| |
| |
| |
Zeelieden zijn geen Schriftgeleerden
ZEELIEDEN zijn doorgaans geen schriftgeleerden. Het tegenovergestelde is ook waar, en zo komt het dat veel van de literatuur over de zee en het zeemansleven werk is van mensen die de zee en dat zeemansleven maar leren kennen hebben van uit een strandzetel of van op een duinenkam. Van de waarachtige eindeloosheid van oceanen, de grondeloze eenzaamheid van de oceaanvisser of het ruwe zeemansbestaan hebben zij gewoonlijk dan ook maar weinig begrepen en aangevoeld.
Het mysterie van de zee, - ik zou haast zeggen - de mythe van de zee - grijpt nochtans geweldig diep aan, maar weinigen voelen zich sterk genoeg om datgene wat hen op zee aangrijpt in woorden te verklanken. Het is meestal een gevoelen dat niet onder woorden te brengen is. Woorden zijn hier veelal machteloos. Misschien is een onstoffelijker medium als de muziek bv. nodig om dat gevoelen naar behoren tot uitdrukking te brengen.
Niets is voor een kunstenaar zo gevaarlijk-bekoorlijk als de zee. Bij zonsondergang nodigt het glinsterende en rimpelende water uit ter meditatie over de eindeloze vrede en het onpeilbare mysterie van het heelal. Soms, bij ontij of stormweer, vervaagt dat beeld van vrede, en doet de zee veel meer denken aan het lot van matrozen en vissers, aan hun beproevingen, hun moeilijkheden en hun hard bestaan, aan hun moed, hun geduld en hun zin voor initiatief. De zee is een element dat tezelfdertijd bij de kunstenaar vredig-romantische en wreed-realistische beelden oproept, zodat zij die beide soorten beelden in hun schepping weten op te roepen, dan ook behoren tot de beste zeeromanciers.
Is de bekoring die er van de zee uitgaat uitermate sterk, toch menen wij te mogen beweren dat de literatuur van de zee niet zo omvangrijk is als men op het eerste gezicht wel zou menen. Wij weten wel dat elke dichter die zich respecteert vroeg of laat eens ‘zijn’ gedicht over de zee schrijft, maar daarom is hij nog geen dichter van de zee, zoals men een schilder die tijdens een korte verlofperiode aan zee een marine borstelt, daarom nog geen marine-schilder kan noemen.
De meest authentieke romanciers van de zee vinden wij m.i. in Engeland, wat wel enigszins te begrijpen is. Het insulaire Engelse volk is een zeevarend volk bij uitstek, en de Britse koloniën, verspreid over de ganse aardbol boden aan velen reeds de gelegenheid het ‘ruime sop’ te kiezen en als zeeman of koloniaal ambtenaar op reis, gemakkelijker en beter dan continentalen kennis te maken met het leven op zee.
Het ligt niet in onze bedoeling aandacht te schenken aan mindere goden, of aan schrijvers die slechts toevallig of occasioneel de zee kozen als decor | |
| |
voor hun literaire scheppingen. Zelfs auteurs als Daniël Defoë (1660-1731) en Jonathan Swift (1667-1745) kunnen moeilijk onder de eigenlijke zeeromanciers gerekend worden, ook al spelen hun hoofdwerken ‘Robinson Crusoë’ en ‘Gulliver's Travels’ zich voor een groot deel af op zee.
Drie namen vooral dringen zich op wanneer men spreekt over Engelse zeeromanciers: R.L.S. Stevenson (1850-1894), Rudyard Kipling (1865-1936) en Joseph Conrad (1857-1924). Alle drie schreven ze avonturenverhalen en romans die hen rangschikken onder de ‘romantische realisten’. Een uitvoerige bespreking van hun volledig werk zou ons natuurlijk te ver brengen, maar de titels van sommige hunner werken alleen reeds wijzen op de betekenis die de zee in dat werk inneemt: ‘In the South Seas’ en ‘Treasure Island’ van Stevenson; ‘The Seven Seas’ en ‘From Sea to Sea’, van Kipling; ‘Typhoon’ en ‘The Mirror of the Sea’ van Conrad.
