinalis L.). Syn. ooghentroostcruyt. 176. |
eygalle: lees eykgalle?: galnoot of galappel op bladeren van eikebomen, veroorzaakt door steken van de galwesp. 251. |
eyloof: klimop, veil (Hedera helix L.). Syn. vaele. 50. |
| |
F
flambes: waterplant, in de tekst ook ‘waterlelie’ genoemd (Ranunculus flammula L.). Syn. waterlelien. Zie ook vlammen. 136. |
foelgie: foelie, het vlies rond de muskaatnoot. 5, 162. |
foellie: zie hierboven. 3. |
fumeterre: Syn. duyuekeruel (zie aldaar). 238, 239, 244. |
fumus terre: zie hierboven. 145. |
| |
G
galangaen: de specerij galigaen of galanga, de welriekende wortelstok van Alpinia officinarum Hance. 155. |
galegaen: zie hierboven. 197. |
galigaen: zie galangaen. 196. |
galnoten: uitwassen op eikebladeren. Galappelen, veroorzaakt door de steek van de galwesp. 7. |
gariofilata: nagelkruid (Geum urbanum L.). 258. |
| |
| |
garwe: gerwe, duizendblad (Achillea millefolium L.). Syn. millefolium. 191. |
gecalcineert: wellicht is bedoeld gecalcineert water: oplossing van gebrande kalk. 48. |
gemuscelgiaet: adj. met muskusreuk. 129, 130. |
geneuer: jeneverstruik (Juniperus communis L.). 211. |
geneuerbesien: zie hierboven. 4, 142, 197. |
geneuerbladeren: bladeren van geneuer. 41, 221. |
geng(h)ebaer: gember (Zingiber officinale Roscoe). 122, 155. |
germandree: echte gamander, edel manderkruid (Teucrium chamaedrys L.). Syn. chamedren en yua arthretica. 145. |
ghengeb(a)er: zie geng(h)ebaer. 124, 162. |
ghette: git, een zwarte stof. 205. |
girofflat (seepe -): zeep met groffelsnagelsgeur. 133. |
goutbloemen: goudsbloem (Calendula officinalis L.). 101. |
gouwe: stinkende gouwe (Chelidonium majus L.). 153. |
greyn: aangenaam riekend, driekantig zaad, paradijskoren, cardamon (Amonum meleguetta L.). 35, 149. |
guy: Fr. gui, maretak; syn. boomlijm. 220. |
| |
H
hemelssluetele: hemelsleutel (Sedum telephium L.) Syn. herba paralisis. 257. |
herba paralisis: zie hierboven. 257. |
hermodattes: herfsttijloos (Colchicum autumnale L.). 155. |
herwassen: plant of vruchten, het woord is mij niet van elders bekend. 182. |
hidromel: honigwater. Syn. mellicrat. 219. |
hirs: puimgierst (Panicum millaceum L.). Een syn. van panijs. 98. |
homst: heemst (Althaea officinalis L.). 106. |
| |
| |
| |
I/J
janscruyt (S. -): hertshooi. Sint-Janskruid (Hypericum perforatum L.). 154. |
ijserherdt: ijzerhard (Verbena officinalis L.). Syn. verbene. 215. |
jere: dikwijls jera pigra genoemd, is een electuarium dat voor hoofdpijn en voor ziektes van ogen en oren gebruikt werd. 244. |
iulep: een verkoelende drank (Mnl. Wdb.). 238, 239, 244. |
iusquiames: bilzekruid (Hyoscyamus albus L.). 237. |
| |
K
kersouwe: madeliefje (Bellis perennis L.). 229. |
koolsaet: koolzaad (Brassica napus L.). 159. |
kriecken van ouer zee: jodenkers, lampionplant (Physalis alkekengi L.). 237. |
kweken: kweek, graswortel (Triticum repens L.). 6. |
| |
L
ladanum: Lat., ook lapdanum, laudanum, klierenhars van Cistus-soorten als Cistus villosus L. en andere. 140, 141, 142, 148, 196. |
latoene: messing, geel koper. 254. |
latouwesaet: zaad van tuinsla, latuw (Lactuca sativa L.). 237. |
lauender: vreemde lavendel (Lavandula stoechas L.). 196. |
lauwerbladeren: bladeren van de laurierboom (Laurus nobilis L.). 181, 217. |
lemmet: wiek, lampepit. 12, 92, 110, 112. |
liese: buiksmeer van varken. 69. |
