| |
| |
| |
Kongo en Floris Jespers
ER bestaan o.m. vijftien soorten van Belgische-Kongo's.
Voor de blanken is er:
1. Het Kongo van de Banque Belge d'Afrique (2.150), de Banque du Congo Belge (3.600), van de Brasserie Stanley (3.200), de Cophaco (2.325), de Géomines (1.747), de Katanga (23.575), de Kilo-Moto (250) en van andere vertrouwde of wispelturige waarden;
2. Het Kongo van de Gouverneur-Generaal met het budget om steden aan te leggen, bruggen te spannen, bibliotheken te stichten, een beetje officiële scholen te bouwen, ruime hygiënische voorwaarden te scheppen, uranium, goud en palmolie in opbrengst te bevorderen, de inboorlingen te beschaven, België's prestige te handhaven:
3. het Kongo van de missies met hun dorstige begroting en hun wonderbare ijver;
4. het Kongo van de Brusselaars;
5. het Kongo van de slagende planters;
7. het Kongo van de raté's;
8. het Kongo van de gemoedelijke of jaloerse funktionarissen;
9. het Kongo zoals het door de gewetensvollen wordt gezien, die, hetzij er vijftig jaar verbleven zoals Pater Van Wing, of er drie maand zaten te luisteren, zoals Gerard Walschap;
10. het Kongo zoals de Amerikaanse journalisten het meemaken;
11. het Kongo van de Grieken en Portugezen, die niet blozen om handel te drijven met de inboorlingen;
12. het Kongo, zoals degenen, die er nooit geweest zijn, het zich voorstellen.
Voor de zwarten is er:
1. het Kongo van hun vaderen en dezer tradities en wijze van leven;
2. het Kongo van de blanken, die geld en macht bezitten, Kongo dat de verbeelding van de zwarte mannen beheerst;
3. het Kongo van de inlandse vrouw, het Kongo, dat men het eeuwige zou kunnen noemen en waarover Floris Jespers zegt:
- ‘Kongo is voor mij het rhythme van de vrouwelijke gang, het rhythme van dragende vrouwen, die dragen op het hoofd, op de armen en in de buik. Zij zijn de enigen, die werken. De inboorling-man daarentegen is de mens, die men kan kopen voor wat drank, voor wat geld, voor een purperen velo en een rood hoedje.
| |
| |
De vrouwen zijn als koninginnen in hun rijk, dat men hun niet afnemen zal. Dit hiëratische, deze geweldige sierlijkheid van lijnen bij hun bewegen, dit smartelijk dragen van het lot, - dat heb ik in Kongo gemaakt.
De rest: over Kongo vertellen op een doek, - is anekdote; en ook dat deed ik niet in Vlaanderen’.
Op zoveel Kongo's is er derhalve maar één, dat de schilder in Floris Jespers heeft geboeid: het konstante Kongo, het oer-Kongo in zijn driedubbel aanschijn. Dat van de lijn, van de pees als men wil van de beweging; dat van de psyche, die aanleiding was tot deze beweging, deze beweging a.h.w. konditioneert; en ten derde, want achter de tekenaar staat de schilder gereed, dat van de kleur, van de vitale dampkring, waarin de psyche, langs de wortel van de lijn, met de levende, zichtbare aarde verbonden wordt.
Voor wie nuchter, en nuchter betekent meteen zonder vooringenomenheid, vernemen mag wat Jespers heeft gewild in Kongo met Kongo, valt het op dat in zijn bedoeling twee pikturale elementen aanwezig zijn: lijngeving en kleurweergave, en één extra-pikturaal element: ‘Het smartelijk dragen van een lot’.
Lijn en kleur, daarvoor is de kunstenaar verantwoordelijk. Voor het derde punt, de mens.
Wie zoveel doeken na elkaar schildert en ten toon stelt, bewijst dat hij zich, langs deze doeken om, durft konfronteren met zich zelf, met een kontinent, de ziel van dit kontinent en met de komplekse massa van belangstellenden en totaal onbekenden. Anderzijds eisen de regels van het spel, dat elk kijker zich mag, zich moet konfronteren met wat de schilder hem vertoont. Wat van deze wisselkonfrontatie terecht komt, loont de moeite om achterhalen.
Het ligt voor de hand dat zelfs de verstokste pikturale specialist willens nillens eerst als globaal mens tegenover een tentoonstelling over Kongoinspiratie reageert en dan pas als specialist. Laten we dan eerst onderzoeken wat Jespers' derde bedoeling voor zijn doeken betekent.