In het ‘Schatteneiland’ van Stevenson zijn het de zeeschuimers en piraten, maar bovenal de personaliteit van de jonge Jim Hawkins, die voortdurend de listen en lagen van zijn tegenstanders weet te ontmaskeren, die de ‘dramatis personae’ leveren voor de actie. De auteur is misschien minder overtuigend in zijn schildering van het zeelandschap - hoewel hij er niet helemaal ongevoelig voor is - dat in het doorgronden van de complexe menselijke natuur.
Conrad's zorgvuldige ontleding der onzekere en zwijgzame matrozenzielen is zeer vaak minutieus en subtiel uitgesponnen, hoewel wellicht minder spontaan dan de beschrijvende passages uit zijn werk, dat practisch volledig aan de zee is gewijd.
De philosophie van Kipling is tegenwoordig misschien niet meer erg in de mode, maar men kon bezwaarlijk het belang overschatten van de morele verplichtingen tussen de verschillende rassen in de overzeese gebieden, en de zedelijke deugden van rechtvaardigheid en zelfbeheersing waarvan Kipling zich tot kampioen had opgeworpen.
Het is merkwaardig het cosmopolitisch karakter van deze drie Britse auteurs te noteren. Stevenson was een Schot. Hij reisde veel in Europa en Amerika; sleet zijn laatste jaren op de Zuidzee-eilanden en stierf op het eiland Samoa. Kipling werd geboren te Bombay en bracht het grootste deel van zijn leven door in Indië. De geheimen en mysteries van de brousse waren voor hem dan ook persoonlijke belevenissen geworden. Joseph Conrad was een Brits-genaturaliseerde Pool die als scheepsofficier op alle wereldzeeën had rondgezworven, die zelfs op de Kongostroom had gevaren, en die zijn laatste levensjaren in het Engelse graafschap Kent met schrijven doorbracht. Alle drie waren om zo te zeggen geëxileerde reizigers of matrozen, op zoek naar een vaste thuishaven. Op sommige ogenblikken waren zij als geïntoxiceerd door de exotische sfeer van verre landen, maar soms ook schenen zij aangegrepen door troosteloos heimwee naar hun vaderland. Zij gingen op zoek naar gezondheid en fortuin, en vonden uiteindelijk een geestelijk klimaat waar hun kunstenaarsziel kon ontluiken, niet echter zonder herhaaldelijk verstoord te zijn geworden door het geheim verlangen naar nog meer avontuurlijke tochten.
| |
| |
In de rusteloze zielen van deze zwervers liepen de drang naar het exotische en de ‘mal du pays’ door mekaar. Die twee schijnbaar tegenover elkaar staande gemoedsinstellingen geven juist charme aan hun zeeavonturen. Uit temperament waren ze zowel dichters als romanciers, en als dusdanig hebben zij zowel de lyrische als de dramatische schoonheid van het leven op zee op zo'n intense wijze kunnen aanvoelen, en in hun werken tot uitdrukking brengen.
Veel gelijkenis met het werk van Conrad vinden we in dat van de Amerikaanse auteur Herman Melville (1819-1891) die trouwens een even avontuurlijk en bewogen bestaan leidde. Verschillende malen monsterde hij aan op een Walvisvaarder. ‘A whale-ship was my Yale College and my Harvard’ schreef hij. Een tijdlang leefde hij op de Marquesas-eilanden als gevangene onder de kannibalen. Op een tocht met een Australische walvisvaarder ontsnapte hij naar Tahiti. In zijn romans ‘Typee’ en ‘Omoo’ gaf hij romantische schilderingen van het leven op de Stille Zuidzee-eilanden. Zij oogsten veel sukses hoewel ze hem persoonlijk maar weinig voldoening schonken. Zijn meesterwerk dat ook nu nog voortdurend herdrukt en vertaald wordt, heet ‘Moby Dick’, en verscheen in 1851. Het is een lijvige, enigszins hybridische roman, waarin met een even diepe als grootse symboliek de jacht wordt uitgebeeld van Ahab, de kapitein van de ‘Pequod’ op de witte walvis ‘Moby Dick’, de verpersoonlijking van het kwaad, de erfzonde en het demonische in de wereld. Dit werk dat aanvankelijk door het publiek miskend en zelfs vijandig ontvangen werd, wordt thans beschouwd als een der grootste klassieke romans van de Amerikaanse letterkunde en een werk dat bovendien een waardige plaats inneemt in de wereldliteratuur. Het werd o.m. in het Nederlands vertaald door de Nederlandse letterkundige J.W.F. Werumeus Buning.