| |
| |
lijsaetsmout: olie van vlas- of lijnzaad (Linum usitatissimum L.). 26. |
ligna aloes: welriekend hout van verscheidene plantensoorten, vooral van thymelaeceën, Burseraceën en Rosaceeën. Het heeft met aloë niets gemeen. 140, 142. |
lilium conuallium: Lat. lelietje-van-dalen (Convallaria maīalis L.). 256. |
limoenen: kleine, grone citroen. 34, 44, 70, 71, 231. |
linardo: vlasleeuwenbek (Antirrhinum linaria L.), in de middeleeuwen ook wilt vlas of paddevlas genoemd. 65. |
litaerge: loodglit, loodglans, loodmonoxyde (Lithargirum). Syn. siluerschuym. 52, 62. |
lume bifeze: volgens de tekst is dit de Italiaanse benaming voor cliefaluyn of aluyn de fente. Zie aldaar. 48. |
lysaetsmout: zie lijsaetsmout. 96. |
| |
M
maleueseye: malvezij, een soort zoete wijn. 162. |
malue(n): groot kaasjeskruid, maluw (Malva silvestris L.). 106, 236. |
margeleyne: echte marjolein (Origanum majorana L.). 163, 196. |
mastic(k): gestold sap of hars van Pistacia lentiscus L. 5, 94, 155, 183, 240, 253. |
matere: echte kamille, moederkruid (Matricaria chamomilla L.). Syn. sprinckele. 64. |
meesterwortel: volgens de kontekst een syn. van benium. Zie aldaar. Mij niet van elders bekend. Syn. benium. 97. |
melge: Italiaans woord; naam van een zaad. Syn. sorgo. 24. |
| |
| |
melisse: melissa (Melissa officinalis L.). 105, 148. |
mellicrat: Syn. hidromel (zie aldaar). 219. |
mente: a) een van de vele soorten van het geslacht Mentha. 143, 144, 181, 187, 189, 193, 204.
b) dubbele -: in de tekst wordt het omschreven als ‘cattecruyt dwelc op de bergen wast’. Zie catte(n)cruyt. 4. |
milium folis: duizendblad, garwe (Achillea millefolium L.). Syn. garwe. 155. |
millefolium: zie hierboven. 191. |
mirobalans: een van de vijf soorten Myrabolani. 145. |
moedercruyt: zie matere. 105. |
moreyt(verwe): moerbei(kleur). 48. |
morkens (witte -): Syn. cherui (zie aldaar). 191. |
muscaetperen: soort peren met muskaatsmaak. 127. |
muscadel: muskaatwijn. 29. |
muscelgia(e)t(e)s: muskus, afscheidingsprodukt uit de gegeslachtsklieren van het mannelijk muskushert of van de muskusrat. 1, 3, 57, 129, 134, 138, 145, 147, 148, 196. |
musckachtich: gelijkend op, met muscus. 123. |
muscus: zie muscelgiae(e)t(e)s. 123, 130. |
| |
N
nepte: kattekruid (Nepeta cataria L.). Syn. calument en cattecruyt. 4. |
nerpreen: In de tekst wordt dit woord - mij van elders niet bekend - een synoniem van breembesien genoemd (Rubus caesius L.). 82. |
nieswortel: zie ellebore (witten -). 98. |
nytre (sout -): salpeter. Zie ook salnyter. 114. |
| |
| |
| |
O
oliban: grote wierookkorrels (oleum libani). 183. |
ooghentroostcruyt: zie eufrase (zie aldaar). 176. |
oprement: naast het rode operment (realgar, sandrachas) of arseensulfide, onderscheidde men ook geel o., d.i. auripigmentum, geel arseensulfide. 39, 149. |
opriment: zie hierboven. 20, 27. |
origan: een van de plantensoorten van het geslacht Origanum. 144. |
onser vrouwen bedstroowater: water van Lievevrouwenbedstro (Asperula odoroata L.). Syn. serpillum. 257. |
oximel: een drank bestaande uit honig, azijn en water. 145, 233. |
| |
P
panijs: pluimgierst (Panicum milliaceum L.). 24. |
peerdickwortelen (suer -): wortels van ridderzuring, paardig (Rumex obtusifolius L.), of een andere soort zuring. 68. |
peeterolye: letterlijk steenolie, petroleum, aardolie. 240. |