Zeer dikwijls heeft in de loop van de eeuwen de menselijke bedoeling de kunstenaar lelijke parten gespeeld. Hoeveel doeken en boeken, om van de beeldhouwwerken en de oratorio's en kantates maar te zwijgen, werden verknoeid door goede maar extra-artistieke bedoelingen. En wie onze monumenten voor grote mannen bekijkt, geeft toe dat soms van de bedoeling iets overbleef maar van het kunstwerk niets. Het verdient nooit aanbeveling dat men een deugd, b.v. vaderlandsliefde, chantage laat plegen tegenover onze estetische zin en zijn engel-bewaarder, het kritisch oordeel.
Brutaal mag dan ook de vraag worden gesteld: dat beroep op de eeuwige Afrikaanse vrouw, in haar nobelst dragen b.v., dat van het moederschap, maakt het ons oordeel over Jespers' honderd en meer Kongodoeken beter?
| |
| |
Floris Jespers (Verzameling Kon. Museum van Schone Kunsten te Antwerpen) Groep
| |
| |
Dans Floris Jespers (Verzameling der Stad Antwerpen)
| |
| |
Of, liever nog, winnen zijn schilderijen er door of doet de literatuur hier haar intrede in lijn en verf?
Met het antwoord dient niet geaarzeld. In geen enkele periode van zijn leven heeft Jespers zo zuiver, - er bestaat geen zuiverder woord - als schilder tegenover zijn onderwerp gestaan als tegenover het wiegelend mysterie: Kongo-Vrouw.
Is het niet opvallend hoe meesterlijk en beheerst kuis al deze doeken zijn?
Er kan geglimlacht worden om dit woord, misschien verkiest men een paar minder storende synoniemen er van: sereen, ontheven, verlegen, ernstig. Kuis, niet vroom. Want dit woord zou bij Jespers een soort van naïefheid kunnen laten vermoeden. Jespers-de-schilder is nooit naïef geweest. Men kan naïef zijn ten overstaan van iets dat ons in de hoogte ontsnapt. Nooit is men naïef tegenover zijn moeder, omdat men tot een zelfde orde van wezenheden behoort.
Aldus staat Jespers noch boven zijn onderwerp noch is hij er ondergeschikt aan. Als hij door iets er van gescheiden wordt, dan is het door zijn bewondering. Dezelfde bewondering, die men ondergaat voor iets dat én schoon is, zonder ons te overweldigen, én binnen het bereik van onze middelen blijft.
Slotsom: vóór Floris Jespers in april 1950 zich met Kongo ging meten, had hij als weerstand voor zijn schilderdrift en voor zijn schildervermogen twee grote onderwerpen gekend: in zijn eerste periode, vijf en twintig en meer jaar geleden, een gefantaseerde werkelijkheid (de fantasie was weerstand voor de werkelijkheid, de werkelijkheid voor de fantasie), waarvan als symbool één van zijn voortreffelijke clowns kan gelden; in zijn tweede, rustiger periode (o rust van Floris Jespers!), het reële landschap, natuur of portret, waarbij het gevaar voor het banale Jespers' nieuwe weerstand werd.
Het is het drama van door het schilderen bezetenen als Jespers, dat ze op een bepaald ogenblik nog willen schilderen met hand en oog maar dat het onderwerp op de vlucht slaat en zij instinktief gaan voelen, niet dat ze uitgeschilderd zijn, - ze zijn het juist nooit -, maar dat ze niets meer te overwinnen hebben, m.a.w. dat ze voor hun talent geen hinderpalen meer ontmoeten.
Waar ze totnogtoe geschilderd hadden met hun schilderend vermogen, willen ze zich vollediger maken dan ze, als schilder, reeds zijn en nu gaan ze er ook een paar andere fakulteiten bij roepen. Tenzij deze fakulteiten, intelligentie en vernuft b.v., niets anders doen dan weerwraak uitoefenen op het kunstcentrum, omdat ze niet werden aangesproken in het louter schilder-processus.
Wie het leven achterhaald heeft, vindt er behagen in theoriën op te bouwen, gaat de eigen uitkomst vergelijken met die van anderen. Dit is de nobelste, de felste, de onontkoombare drang van de ganse menselijke persoonlijkheid, die op weg is om zich volledig te bevestigen; eens door de intuïtie, thans door de rede.