Kort vóór zijn dood schreef Melville met de korte roman ‘Billy Budd’ zijn zwanenzang. Dit mooie verhaal van de sympathieke, rechtschapen voormarsgast Billy Budd en wat hem overkwam in het jaar van de ‘Grote Muiterij’ (1797) is wellicht Melville's zuiverste en gaafste werk. Het werd enkele jaren geleden door de Britse toondichter Benjamin Britten als libretto gekozen voor zijn gelijknamige opera.
Honderd jaar na de publicatie van Melville's meesterwerk verscheen in de Verenigde Staten een andere roman, of liever een uitgebreide novelle die veel gelijkenis vertoont met ‘Moby Dick’. Wij bedoelen ‘The old man and the Sea’ van Ernest Hemingway (geb. 1898). Dit verhaal - een soort Bijbelse parabel - is de tragische geschiedenis van de oude Cubaanse visser Santiago en zijn moeizame inspanningen om een enorm-grote zwaardvis aan land te krijgen. Dagenlang worstelt hij met zijn vangst, en wanneer hij het beest dan levenloos langs zijn sloep heeft liggen en de thuisvaart heeft ondernomen, komen hele scholen haaien op de buit af en bijten er hele stukken uit tot er uiteindelijk nog enkel het geraamte van de zwaardvis overblijft als jachttrophée.. Dit verhaal is een echt epos van de zee geworden in zakformaat. Het is meteen ook het epos van de stoïcijnse visser die moedig en gelaten alleen kampt en strijdt, eerst tegen de tegenspartelende zwaardvis, vervolgens tegen de aanvallende haaien, en ondertussen tegen de kwellingen van honger, dorst, slapeloosheid, vermoeienis en pijn, maar die niettemin | |
| |
voortworstelt, ook al weet hij dat de strijd hopeloos is en op voorhand verloren. Santiago, Hemingway's schepping, is een tragische held geworden die ongetwijfeld zijn plaats zal krijgen onder de andere tragische heldenfiguren uit de wereldletterkunde. Hij is de incarnatie geworden van ieder mens die ten koste van heroïsche strijd iets groots tot stand bracht, een macht heeft overwonnen, maar op weg naar huis, teruggekeerd in het dagelijkse leven, belaagd en overmeesterd wordt door zijn vijanden.
In het voorbijgaan willen we hier ook wijzen op het feit dat de belangrijkste Amerikaanse dramaturg van de periode tussen de twee wereldoorlogen, Eugène O'Neil (1888-1953) evenals Conrad en Melville een groot deel van zijn jeugd als zeeman over de wereld heeft rondgezworven, en zijn ervaringen als zwerver aan de basis liggen van zijn eerste toneelwerken, waarin meestal schrijnende gebeurtenissen uit het ruwe zeemansleven worden uitgebeeld. Zo in ‘Bound East for Cardiff’, ‘The Moon of the Carribees and Six other Plays of the Sea’, ‘The long Voyage Home’, ‘Ile’ en ‘In the Zone’ waarin hij getracht heeft de angstpsychose weer te geven der bemanning van een met dynamiet geladen schip, wanneer het door een gebied vaart dat door Duitse U-boten onveilig wordt gemaakt. Een drama dus dat door O'Neil gesitueerd wordt in het kader van de eerste wereldoorlog.
Een paar andere voorbeelden uit de Anglo-Amerikaanse literatuur die met dit laatste werk gemeen hebben dat zij eveneens de oorlog op zee als decor hebben, zijn: ‘The Cruel Sea’ van de Engelse auteur Nicholas Monsarrat en ‘The Caine Mutiny’ van de Amerikaan Herman Wouk.
