traditie, en de traditie met haar erfenis zou hem terug naar de boeken drijven. Achter ploeg en paard ontdekte hij de levensverhoudingen, die geschonden waren, en waarvan hij de zin wou weten. Hij schreef en studeerde, luisterde en mijmerde, en de inwendige beweging van het leven, waarvan het waarnemen is voorbehouden aan de kunstenaar, greep hem aan. Tevens voelde hij de druk van de sociale verantwoordelijkheid.
Hij werd leraar aan het kollege te Waregem. Tegen zijn zin. Zoals hij alles met tegenzin doet wat hem afleidt van een natuur-bestaan, vertrouwd met de vadergrond, en liefst gans alleen om rustig het menselijk gelaat te bestuderen en te zoeken naar de betekenis van de pijn die hij er op ontdekt.
Doch Demedts gaat tegen zichzelf op. Hij werd direkteur van Studio Kortrijk van het N.I.R. Deze verantwoordelijke taak volbrengt hij nog altijd, dienend, en alleen in deze dienst rechtvaardiging zoekend om niet terug te keren naar de eenzaamheid. Hij gaat tegen zichzelf op en is een van Vlaanderen's beste causeurs geworden, die Europa afreist, overal waar men beroep doet op zijn wijsheid en goedheid, twee resultanten van zijn diep-menselijk meeleven met een wereld die hem dagelijks kwetst, doch die hij sublimeert in een hoogwaardige vorm.
Demedts is een veelzijdig kunstenaar. Hij is veelzijdig, omdat hij zich niet in één kunstrichting heeft opgesloten. Dit niet-beperken heeft zijn technische vaardigheid geschaad. Ware hij enkel dichter gebleven, hij zou ongekende hoogtepunten hebben bereikt: dit beloofden zijn gepubliceerde bundels. Doch Demedts wilde gans het front beslaan van de menselijke bewogenheid, onder alle vormen. Van overal deed men beroep op hem en zijn talent. Hij heeft zich verdeeld, artistiek gezien niet ongestraft, doch als mens kon hij zich nu totaal geven door de vele mogelijkheden die meerdere kunstvormen boden. Hij werd dichter, toneelschrijver, journalist, bloemlezer, criticus en romanschrijver; hij werd voordrachtgever en medewerker aan verschillende tijdschriften in binnen- en buitenland.
Als dichtbundels verschenen van hem: ‘Jasmijnen’ (1929), ‘Geploegde Aarde’ (1931), ‘Kleine Keuze’ (1937) en ‘Vaarwel’ (1940). Dit moest een poëtisch vaarwel zijn, doch sindsdien schonk hij ons nog enkele gedichten in Dietsche Warande en Berfort.
Hij publiceerde drie novellenbundels: ‘Mannen van de straat’ (1933), ‘Voorbijgang’ (1939) en ‘Neerslag der Dagen’ (1957).
De volgende romans: ‘Het Leven drijft’ (1936), ‘Afrekening’ (1938), ‘Geen tweede maal’ (1941), ‘Het heeft geen belang’ (1944), ‘Voor de avond valt’ (1947), ‘In het Morgenlicht’ (1949), ‘De Ring is gesloten’ (1951), ‘In uw Handen’ (1954) en ‘De Levenden en de Doden’ (1958).
Toneel: ‘De Rechtvaardige Keizer’ (1951), ‘De Graaf is weergekeerd’ (1951).
Jeugdboeken (onder pseudoniem Koen Lisarde): ‘Ik wil een dappere kerel zijn’, ‘Trouw aan hun volk’, ‘Alle vreugde is eindeloos’ en ‘Voorbij aan de nacht’.