in het net van een kommunistische verzetsgroep, niet uit vaderlandsliefde of andere edele motieven, doch uit zinloze opstandigheid tegen alles wat zijn vrijheid aan banden legt. Hij wordt door de bezetters gesnapt en moet tekenen als ‘vrijwilliger’ naar Frankrijk te gaan werken.
Daar zal hij opnieuw Steven Van Huysse ontmoeten, die er als arbeider onder de arbeiders klandestien zijn priestertaak uitoefent. Ginds in het kamp is Hans opnieuw verzeild geraakt in de spionagebeweging. Van Huysse weet dit, en het was een toeval dat hij van medewerking wordt verdacht wanneer Dammaert wordt aagehouden. Van Huysse en Dammaert in een zelfde cel, - doch niets dat de twee werelden kan verzoenen. Dammaert is te zwak om zijn lot te kunnen dragen: hij verklikt zijn medewerkers en tekent voor dienst bij de Vlaamse Wacht. Tijdens deze dienst zal hij bij ongeluk een kind doodschieten.
Na de bevrijding wordt Dammaert aangehouden: alles wat gebeurde tijdens de oorlog wordt thans gezien door een verblindende haat. Er is geen begrip, geen menselijkheid. En het is opnieuw Steven Van Huysse, voor de gelegenheid gevangenisaalmoezenier geworden, die Hans Dammaert in zijn hopeloze toestand aantreft en met hem liefdevol de moeizame weg opgaat naar de dodende kogel. Er is geen happy end, want d ekogel komt en doodt, en de veroordeelde jongen wordt geen held op het laatste ogenblik, - doch hij blijft datgene wat Demedts wil onderlijnen: slachtoffer van een te zwakke opvoeding, slachtoffer van de oorlog, slachtoffer van een massa waarvan Bruce Marshall zegt dat haar verstand omgekeerd evenredig is aan het aantal aanwezigen. Slachtoffer van iets dat anders had gekund, en de onvermijdelijke vraag: wat zin heeft het, waar ligt de grens tussen schuld en boete, en waar de grens tussen enkeling en massa.
Demedts heeft dit verhaal geschreven met zijn diep medeleven; hij is vol begrip voor het jonge slachtoffer. Dit begrip komt te laat voor hem, en de bedoeling is dat dit begrip moge overslaan op allen die willen luisteren, opdat aldus in de toekomst duizenden jonge levens zouden gered worden.
Er zijn weinig schrijvers geweest in Vlaanderen die dergelijk pleidooi zo overtuigend, zo warm, zo schrijnend hebben kunnen houden als Demedts het doet in zijn ‘De Levenden en de Doden’. De auteur weet ten andere het verhaal los te rukken uit de engheid van die enkele jaren en het een universeel karakter te geven, waardoor deze oorlogsperiode ingeschakeld wordt in het geheel van het kosmische leven.
Spontaan denken we aan een boek van een ander West-Vlaming, eveneens met de vijfjaarlijkse prijs van de provincie bekroond: ‘De Zure Druiven’ van Gaston Duribreux. Ook Duribreux laat in zijn roman een stel jongeren optreden, geworpen in oorlogskonflikten. Mensen die naast elkaar leefden, leven plots in elkaar, of staan ineens tegenover elkaar. Er zijn parallellen tussen het boek Duribreux en dit van Demedts. Het groot verschil ligt echter in de toon en de universaliteit van het karakter.