De eerste roman speelt zich af in de Atlantische Oceaan en vertelt over de waanzinnige adembenemende zee-oorlog van de bemanning van het korvet ‘H.M.S. Compass Rose’, een Brits escorte schip. ‘But the men are the stars of this story - schrijft Monsarrat - the only heroïnes are the ships, and the only villain the cruel sea itself’.
Dit boek heeft bovendien dè stof geleverd voor een der beste oorlogsfilms van de laatste jaren. Ook ‘The Caine Mutiny’ werd zopas verfilmd.
‘The Caine Mutiny’ is een van de zeldzame niet-obscene Amerikaanse romans over de jongste wereldoorlog, en steekt in dit opzicht scherp af tegen de gruwelromans ‘The Young Lions’ van Irwin Shaw, ‘The Naked and the Dead’ van Norman Mailer en ‘From Here to Eternity’ van James Jones. ‘The Caine Mutiny’ is het fictief verhaal van een muiterij die tijdens de oorlog in de Pacific plaats greep aan boord van een Amerikaanse mijnenveger. De opstand heeft echter een zeer speciaal karakter. Er bestaat nl. in de Amerikaanse ‘Naval Regulations’ een weinig gekend artikel waarbij bepaald wordt dat ‘it is conceivable that most unusual and extraordinary circumstances may arise in which the relief from duty of a commanding officer by a subordinate becomes necessary’. In zo'n uitzonderlijke omstandigheden wordt Philip Queeg, de tyranieke en onbevoegde kapitein van de ‘Caine’ tijdens een tropische typhoon, waarbij hij werkelijk niet voor zijn taak schijnt opgewassen, aan de dijk gezet door zijn 1ste stuurman. Dit gebeuren vormt de kern van dit knap geschreven, psychologisch verantwoord | |
| |
en bovendien geestig relaas van een dramatische episode uit het leven van zeelieden in oorlogstijd. Het boek werd bekroond met de Pulitzer-prijs - de Amerikaanse Goncourt - en was maandenlang een best-seller in de States. Het werk mist evenwel de sterk dramatische spanning van ‘The Cruel Sea’ en de meeslepende mysterieuze kracht van Conrad's werk die bv. in ‘Typhoon’ eveneens een magistrale uitbeelding geeft van de woedende strijd van water en wind, losgebroken over de nietige mens op zijn overspoelde zeebodem: een alledaags nuchter mens die juist in deze strijd uitgroeit tot een onverschrokken held, die temidden de kokende wieling der golven alle gevaren trotseert, en die in het aangezicht van de dood, voor de bemanning, een houvast wordt waarnaar zij rustig kunnen opzien.
De Franse letterkunde schijnt geen zeeromanciers van dat formaat te hebben kunnen voortbrengen. Uit de romantische periode der exotische literatuur zijn ons vooral de namen bijgebleven van Bernardin de Saint Pierre (1737-1814) met zijn idyllische exotische roman ‘Paul et Virginie’, Chateaubriant (1768-1848), Victor Hugo (1802-1885), de auteur van ‘Les Travailleurs de la Mer’ dat zopas nog in Nederlandse vertaling werd uitgegeven onder de titel ‘Ploegers der Zee’, Jules Verne (1828-1905) de bekende voorloper van het ‘science-fiction-genre’, en auteur van ‘Twintig duizend mijlen onder zee’ en ‘De Reis om de Wereld in Tachtig Dagen’, en vooral Pierre Loti (1850-1923), die in zijn literair werk dankbaar gebruik wist te maken van de vele ervaringen die hij, van 1867 tot 1909, toen hij bij de Franse marine was tijdens verschillende wereldreizen, had opgedaan. Zijn werk karakteriseert zich door een uitgesproken neiging naar het droefgeestige en het nostalgieke, en veel minder door zijn bewondering voor het stoere zeemansleven.