perforata: zie Janscruyt (S.). 154. |
petercelie (fenijnighe -): gevlekte scheerling (Conium maculatum L.). Syn. cicuta. 99. |
peterselie van macedonie: grote eppe, peterselie van Macedonië of van Alexandrië (Smyrrnium olusatrum L.). 237. |
pierretre: Lat. piretrum, bertram, moederkruid, tandwortel (Anthemis pyerethrum L.). Syn. bertram. 4. |
| |
| |
pijment roial: Fr. piment royal, of des mavois, gagel (Myrica Gale L.). 91. |
pimpernelle: kleine pimpernel, kleine steenbreek (Pimpipinella saxifraga L.). 91. |
pluymaluyn: aluin die bij het uitkristallizeren als een netwerk van zeer witte draadjes vormt, die er als een pluim uitzien. 119. |
pouleye: polei (Mentha pulegium L.). 203. |
pourceleyne: tuinpostelein (Portulaca oleracea L.). 237. |
psylliumsaet: zaad van vlooienkruid. Zie vloocruyt. 237. |
puspurine: Italiaanse naam van een rode kleurstof; wellicht corrupt voor purpurine, kraprood? 42. |
| |
Q
queeappelen: kweeappels of -peren (Pyrus cydonia L.). 237. |
| |
R
raponticon: stompe rabarber, rapontikwortel (Rheum rhaponticum L.). 145. |
rockaluyn: kristalaluin, met kristallen die er als rotsachtige formaties uitzien. 25, 61, 165. |
roosemareyn: rosmarijn (Rosmarinus officinalis L.). 144. |
roosen van Prouencen: Franse roos, Provincieroos, rode roos (Rosa gallica L.). 132. |
rootsaluyn: syn. van rockaluyn. 39, 57. |
rosaet: a) seepe -: zeep met rozenolie. 132.
b) - suker: suiker met rozenolie. 3. |
rosemar(e)yn: zie roosemareyn. 1, 3, 60. |
rosette: rooskleurige verfstof. 48. |
rouneau (appelen van -): een soort appelen; de naam is mij niet van elders bekend. 136. |
| |
| |
ru(y)te: wijnruit (Ruta graveolens L.). 153, 184. |
| |
S
sal armoniac: Lat. salmiak, ammoniumchloride. 38. |
salegemme: steenzout. 252. |
salnyter: zie nytre (sout -). 25. |
sandael: Lat. sandalum rufum (Pierocarpus santalinus L.). Zie ook sendael. 57, 105, 141, 147. |
saponaria: Lat. zeepkruid (Saponaria officinalis L.). Syn. volderscruyt. 35. |
sarcocolla: gom van de Astragalus sarcocolla Dymcock (Sarcocolla fucata L.). 235. |
sauie: bonte salie (Salvia horminum L.). 144, 169, 181. |
sauiepoeder: pulver van sauie. 1. |
sauiewater: aftreksel van sauie. 257. |
scharleye: scharlei, algoede (Salvia sclarea L. 30. |
scolopendre: tongvaren, hertstong (Scolopendrium officinarum Willd.). 244. |
sebesten: zwarte bosbes, sebesten (Sebestenae myae L.). 145. |
seepe damasquin: soort zeep; met geur van damaskrozen (?) 139. |
seepe (spaensche -): soort zeep. 32, 139. |
sendael: zie sandael. 17. |
sene(bladeren): bladeren van senna (Cassia angustifolia Vahl). 145. |
seraphin: plantnaam, een van de soorten van het geslacht Ferula. 155. |
serpentine: adderwortel (Polygonum bistorta L.). Syn. esula. 187. |
serpillum: zie onser vrouwen bedstroowater. 257. |
seuersaet: echt wormkruid (Artemisia cina Berg.). 159. |
| |
| |
siluerschuym: Zie litaerge. 52, 62. |
sorgo: Italiaans woord, plantnaam? Syn. melge. 24. |
souchet: volgens de kontekt: ‘dat's wilden galegaen’. 197. |
spaens(ch)groen: kopergroen, ook aerugo geheten: bedoeld is ofwel het natuurlijk gevormd kopercarbonaat of het verdegris dat afgekrabd werd van koperen platen die in een zuur worden gelegd (kopersubacetaat). 39, 251, 252. |
spaenschgruen: zie hierboven. 161. |
spijck: zie hieronder. 240. |
spikenarde: echte spijk, spikenard (Valeriana celtica L.). 174. |