Jespers maakte die periode door en hij zal ze niet meer kwijt raken. Vergelijken is bij hem reeds meer dan natuurlijke funktie geworden, ze werd karaktertrek.
| |
| |
Dit drama van de grote talenten kan tragisch worden, zoals bij Ensor; meer bij Ensor dan bij Permeke. Het kan een mirakuleus gunstige ontknoping kennen, zoals bij Floris Jespers.
Er ligt iets diep ontroerends in deze gelukkige afloop. Immers, het was niet alleen Jespers-de-schilder, die gered werd uit de teorie door Kongo, zijn nieuwe Moeder, - ook Kongo, het traditievolle, waaraan reeds de tanden, niet van de tijd, maar van de machines knagen, bleek niettegenstaande vorige talenten op zijn grote schilder te hebben gewacht.
Van kunstenaars wordt soms verwacht dat ze meeleven met hun tijd en de wijzigingen van die tijd uitbeelden. Men kan zich vergissen maar konstateren we eerder niet dat elk groot artist een tijd resumeert? Een gerijpte tijd vraagt een gerijpt talent, zo ongeveer zou de wet kunnen luiden. Welnu, Jespers is precies in Kongo aangekomen op tijd voor de grote ontmoeting: het huwelijk tussen een sedert duizenden jaren opeengeperste en tot volstrektheid geworden houding en zijn na jaren zoeken weer prestigieus pril geworden, naar nieuwe, misschien onmogelijke konfrontaties snakkend schildersgeweld. En het eerste wat hem trof, naar lijn en kleur, was de bron van de houding: Afrika's best bewaard symbool, de schepping-dragende kracht van de primitieve, uitdagend berustende vrouw. Deze ontmoeting zou Jespers' Kongolees schilderwerk zijn adel verlenen.
En nu de schilder.
Alle schilders, die naar Kongo trokken, hoort men klagen dat men in Kongo niet kan schilderen. Dit is waar, men kan in Kongo niet schilderen zoals men dat in Charleroi of langs de Brugse Vaart doet. Maar eer Van Gogh de Provence op doek bracht, kon men ginder ook niet schilderen: het licht, de kleuren, enzovoort.
Het zou niemand verbazen indien Jespers om minstens twee redenen naar Kongo ging:
1. om zich eens opnieuw te laten leven in een totaal ander milieu, dit als geneesmiddel voor zijn enigszins vastgelopen schildersmentaliteit;
2. met het karakter, dat we bij hem kennen, om eens te tonen dat er in Kongo wel kon geschilderd worden. Er mag vermoed worden dat zijn instinkt hierin heeft meegespeeld. Het zal hem ingefluisterd hebben: gij, die alles kunt schilderen, gij, met uw verbazende technische soepelheid, er moet toch wel een verhouding mogelijk zijn tussen uw met schilderen doordrenkt dynamisme en de latente of duizelingwekkend snel wisselende kleurenekonomie van dat land. God de Vader heeft het wel gekund!
Vooraleer een syntese en een waardeoordeel op te bouwen, is het boeiend de afzonderlijke indrukken na te gaan, die Jespers' schilderijen over Kongo nalaten.
| |
| |
Opvallend, bij eerste zicht, is de chaos, die Kongo kenmerkt en de zin voor de orde, waarvan Jespers getuigenis aflegt. Een bepalend kenmerk is het indringend vermogen van de schilder om, via harmonieën, de poëzie van dit chaotische mee te geven.
In verband met het kleurvraagstuk springt het op het oog hoe Kongo zich wèl heeft laten vangen door Jespers. Men kan hierover lang in bewondering staan en zich afvragen: sta ik hier nu tegenover licht geworden verf of tegenover verf geworden licht?
Het gevaar bestond dat de prilheid kon overslaan tot alledaagsheid. Jespers heeft dit stelselmatig kunnen vermijden; hij heeft het kinderlijke groot gemaakt.
Daarenboven bezit Jespers een zeer geraffineerde zin voor wat Natureinfuehlung heet, een samenwerken tussen diverse natuuraspekten. Wie het gladde groen en bruin van lianen mocht zien en dan het effen getakte van bomen, waarvan het gebladerte pas zeer hoog begint, zodat elke stam en spil op zichzelf beroep moeten doen om boom te zijn, zal deze gladheid en soepelheid terugvinden in het glanzende warhout van de vele vrouwelijke armen op Jespers' doeken.