Onder de hedendaagse Franse zeeromanciers kunnen wij citeren: Claude Farrère (geb. in 1875) die de fakkel van Loti heeft overgenomen maar zijn meester op verre na niet evenaart; Pierre Benoit (geb. 1886) die er fier op gaat te kunnen beweren slechts vreemde landen te bezoeken na ze eerst in zijn boeken te hebben beschreven; Paul Morrand (geb. 1899) wiens beste tijd ten einde liep op het ogenblik dat hij verkozen werd tot lid van de Franse Academie, en verder Edouard Peisson (geb. 1896), wellicht de beste Franse zeeromancier van het ogenblik, zonder wijsgerige of moraliserende pretenties. Maurice Bedel en André Siegfried twee voorname globetrotters, en de Frans genaturaliseerde Belg Albert T'Serstevens (geb. 1886) die in ‘Ceux de la Mer’ trachtte te reageren tegen de conventionele roman- en filmuitbeelding van het matrozenleven, om ze meer in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid. Met ‘L'or du Cristobal’ schreef hij een moderne piratenroman. Sommige van zijn romans en novellen spelen zich af in de Stille Zuidzee.
In dit beknopte overzicht mogen evenmin de ‘bourlingueur’ Blaise Cendrars (geb. 1887) en Pierre Mac Orlan (geb. 1882) niet vergeten worden. Van deze laatste leze men eventueel ‘Petit Manuel du parfait Aventurier’.
De Nederlandse literatuur tenslotte is vrij arm aan zeeromanciers van formaat, wat enigszins vreemd moge klinken. Nederland is toch ook een zeevaartnatie.
| |
| |
De meest eminente zeeromancier der Nederlandse Letteren lijkt ons nog steeds Arthur van Schendel (1874-1946). ‘Het Fregatschip Johanna Maria’ waarin verteld wordt over de liefde van Jacob Brouwer voor het schip waarop hij als zeilmaker vaart, en waaraan hij trouw blijft tot het einde toe, omdat hij zich als door een noodlot verbonden voelt met dit ‘laatste der volschepen onder Hollandse vlag’ is een klassieker geworden in onze Nederlandse letteren. In ‘Jan Compagnie’ verhaalt Van Schendel het leven van een lanspassaat in dienst van de Oost-Indische Compagnie, die na zijn dienstjaren terugkeert te Amsterdam en de bloei meemaakt van zijn stad door de pioniersarbeid van zijn zeevaarders en kolonialen. ‘De Waterman’ werd de roman van de Hollande binnenwateren en de geheimzinnigheid van de wijde landschappen. ‘Een Eiland in de Zuidzee’ verhaalt over het eerste kontakt tussen Europese scheepslieden en de argeloze bevolking van de Zuidzeeeilanden. In ‘Avonturen’ en ‘De Zomerreis’ bundelde hij een aantal schetsen en vertellingen, in feite een aantal snippers voor de voorstudie tot de eigenlijke zeeromans.
Een hollandse zwerver van het zuiverste water was J.J. Slauerhoff (1898-1936). Hij was jarenlang scheepsarts, o.m. op de lijnen naar Indonesië en China. Daarna vestigde hij zich een tijdlang als geneesheer in Marokko. Zijn werk weerspiegelt op vele plaatsen die rusteloze zwerversnatuur, op jacht naar verre droombeelden, vaak ook ontgoocheld door in vervulling gegane verwachtingen en gekoesterde illusies. In zijn werk wemelt het van avonturiers, ontdekkingsreizigers, piraten, outcasts, en conquistadores. Verschillende van zijn romans en novellen spelen zich af in China. Hij dichtte ook zeer romantische verzen, waarin de klassieke thema's der romantiek op een zeer persoonlijke wijze werden doorleefd en tot uitdrukking gebracht: beelden van uiterste eenzaamheid, zowel in de natuur als in de mens; rusteloze zwerfdrang en felle anti-burgerlijkheid zijn zovele thema's die zowel in zijn dicht- als zijn prozawerk voortdurend behandeld worden. Hier volgt een van zijn karakteristieke gedichten, getrokken uit zijn bundel ‘Eldorado’, verschenen in 1928, en getiteld ‘De Ontdekker’:
De rustigen die mij tartten te vertrekken
Heb ik om 't schip te krijgen woest beloofd
Rijkdommen fabelachtig te ontdekken
Waarvoor ik ingestaan heb met mijn hoofd.
En eindelijk in triomftocht aangebracht,
Tot zinkens toe beladen lag mijn vloot,
Wel waren bijna al mijn mannen dood
Maar alle havensteden bont bevlagd.