sprinckele: in de tekst een syn. van mater genoemd (zie aldaar). 64. |
squillen: zeeajuin (Urginea maritima (L.) Bak.). Syn. zeeayuynen. 145. |
steenaluyn: aluin in compacte, steen- of rotsvorm. Zie ook rockaluyn. 32. |
stickeldoren: struikgewas met stekels, gebruikt voor hagen, haagdoorn, meidoorn (crataegus oxycantha L.). 86. |
storax: storax, hars van de boom Styrax officinalis L. 129, 130, 131, 134, 135, 140, 141, 142, 148, 196. |
succo rosarum: suiker met smaak van rozenolie. 239. |
suegen: pissebed, zeug (Mnl. soge). 175. |
syrope rosaet: stroop met rozenolie. 3. |
| |
T
tarras: mengsel van kalamijnsteen, kalk en pik. 104. |
tarteren: wijnsteen, bezinksel in wijnvaten. 62. |
tartre: zie hierboven. 16, 102. |
| |
| |
termenti(j)n(e): terpentijn. 154, 159, 164, 165, 183, 194, 253. |
terpentijn: zie hierboven. 111. |
Terrace: soort rode kleurstof. Het woord is mij niet van elders bekend. 85(c). |
terra sigillata: Lat. gezegelde aarde. Op het eiland Lemnos werd een soort klei door priesters uitgegraven, van een zegel voorzien en aldus in de handel gebracht. Syn. boli armeny. 67. |
thime: bergtijm, bergmunt (Thymus calamintha Scop.). 238. |
tima: zie hierboven. 246. |
toto magico maggior: Italiaanse alchemistenterm voor een bepaalde door hen gebruikte stof. Syn. camerone. 27. |
turbit: een verdovende stof uit de wortel van Ipomoea turpethum. R. Br. 155. |
tutie: Lat. tuthia, niet, oogniet:aarden pijpen die boven de ovens van de metaalgieters werden gehangen om de damp van het metaal erop te laten neerslaan. 153, 176. |
| |
U / V
vaele: Syn. van eyloof (zie aldaar). 50. |
valeriaenwortelwatere: aftreksel van de wortels van valeriane. Zie hieronder. 257. |
valeriane: valeriaan (Valeriana officinalis L.). 148. |
veel: zie vaele. 19. |
venckel(sap): (sap van) venkel (Foeniculum vulgare Mill.) 153, 155, 202, 254. |
verbene: verbena, ijzerhard (Verbena officinalis L.). Syn. yserherdt. 215. |
vermel(l)ioen: vermiljoen. 194, 240. |
vert de gris: Zie spaens(ch) groen. 72. |
| |
| |
vijfblat: vijfblad, kruipende ganzerik, zilverschoon, Lat. quinquefolium (Potentilla reptans L.). 185. |
vijschboonen: wikke, voederwikke (Vicia sativa L.). Syn. vitzen. 51. |
violaetsuker: suiker vermengd met viooltjesolie. 3. |
vitzen: zie vijschboonen. 51. |
vlammen: Zie flambes. 32, 129. |
vloocruyt: gemeen vlooienkruid (Inula pulicaria L.). Zie ook psylliumsaet. 237. |
volderscruyt: zie saponaria. 35. |
vrienoetkens: een soort noten, mij niet van elders bekend. 243. |
vrienoten: zie hierboven. 242. |
| |
W
waterlelien: Zie flambes. Syn. vlammen. 32, 129, 130. |
weechbladeren: wellicht corrupt voor weechbreebladeren. 237. |
weechbree: grote weegbree (Plantago major L.) of smalle weegbree (P. lanceolata L.). 223. |
weechbreebladeren: bladeren van weechbree. 200, 206. |
weechbreewater: aftreksel van weechbree. 237, 256. |
wijnruyte: zie ru(y)te. 143, 179, 189, 193, 210, 234. |
wit van spaengien: loodwit, broodcarbonaat. 26. |
| |
Y
yrias (van Florencen): ook yreos geheten: florentijnse lis (Iris florentina L.). 129, 132, 134, 136, 139, 196, 197. |
yserherdt: zie verbena. 153. |
yua arthretica: zie germandree. 145. |
| |
| |
| |
Z
zeeayuynen: zie squillen. 145. |
zinzanic: mij niet van elders bekend; misschien corrupt voor zingiber; dan gember (Zingiber officinale Rose). 159. |
|
|