Band. Jaargang 15(1956)– [tijdschrift] Band– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Die zoete Jezus lag in 't hooi Die zoete Jezus lag in 't hooi Ootmoedelijk voor twee stomme beesten, Al en was 't logies niet al te mooi Nochtans hield hij daar zijn feeste Met haar, die allerootmoedigste van geeste, Zijn moeder, dat zuiver maagdekijn; Dies zingen wij nu, die minste ende ook die meeste: Gebenedijd moeten ze beiden zijn. Als Jezus lag in 't open huis Ende beefde met zijn leden koud, Maria aanzag dat groote abuis, Ze dankte hem zeer menigvoud Dat hij die vaders, jong ende oud, Verlossen zoude uit der hellen pijn; Des zingen wij nu met herten stout: Gebenedijd moeten ze beiden zijn. Maria nam in korter stond Haar lief kind op haren schoot, Ze leide hem aan haar borstkens rond Die ze hem minnelijk bood, Ze kuste hem aan zijn mondeken rood Ende zeide: Willekom, zone mijn.’ Des zingen we nu, klein ende groot: Gebenedijd moeten ze beiden zijn. Een kribbeken stond daar gemaakt Te Bethlehem tot dier tijd, Daar leide ze hem in al naakt, Jezus, Gods Zone gebenedijd Ende Verlosser van alle der wereld wijd Met zijnen Bloede, met zijnder pijn; Dies zingen wij nu met grooten jolijt: Gebenedijd moeten ze beiden zijn. [pagina *91] [p. *91] Jakob Smits, De Ossenkar (ets, 1914) Uit: ‘De Grafische Kunsten door de Eeuwen heen’ [pagina *92] [p. *92] Jozef Cantré, De boer die sterft (houtsnede, 1932) Uit: ‘De Grafische Kunsten door de Eeuwen heen’ [pagina 37] [p. 37] ‘Jozef, maakt ons een papken zoet Haastelijk in korter tijd; Laat me toch voeden dit onnoozel bloed: Het is Gods Zone gebenedijd. Hij zal verlossen, dies zeker zijt, Adams geslachte uit haar gepijn.’ Dus zingen wij nu ende t'alder tijd: Gebenedijd moeten ze beiden zijn. Jozef sprak met haasten groot Al tot die maged goedertieren: ‘Eilacy, hier en is melk noch brood, Wat zoude ik doen ten viere?’ Toen verschrikte die maged al zoo schiere, Vol tranen kwam haar vriendelijk aanschijn; Dus zingen wij nu in goeder manieren: Gebenedijd moeten ze beiden zijn. Zij die dit liedeken heeft gedicht Was zeer bedrukt van zinnen; Eilaas zij en was niet wel verlicht In goddelijker minnen; Maar ze droeg doleur in 't herte binnen Ende daar toe menig zwaar gepijn, Maar ze zong het om troost te gewinnen: Gebenedijd moeten ze beiden zijn. Vorige Volgende