Toen moest ik knielen voor den gouden troon.
De koning boog en wilde mij een keten
Omhangen - die ik hem in wilden hoon
Ontrukt heb en een hoov'ling toegesmeten.
Nog heeft een vrouw mij innig vroom omhelsd
En in haar grijze oogen zag 'k den vrede.
| |
| |
Ik neeg - maar in mij brandde toch het felst
't Vuur dat mij voortdrijft buiten rust en reede.
En haastig heb ik mij weer ingescheept
Zeker van een ontdekking, anders grootsch,
Maar ben door onweerstaanbare drift gesleept
Naar zeeën leeg en kusten steil en doodsch.
Nimmer belijd ik mijn dwaling, mijn zwak:
Voor dezen blinden muur zal 'k blijven kruisen
Tot 't eind der wereld met mijn trouwe wrak
Waarop drie kale masten: galgen? Kruisen?
Een zeeromancier die veel sukses kent is Jan de Hartog (geb. 1914) die na enige tijd praktijk bij de zeevaart als stoker in dienst trad bij de Amsterdamse havenpolitie, waar hij ervaringen opdeed die hij onder deknaam F.R. Eckmar verwerkte in goedgeslaagde detectieve-verhalen. Buitengewoon grote opgang maakte hij in 1940 met de bekende roman ‘Hollands Glorie’, een stoere uitbeelding van de Hollandse zeesleepvaart: aantrekkelijk door het onderwerp en met voor ieder verstaanbaar gevoel geschreven.
Tijdens de jongste oorlog week Jan de Hartog uit naar Engeland waar hij zich vestigde en waar hij ook in het Engels begon te schrijven. In zijn latere werken gaf hij echter toe aan effectbejag, o.m. in de trilogie ‘Gods Geuzen’ en ‘Schipper naast God’, een toneelstuk dat veel sukses kende, en nadien ook verfilmd werd. Oorlogsavonturen op zee vormen het thema van een andere reeks van drie werken die enkele jaren geleden verschenen onder de titels: ‘Stella’, ‘Mary’ en ‘Thalassa’.
Onder de jongere auteurs die vertellen over het zeevolk vermelden we nog Dignate Robbertz (geb. 1909), die o.m. met ‘Noordwester’ en ‘Volk van Bazalt’ verdienstelijke romans schreef over de eeuwenoude strijd van het volk van Zeeland en Walcheren tegen de woelige zee die zich maar moeilijk laat beteugelen en indijken.
Mogen we er terloops nog op wijzen dat na vijftig jaar Herman Heyermans' (1864-1924) spel van de zee ‘Op Hoop van Zegen’ nog steeds regelmatig voor bomvolle zalen wordt opgevoerd. In dit spel wordt op medogenloze manier de exploitatie van de zeevissers door de reders op scherpe wijze aan de kaak gesteld. Het speelt voor het grootste gedeelte in de armoedige woonkamer van Kniertje, een oude werkster die haar man op zee heeft verloren, en het gezegde ‘de vis wordt duur betaald’, dat de kerngedachte weergeeft van het stuk, werd in Nederland spreekwoordelijk als een maatschappelijke slagzin.
We moeten tot slot nog een paar woorden wijden aan de Vlaamse literatuur van de zee. Het aantal Vlaamse dichters en romanciers van de zee is echter zeer klein. Behalve gelegenheidsdichters mogen o.i. alleen Gaston Duribreux en Karel Jonckheere gerangschikt worden onder de auteurs waarvan een groot deel van hun werk door de zee werd geïnspireerd.
| |
[pagina t.o. 380]
[p. t.o. 380] | |
Marine H. Evenepoel Cliché Ministerie van Openbaar Onderwijs: Monographiën over Belgische Kunst. De Sikkel, Antwerpen.
| |
[pagina t.o. 381]
[p. t.o. 381] | |
Vreemde Vissen Walter Vaes Cliché Ministerie van Openbaar Onderwijs: Monographiën over Belgische Kunst. De Sikkel, Antwerpen.
| |
| |
Beide kunstenaars zijn kustbewoners. Zij zijn trouwens allebei in Oostende geboren, en hebben het grootste deel van hun leven in de kuststreek doorgebracht en wonen er ook nu nog.