De grondtoon van Kongo is die van gefilterd roest, die van de ferrugineuse Kongolese aarde, die van de nabloedende, slibbige rivieren. Met die aardekleur heeft Jespers wonderen verricht.
Jespers' vrouwenfiguren zijn zo zwierig dat ze bijna niet de grond raken. Hun voeten zijn zonder belang, ze drukken de aarde niet neer. De vertikale lijnen, en ze zijn overwegend, helpen dus niet om te steunen maar om te dragen. Zie, en dit is een sterk stuk, positieve, mannelijke schilderkunst, de vrouwen dragen een hoofdlast maar hierin schijnen ze de hemel te schragen. Langs de Natureinfuehlung van straks worden de plooien van elk kleed zwaardvarens.
Het verwordt niet tot literatuur als men beweert dat Jespers uit de voor een schilder zeer gevaarlijke zonsondergangen de ziel haalt, en de prentkaart die zo'n zonsondergang op het punt was te worden, achter het doek versnippert.
Noordelijke schilders schilderen met wat men zou kunnen noemen dagkleuren. Zelfs de tovenaars, die de primitieven waren, hadden de meeste last om in een donker tafereel, een helletocht bv., de dagkleuren te ontwijken. Het blijkt dat Jespers hier iedereen klopt en er in geslaagd is sommige doeken met nachtkleuren te schilderen. Valt het ook niet op hoe een moederschap tot een anekdote wordt, maar als het ware Afrika's toekomst, geladen met oud en vernieuwing voorstelt?
Om nog even op de nachtkleuren terug te komen, in enkele doeken krijgt men de indruk dat Jespers zo ver de kleurpolitiek heeft kunnen doorvoeren, dat hij er op een bepaald moment in slaagt, de koelte te suggereren, de koelte haar eigen kleur te geven. Spookachtig worden andere kleurcombinaties, daar waar het zwart van een arm wit wordt, het groen rood.
| |
| |
En brengen sommige doeken niet de term naar voren als zouden we te doen hebben met een kunst die ons iets Egyptisch brengt, een hiërogliefen plastiek?
Akademisch bekeken bracht Jespers uit Kongo dokumenten mee, o.m. zuiver impressionistische. We zouden kunnen zeggen dat deze dienden om de verf te leren breken, niet op het palet maar op het doek, om met des te meer meesterschap nadat het eerste beeld langs schilders' zintuigen zijn persoonlijke visie en uitdrukkingswijze had ontmoet, het verwerkte tot expressie om te zetten. Het ware te aanvaarden geweest, had Jespers zich niet verder gewaagd en zich beperkt had tot de weergave van zijn konfrontatie-schok bij de inmiddels klassiek geworden expressionistische formule: ik zag, gij ziet mij.
Intussen was zijn drang naar een mentaal vastleggen van zijn streven opgestaan, we herinneren het ons. Dergelijke drang grijpt over het algemeen een generatie tegelijk aan. Hij ontstaat bij de ouderen, die een balans opmaken, een beredeneerde balans, van hun spontane verleden scheppingen. Maar het zijn gewoonlijk jongeren, die er profijt en glorie uit halen. Het wordt immers hun vernieuwing, zo beweren ze althans; in feite ontdekken ze de nieuwe vallei, nadat de ouderen hen op de schouders tot daar hebben meegedragen. Daar een gedragene hoger zit dan de drager, gebeurt het dat de eerste het nieuwe ziet vóór de oudere. Zeldzaam zijn de ouderen, die de glorie van dergelijke balans voor zich zelf kunnen behouden. Picasso is zo iemand. Hij zal waarschijnlijk over meer strategie en publiciteitsgenie beschikken dan Jespers; tenware hij alleen een beter karakter had of betere impressario's. Wat, in elk van beide gevallen, de verdienste van de ene noch van de andere vermindert zelfs niet vermeerdert.
Welke balans maakte Jespers nu op naar aanleiding van zijn verblijf en zijn werk in Kongo? Met als illustratie die reeks van werken welke niet impressionistisch, niet expressionistisch maar absoluut pikturaal zijn geworden, de konsekwent doorgestoken lijn van vroeger streven, waarbij reeds het louter pikturaal proces op de voorgrond trad.
