Inleiding
Het eerste vonnis geveld in zake het gebruik der talen in Rechtszaken dagtekent van 1911.
Dit vonnis stond niet enkel voor dat het gebruik van het Vlaams rechtsgeldig was maar het is daarboven in het Vlaams opgesteld. (Jug. Trib. 1ère Instance Elis., 16 aug. 1911: Jur. Congo, 1912 blz. 297). Vermeld vonnis wordt gevolgd van een studie waarbij zijn wettelijkheid wordt aangevallen op grond van de bewering dat bij gebrek aan wettekst de Franse taal de enige officiële taal is van de Congolese Rechtsmacht.
Het weze opgemerkt dat dit vonnis geveld werd door twee magistraten die naar hun naam te oordelen van Vlaamse afkomst waren, Gelders en Van Tomme.
Een tweede vonnis dd. 29 aug. 1912 (Jur. Congo 1914 blz. 188) werd geveld in de zin voorgesteld door voorgaande studie en sprak zich uit tegen het gebruik van het Vlaams en besloot ‘dat de Franse taal, de officiële taal der Kolonie, deze is waarin de vonnissen mogen worden geveld’.
Dit vonnis werd geveld door de heren Andreiu en Meurice.
Een feit blijkt uit deze beide vonnissen: dat reeds in 1911 het Vlaamse gedeelte der Belgische kolonialen met de gewoonte de Franse taal als enige officiële taal te erkennen, afbreuk heeft gedaan.
Tussen 1914 en 1942 vinden wij geen enkel gepubliceerd vonnis waar het taalprobleem in rechtszaken wordt behandeld.
Twee vonnissen van de Parketrechtbank (Park. Elis. 3 juni 1942 R.J.C.B. 1943 blz. 118; Park. Cost. 31 aug. 1943, R.J.C.B. 1944 blz. 37) respectievelijk van Elisabethstad en van Costermansstad dd. 3 juni 1942 en 31 augustus 1943, hebben, de argumentatie van het vonnis van 29 augustus 1912 overnemend, het Frans als enige rechtstaal uitgeroepen.
Daartegenover hebben we in 1945 een vonnis van de Parketrechtbank te Stanleystad (R.J.C.B. blz. 74) waarbij wordt verklaard dat bij gebreke van speciale wetten het principe der vrijheid van talen moet voorrang hebben op de verplichting Frans als enige voertaal te gebruiken. Het is kenschetsend volgende overweging aan te halen.
‘Qu'il est certain que depuis de nombreuses années des fonctionnaires de formation flamande ont introduit ou tenté d'introduire l'usage de leur langue dans les actes d'autorité et en justice.
Que l'usage EXCLUSIF du français ne peut dès lors être considéré comme une coutume locale.
Que le système qui consiste à nier ou à interdire cette évolution revient en réalité à invoquer fallacieusement la coutume pour empêcher la naissance ou le développement d'une coutume, système insoutenable en logique pure comme en droit’.