Gaston Duribreux (geb. in 1903) is een romanschrijver wiens werken allemaal door het zeelandschap en het leven van het Oostendse vissersvolk werden geïnspireerd. In die zin kan men zijn werk bestempelen als streekliteratuur, maar zoals dr. R.F. Lissens zegt stijgt dit werk door het uitbeelden van psychologische konflikten uit boven de traditionele heimatkunst.
Met zijn meestal dramatisch-bewogen romans, die wel eens doen denken aan deze van de Frans-Vlaming Maxence van der Meersch, introduceerde Duribreux de vissersroman in onze letteren. Zijn meest bekende werken zijn ‘Bruun’, ‘De laatste Vissers’, ‘Derina’, ‘De Bron op den Berg’, ‘Het Gouden Zeil’, ‘Tussen Duivel en Diepzee’ en de twee oorlogsromans ‘De grote Hemme’ en ‘De zure Druiven’ die zich eveneens in de kuststreek afspelen.
Karel Jonckheere (geb. 1906) is veel meer zwerver. Hij is ook meer dichter dan romancier, zelfs in zijn prozawerk. Hij is op dit ogenblik trouwens een van onze belangrijkste dichters die zijn fijngesnaard gemoedsleven ook in een klassieke en zeer voorname vorm weet te gieten. De titels van verschillende zijner werken zijn ontleed aan de scheepsterminologie, en wijzen bovendien op zijn liefde voor de zee. In ‘Spiegel der Zee’ - zijn rijpste en gaafste werk - wierp hij een terugblik op zijn jeugd. ‘Hondenwacht’ is een verzameling van zijn meest ontgoochelde verzen. Zijn ontgoocheling blijkt reeds uit de eerste regels van het gedicht dat deze bundel opent, en waaraan de naam van de bundel trouwens ontleend werd:
‘Mijn eigen schip en toch de hondenwacht,
terwijl wie meevaart in de warme hutten
te slapen ligt of zich het hoofd mag stutten
en naast zijn lamp op lief en brieven lacht.’
In dezelfde bundel komen ook een paar verzen voor, geschreven nadat de dichter een groep IJslandvaarders op hun tocht had vergezeld.
Van zijn prozawerk vermelden we slechts ‘Cargo’, het fijnzinnige logboek van een zeereis naar Mexico, door Jonckheere als ‘cadet’ ondernemen, samen met een paar vrienden, en waarin hij nu eens spiritueel, dan weer romantisch, en verder beschouwend zeer mooie bladzijden heeft geschreven over het leven van de zeeman. Herlees bv. deze bladzijde waarin Jonckheere op zijn zeer persoonlijke, vaak nuchtere, manier het eigen karakter beschrijft van een boot op zee:
‘Wie kent de zee?
Er is de vrees voor de zee.
Sinds duizenden jaren liggen de vaders van onze moeders en de vrouwen van onze vaderen in de aarde, metelijk graf, innige tuin. Tegenover de aarde kennen wij geen angst. Onze zinnen bloeien, doorfilmd met huizen, torens en | |
| |
kruiden. Zelf zijn wij niets anders dan een levend stuk grond met millioenen ruisende korrels en vezels. Wat van de aarde komt, treedt als uit ons zelf. Ook met haar daden leeft de aarde in ons bloed.
De zee. Zij is de vijandin van de grond; onze vijandin. Al ligt ze groen en vlak, steeds moeten wij haar opnieuw ontdekken. Op aarde kennen wij maten en verhoudingen. Hier glijdt alles uiteen. Nooit zien wij op zee het filigraan onzer voorouders; evenmin stellen wij er ons de toekomstige gestalten van onze kinderen op voor. Alleen de nachten op zee zijn de nachten boven de aarde. Doch bij de eerste klaarte weten wij ons tussen de kimmekring opnieuw alleen.
Vrees voor de zee schenkt liefde voor de boot. Hoe wilder de wateren, hoe warmer het hout en het ijzer rondom ons vlees. De verschansing is steeds de arm van een vriend; de mast blijft het oude profiel van de wip, die onze grootvader keizer zag worden. De hangmat geurt naar de alkoof, een garnaalketel schept de grauwe tint van de zee om tot de roze vleeskleur van de aarde.