Uitdrukkingen als ‘abstrakte kunst’ worden liefst niet aangewend; omdat dit begrip al de schaduw inhoudt van troebele diskussies met elkaar en derhalve niet meer als zuiver recipiënt voor een begrip kan dienen. Daarenboven moet nog worden vooropgesteld dat de verscheidenheid in het werk van een kunstenaar zich niet tegen hem mag uitspelen maar tegen degenen, die met deze verscheidenheid geen weg weten.
Deze verscheidenheid betreft zowel het genre (stilleven, portret, landschap) als de techniek en het procédé (olie, water, potlood, hout, doek, papier, | |
| |
glas, muur, tapijt, enz.). Stadgenoten en vooral kollega's- en -stadgenoten kunnen in dergelijk geval mangel aan goede wil betuigen.
De wereld is oneindig verscheiden en ook de houding tegenover deze verscheidenheid biedt oneindige mogelijkheden. Iemand, die binnen zijn huid een bezeten schepper meedraagt, heeft het recht die schepper te laten zoeken naar andere perspektieven en naar de gebeurlijkheid om uit het vele, dat hij wil meemaken, het ene te vinden. Wij spreken over aarde en aards maar mogen niet vergeten dat er scheikundig alleen, al bij de honderd enkelvoudige lichamen bestaan. Het is pas door de kunst van het scheiden dat men de eenheidsstof zal ontdekken.
In Kongo is Jespers, na syntetisch bevroed te hebben wat hij zou schilderen: de vrouw, - gaan zoeken om al de aspekten bij mekaar van dit levend symbool weer te geven. Hij voelde zich als een trouvère, een schilderkundige vinder. Wie zijn doeken bekijkt moet toegeven dat hij zijn opdracht op ontzaglijk verscheiden manieren heeft weten op te lossen.
Ten eerste wat de lijn betreft.
We kunnen een wezen herkennen aan zijn silhouet: een mens of een paard of een boom. Maar daarom kennen we die mens nog niet. Bestaat er dan een middel om met één lijn én het wezen te typeren én het meteen te kennen? Dit vraagstuk werd opgelost. Onmiddellijk daagt echter een nieuw op: kan die lijn soms ook dat herkende en gekende wezen maken tot een afgetrokken wezen, waarin dus én zijn silhouet én zijn persoonlijkheid én zijn gevoelsgenus zouden aanwezig zijn? Daarbij moet die lijn oorspronkelijk zijn en leesbaar blijven. En ten laatste, voor Jespers en voor hen die met het eigen bestaan van de schilderkunst zijn begaan: die lijn moet op zich zelf een estetische waarde bezitten.
Wordt de dag van heden niet te veel vergeten dat kunst ook nog schoon mag zijn? Nimmer vergeet Jespers de gevoelige mens, hij aarzelt zelfs niet te zeggen dat de andere uitgesloten blijft, wat dan weer niet mis begrepen dient te worden. Want Jespers oordeelt 't zo:
‘Hoe sterk ook een kunstwerk de uiting moge zijn van een individu, toch moet dit individu de vorm vinden, niet alleen die vorm, die hein tevreden stelt, maar de vorm, die het meest eenvoudig bij hen zal komen te staan, welke niet over veertig jaar ervaring beschikken in het zoeken naar de vreemde, gevoelige vormen, die syntese worden.’
Bij wijze van overgang na het kleuren-probleem zij hier gezegd, dat Jespers in zijn jongste doeken het recht opeist er al de ervaring, al de vondsten in te verwerken, die hij tijdens zijn ontwikkeling ontdekte. Deze vondsten zijn zowel impressionistisch, fauve, expressionistisch, kubistisch en zelfs surrealistisch.
Staan we tegenover iemand als Jespers niet een beetje als dorpgenoten van een boer, die, zowel zijn land bewerkend naar traditionele metode als naar de jongste wetenschappelijke techniek, van ons zou moeten horen dat we zijn wijze van landbouwen niet goed vinden? In onze analytische en teoreti- | |
| |
serende tijd kunnen we bijna met de globale mens in ons geen schilderij meer bekijken, zonder dat ons geheugen er zich mee moeit en pedant waarschuwt: dat is kubistisch, dat is si, dat is là. Als de dames een man en de heren een vrouw bekijken, die hen boeit, komt hun geheugen zich met het geval moeien om bijvoorbeeld te zeggen: haar voeten zijn Keltisch, haar benen West-Gotisch, haar heupen Romeins, haar buste Burgondisch, haar vingeren Spaans, haar glimlach Oostenrijks, haar lippen Frans, haar ogen Hollands, haar oren Duits en binnen een paar jaar haar tanden Amerikaans? Het is toch de verwerking van dit alles dat ons het hoofd syntetisch laat omwenden.
