Heidens Kerstverhaal
SINTERKLAAS bezoekt zijn goede stad Mabere met Kerstmis. De kinderen moeten naar een verre kostschool en zijn slechts met het Kerstverlof tehuis. Sint Niklaas heeft in België toch zo reuzenveel werk begin December. En, nou ja, in Kongo steekt het zo nauw niet: de kerstboom is een cypres, geen vrees voor een sneeuwvlaag. Ik bezoek dus mijn goede stad met Kerstmis.
De speciale trein, bevlagd en opgesmukt met palmtakken, staat even buiten het stadje. Daar begint mijn triomftocht, tot aan het stationnetje, met zwarte Piet naast me. Mijn huisbediende knielt niet meer in de haag om mijn zegen af te smeken. Hij deed dat tot verleden jaar toe; zag me achteraf bezweet toekomen, baard en mantel afrukken; wat hem een meer persoonlijke zienswijze gaf over de heiligheid van mijn persoontje.
De stationchef helpt mijn eeuwenoude knoken afstappen en dan gaat het, door ouders en kinderen vergezeld, tot het clubhuis. Langzaam vordert de stoet onder de grote mangobomen.
Moeders lonken me toe. Niet voor mijn doorluchtige persoon, maar om me te herinneren aan de vermaningen me opgedrongen opzichtens het kroost: tanden reinigen, netjes eten, het kleed niet als servet gebruiken, niet in het bad wateren; opletten in de klas, kleine zus niet treiteren. Wat men toch van een kind verlangt in deze tijd van sociale wetten bestemd om het leven draaglijk te maken.
De vaders nemen foto's. Ik spreek over de Melkweg en Sinte Pieter, die het niet leuk vindt 's nacht te moeten opstaan om me binnen te laten. Die zal nog God lasteren als het Maltusianisme geen aanhangers van beider kunnen vindt. Ik zelf voel me tehuis tussen die kinders; hun mama's zijn er immers bij.
Niko, een vrijgezel, staat warempel ook tussen de kijklustigen. Een brave jongen. Jaren geleden kwam hij naar Kongo, zonder cent en met een fictief contract. Hij wist, dat het nooit zou nageleefd worden en alleen opgesteld werd om hem in Kongo binnen te smokkelen. Nooit zou een Griek zoiets aan het licht brengen. Hij had kiespijn toen hij hier toekwam. Ik zie hem nog leunen tegen een pijler der barza van het hospitaal, schuchter onder die netgeklede bezoekers. De barse dokter had hem van de pijn verlost.
- ‘Wat ben ik u schuldig, dokter?’
- ‘Man, ik geloof niet, dat je erg rijk bent. Wat ik je zou vragen kun je best zelf gebruiken; wat je me kunt geven zal me niets rijker maken. Heb je nog pijn? Neen? Oest, ophoepelen: de volgende.’