Aan boord staat een wekker, een kleerkast. Aan boord scheert men zich, neemt men een bad, drinkt men. Eens per zomer pick-nicken wij in de auto en hiervoor moet het nog regenen. Wie at in de kombuizen van sloepen of in de eetzaal, geschoord in de lauwe romp van een vrachtschip, met mannen alleen en ondereen, weet wat diepe, mannelijke weemoed is.
De boot is een huis zonder buren. Een boot wordt geschrobd, geschilderd. Het uitzicht van de auto wordt betaald. Het glanzen van de boot is werk uit eigen hand. Haar hout, haar vloer - o vloer voor onze dragende voeten! - stemt gezellig, is zacht, tam. IJzer van een metalen schip is zoveel zoeter dan het staal van het blinkendste portier. En zoals mens en huis, ankert de boot in het verleden. Omdat alle zwervers van de herinnering aan een huis houden, beminnen ze hun boot. Een matroos vervloekt de zee; met warme stem streelt hij de naam van zijn schip.
Een boot is nog meer dan een huis. Ze is een woning losgehakt uit de rij en kent de zaligheid van de beweging. Ach, kon elk huis uit de rechte straat glijden en langs effen wegen zonder kruisbanen de wereld afzien, met als wegwijzer zon en sterren. Een boot is zelfs tweemaal bewegen: de kloeke stap van de eigen benen; de schuimende pijl, die bij de steven begint en eindigt in de blanke veders van het zog.
Tenslotte is de boot meer dan middel en doel.
Zij bindt twee levens aan elkaar, de uren op zee, de dagen en nachten aan land. Ze vlucht met ons en brengt ons weer thuis. Ze plukt aan de vezels van ons heimwee, dat we rond een vuurtoren hadden gestrengeld. Nadien trekt ze de kust weer bij. Zij is de blauwe vogel van onze dronken verlangens. De tamme duif, die immer wederkeert.’
Vrees voor de zee? Misschien wel, maar niet voor het water en het varen. Julien Kuypers (geb. 1892) die men nu eenmaal niet voor een zeeman | |
| |
kan doen doorgaan heeft ons vorig jaar niettemin vergast op een mooi boekje over het varen: ‘Aan de Waterkant’. Geen roman, geen reportage, geen toeristische gids of Baedeker, maar een zich vermeien in herinneringen aan vacantietochten met een motorboot op de Vlaamse binnenwateren van West-Vlaanderen tot Limburg, en van Zeeland tot diep in Brabant. ‘Al varende - schrijft hij - hebben wij behoorlijke scheepsmanieren geleerd. Zodat wij, in het kritisch oog van de mannen van 't vak, niet langer voor deerniswekkende knoeiers of schachten doorgaan; en dat betekent wat op het water, waar een bestendige waakzaamheid geboden en broederschap geen ijdel begrip is. De omgang met bonkige schippers en hun energieke vrouwen, met gezapige sluis- of bruggenwachters of met boeren die aan de waterkant wonen, is een verfissende les van geloof in de waardigheid en goedheid van de menselijke natuur.’
Herinneringen en ook... bespiegelingen, geschreven in een glasheldere en rustige taal, voortglijdend als het water der stromen in Vlaanderen, en als het leven zelf, zoals de auteur het zelf zegt in het laatste hoofdstuk van zijn boek:
‘Onze levensstroom varen wij dus verder af, al strijdend voor de thans zo wankele verworvenheden die heten: Verdraagzaamheid, Vrijheid, Schoonheid, Goedheid... Tot op de draad versleten grote woorden-met-hoofdletters, die velen met argwaan vervullen en die - tijdelijk? - uit de mode zijn, met een timbre als van een oud spinet. Bedreigde waarden die, in de huidige moerlemeie, na zoveel leed en mensonwaardig geweld, bespottelijk idealistisch - romantisch - poëtisch klinken: een verbleekte romance die wij slechts met een glimlach beluisteren.
Maar alle varensgasten weten dat de seizoenen wederkeren...’
M. Vertommen.
|
|