Er loopt een taaie legende rond dat een schilder niets anders zou mogen kennen dan schilderen, dit kennen dan nog in het instinkt ankerend. Het wordt tijd dat al de fakulteiten van de mens zich weer mede inschakelen bij het maken van een kunstwerk, en als eerste fakulteiten gevoel en de rede. Het is omdat men voorlopig zelden die twee aantreft, dat het opzien baart, wanneer iemand, die gevoelig schilderen kan, het daarbij ook nog verstandig tracht te doen, verstandig, dit is ook met zijn ratio.
Toen Jespers naar Kongo trok was hij, ofschoon zonder bewust perspektief op wat het worden zou, één spanning. Het ging namelijk om zijn zelfbehoud, om zijn misschien ultieme zelfbevestiging als schilder. Wie in het zonnelicht van de tropen uitgegoten wordt na de zoete kleuren van het moederland staat voor een vreselijk dilemma, zelfs als men geen schilder is. Want bij het eerste afscheid van de dag vóór de nacht wordt men gewaar dat men Kongo ofwel kan bezien met kleuren, prentkaartkleuren op eerste zicht, ofwel andere ogen moet opzetten, die verhinderen dat men de vormen van Kongo zou vergeten door de felle kleuren. Het kan paradoksaal lijken maar voor een Vlaming is kleur de verraderlijkste vriendin, vooral als die Vlaming uit zijn regenboogland is vertrokken. Aldus ontstaat de burgersvreugde wanneer het blauw van de Middellandse Zee van achter de rotsen springt.
Er bestaat geen lelijke kleur maar een absoluut schone kleur bestaat ook niet. Het Destrée-blauw is schoon als men denkt aan de grijze Noordzee. Op een doek kan echter maar één zee tegelijk voorkomen, zodat haar zuivere kleur op zich zelf pikturaal zonder waarde is. Zijn kleuren voor een schilderij alles, of liever veel? Jespers' oordeel hierover luidt: ‘Mooi van kleur, welk palet!... Dit is ten slotte maar een mager beestje als men alleen dat bezit.’
Kleuren kan men op tweeërlei manier uitbaten, volgens Jespers: 1) als schoonheidseffekt; 2) als expressiemiddel maar dan als expressiemiddel in de ware zin van het woord. Alleen dit laatste is te verdedigen voor wie vanwege een artist de volle inzet als mens in zijn verhoudingen tot andere mensen eist.
Jespers in Kongo moet tijdens een slapeloze nacht, die volgde op een voor een schilder totaal onthutsende dag, volgende gevoelens hebben meegemaakt:
| |
| |
‘Ik heb me nu rot gezocht op alle kombinaties, die het schildersvak toelaat, alle knepen heb ik ongeveer doorgemaakt. Zodat men van mij als van een dronkaard zou kunnen zeggen: hij is doorzopen en nu vraagt hij plots een fles Spa-water. Want zoals de anderen van bier en dampen, wil ik me nu eens ontdoen van alles wat overbodig schijnt want ik wil de eenvoud bereiken.’
Op zijn leeftijd treedt de gave in van een klaarder bewustzijn, serene bloem na de last met wortels en blaren. In jongere jaren voelt men zich als dynamische en ijverzuchtige kracht aangetrokken door de ‘manieren’ (kleurenkombinaties, zelfs matière-kombinaties) tot men er ziek van wordt. En op een avond, als men reeds de zestig voorbij is en reeds een groot schilder is geweest, schiet daar die vaststelling door het bezige hoofd: het bestaan van het licht, het bestaan van het donker, de verlichting van de voorwerpen, de belichting van de voorwerpen, - boom, rots, naakt, gekleed figuur, alles, - het door de schepping geschonken licht. Het licht dat zo maar op ons toekomt, zou dit licht voor de schilder niet van oneindig meer waarde zijn dan de kleur van de dingen, zelfs de kleur, die men aanwendt om zich uit te drukken? Jespers heeft zich deze vraag gesteld en wie ze op zijn leeftijd na zijn ervaring, nog stellen durft, is meer dan een moedig man.
Het is inderdaad het licht, dat aan elk voorwerp zijn maximum aan uitdrukking verleent, maximum dat zich met onze draaiende zon steeds kompleter maakt. Kompleet alleen voor hem echter, die een ganse dag het voorwerp beziet en het in zijn wisselende maxima doordenkt, zelfs door denkt, vol denkt. Hier wordt dit bedenken synoniem van gevoeligheid. Wat blijft er na dit bezinnen van de kleur over, sedert men het voorwerp voor het eerst bezag? Van die momentale kleur niet veel.
Hierover verder ondervraagd verklaart Jespers: ‘Hoe ouder men wordt, hoe meer vreugde men beleeft aan de hoger beschreven vaststelling. Het pogen weer te geven er van is een ode aan de schepping zelf en het is slechts als men in deze gemoedstoestand verkeert, langs dit middel om, dat we er in slagen ons en de dingen mee uit te drukken. Dit middel ziet er onbegrensd uit, elk moment wordt het beeld in de belichting anders, in feite is het schaars aan mogelijkheden.’
Het komt dus minder aan op de kleur, de kwaliteit van de kleur, de schoonheid van de kleur, de schoonheid van de matière, dan wel op de vaststelling van het vormen-uitdrukkende licht, niet vormen-weergevende licht. Die uitdrukking, wij herinneren het ons, beoogde DE Kongolese vrouw.
Aan de schilder, de gevoelige, te bevroeden welk uur van de dag het voorwerp, na zijn verlichtingsfases, het rijpst op de kunstenaar beroep kan doen. De schone kleur komt hier dus niet van pas, wel de macht van de kleur om de vorm zo sterk, zo volledig, zo maximaal mogelijk te laten spreken.
| |
| |
Het is niet mogelijk, voegt Jespers hier aan toe, deze konstatatie te doen als men jong is, in elk geval niet om er, als men jong is, een oplossing voor te vinden. Een oplossing vraagt studie, doormaken, ze kan slechts de vrucht zijn van vele experimenten.
Aldus heeft Jespers de kleur driemaal doorgemaakt: een eerste maal als schoonheidseffekt. Een tweede als expressie-effekt, een derde maal als oplossing van het vraagstuk: hoe schilder ik alles ineens, hoe druk ik én het voorwerp én mezelf uit door het gewicht, de densiteit te vinden tussen het kontrasterende licht en donker, tussen leven en dood, tussen spreken en zwijgen.
In menig schilderij uit Kongo wordt deze oplossing gevonden en geïllustreerd. In een bepaald doek bv. krijgt men de indruk dat al de vrouwen een anders gekleurde paan dragen ofschoon dit niet waar is, alleen maar zo schijnt. Omdat Jespers er in geslaagd is, en dit is de allergrootste overwinning, die men als schilder kan behalen, - Picasso heeft ze ook behaald, - met één kleur alle kleuren te suggeren, met één lijn het grondwezen in al zijn gebeurlijke ontplooiing te laten vermoeden. In deze bijna aan de pikturaliteit ontheven fase is schilderen een wetenschap geworden, een persoonlijk gemaakte wetenschap, langs het schilderen zelf om en niet langs litteraire of filosofische wegen.
Zijn hele leven lang was Floris Jespers een zoeker. Hij kon zich die weelde veroorloven. Iemand met gewoon talent heeft al zijn tijd nodig om dat talent te onderhouden en het goed aan te wenden. Het zijn maar de sterken, die de begane wegen verlaten, omdat ze toch overal thuis zijn. De niet-zoekers staan dan soms verbaasd om deze schijnbare ontsporingen en de domsten lachen, omdat ze niet begrijpen dat er nog een kortere weg is van Amerika naar Rusland dan over Europa. Voor de laatste is bizonder uithoudingsvermogen nodig en een beetje genie.
Of iedereen Jespers als schilder zal kunnen volgen is van geen belang, de waarde van de sterken bestaat niet in de mogelijkheid tot navolging, wel in het uitzonderlijke van hun prestatie.
Ten slotte: Kongo heeft België reeds groter gemaakt en minder Provincialistisch; meteen heeft het, uit dank, omdat het in Jespers zijn moedigste, zijn begrijpendste en machtigste uitbeelder heeft gevonden, hem als schilder nog groter gemaakt.
K. Jonckheere.
| |
| |
Smart Floris Jespers
| |
| |
Draagsters Floris Jespers
|
|