Band. Jaargang 13
(1954)– [tijdschrift] Band– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| |
13 Maal Vlaamse PoëziedagenMET de 13de uitgave van de Vlaamse Poëziedagen, zijn de hovingen van de de pastorij van Merendree, tot pelgrimsoord, tot genadeoord van de poëzie in Vlaanderen, gepromoveerd geworden. Het hoofddoel van de stichter dezer dagen, E.H. Basiel de Craene, en van het Comité dat hij voorzit, blijft nog steeds de confrontatie van het werk van ouderen en jongeren; maar, deze bijeenkomsten hebben méér dan welke andere assisen ook, de vriendschap en de eerbied voor elkander gestimuleerd, zodat, tenminste éénmaal in het jaar vrienden en tegenstanders in de poëzie, zich op het menselijk vlak, kunnen verenigen, kunnen verbroederen en de onschatbare waarde der vrijheid van denken, voelen en uitdrukken, kunnen veilig stellen. En stilaan, dunkt mij, wordt dit aspect van deze bijeenkomsten, de primordiale factor voor het succes van deze Dagen, temeer daar dit aspect het hoofddoel ten zeerste dient. Goede en minder goede poëzie wordt te Merendree, door bekende declamators voorgedragen; geleerde en minder geleerde voordrachten worden er gehouden; doch, uit dat conglomeraat kan de geest van de aanwezigen de diepe menselijkheid van elke onderneming puren, kan de geest van de aanwezigen boren naar de menselijke persoonlijkheid, die in onze tijd en dit sinds de opkomst van het positivisme en zijn uitlopers, teruggebracht is tot een loutere bijzaak, zoals werd aangetoond in een scherp betoog van Albert Westerlinck, waarbij hij in een vluchtig doornemen van de literatuur in West-Europa, de teloorgang van de menselijke persoonlijkheid in de literatuur schetste. Die teloorgang, die ontbinding van de menselijke persoonlijkheid is mede verantwoordelijk voor de geleidelijke, maar zekere ontluistering van de menselijke waarden, waardoor het contact met de werkelijkheid dreigt verloren te gaan. Karel Jonckheere behandelde het delicaat probleem van de poëzie-kritiek, die uit de aard der zaak, anders dient te zijn dan de proza-kritiek. Poëzie en proza spreken een andere taal, zij ontstaan uit andere spanningen, wekken andere reacties, maar, de critiek moet in eerste instantie rekening houden met de persoonlijkheid van de auteur, in casu de dichter. Over die persoonlijkheid bij Van de Woestijne, had Maurice Roelants het, in een toespraak die aanklacht en verdediging was, dit, naar aanleiding van de jongste geschriften over Van de Woestijne, respectievelijk van de hand van de Noordnederlander Veenstra, die in het tijdschrift ‘Libertinage’ gepoogd heeft de grote Vlaamse dichter van zijn luister te ontdoen, en van Albert Westerlinck, die de zwakke kanten van de dichter in een nieuw boek | |
[pagina 302]
| |
heeft naar voren gebracht, aan de hand van zijn eerste vier bundels. Roelants meent dat die aftakelingen misplaatst zijn en dat Van de Woestijne met al zijn zwakke zijden op een unieke wijze heeft bijgedragen tot de grootheid van onze moderne poëzie. Ten bewijze werd Van de Woestijne's ‘De Boer die Sterft’ vertolkt door Paula Semer en Herman Niels in een klankdecor van Victor Legley, geregisseerd door Robert Bernard. Na al die kritiek en tegenkritiek en het voordragen van ingezonden verzen voorzag het programma ook hulde en appreciatie voor een 75 jaar oud geworden dichter, nl. Adolf Herckenrath, vriend van Van de Woestijne en tijdgenoot der Van Nu en Straksers. Pieter Buckinx sprak deze hulde uit. Bloemen werden nog aan Mevrouw Herckenrath aangeboden en de voorstelling van Jean Anouilh's ‘Antigone’ door het Kamertoneel van Antwerpen kon beginnenGa naar voetnoot(1). Voor dit toneelstuk, zo luidde het in de programma-voorstelling, vond Jean Anouilh zijn inspiratie bij de grote Griekse dramaturg Sophocles, wiens gelijknamig stuk nog steeds goede sier maakt in het klassiek toneelrépertoire. Sophocles' Antigone toont aan in welke mate de Griekse auteur - die zijn stof in het leven van de mens put - een leermester en een volksopvoeder was. Het publiek van de heidense Griekse oudheid - dat is reeds 25 eeuwen geleden! - ging naar de schouwburg om te zien en te horen hoe de dichter de levensproblemen behandelde en beantwoordde. Omdat het volk zichzell herkende in de personages, begreep en waardeerde het zijn dichters in buitengewoon hoge mate. In zijn Antigone verhaalt Sophocles het wedervaren van de aldus genaamde prinses, die in weerwil van het verbod van haar vader, Koning Kreon, aarde strooit over het lijk van haar vermoorde broeder Polynices, en hem aldus - ten minste symbolisch - begraaft. Antigone wordt daarbij verrast en opgebracht. Om zich te verrechtvaardigen zegt zij dat de menselijke wetten haar niet binden, wanneer zij in tegenspraak zijn met de wetten van de goden. Antigone wordt ter dood veroordeeld. Kreon laat zich vermurwen, maar wanneer hij haar wil bevrijden komt hij te laat. Antigone heeft haar lijdensweg zelf verkort. Haemon, haar verloofde, volgt Antigone in de dood. Eurydice Kreon's gemalin, maakt een einde aan haar dagen wanneer zij het dramatisch gebeuren verneemt, en vervloekt de Koning, die zich troost met deze woorden:
Wat de mens ten dele ook valle,
Wijsheid is het best van alle.
Wat der goden recht gebiedt
Schende onze ijdele hoogmoed niet.
Grote woorden, trotse waan,
| |
[pagina 303]
| |
Trekt de wraak des hemels aan,
Die de mens in 't stof verneert,
En op 't eind hem wijsheid leert.
Jean Anouilh heeft dit gegeven zeer vrij bewerkt; het scenario werd nauwelijks gewijzigd. Om de eeuwige waarheid van het behandelde gegeven te onderstrepen, laat hij zijn personages in moderne costumering optreden. Het kleed van koning Kreon werd geruild tegen een smoking. Antigone zegt neen tot het leven, ten dele uit walg maar vooral omdat zij zich niet kan uitleven. En Kreon ontdekt dat de waarachtige moed er in bestaat de strijd te aanvaarden en open te staan voor het leven met al de onvermijdelijke onvolkomenheden erbij.
Twintig jaar geleden verscheen door de goede zorgen van Paul De Rijck het eerste cahier van de Waterkluis. Deze verjaring werd te Merendree door Paul De Rijck zelf herdacht. Spreker schetste de verschillende en dikwijls niet gegronde meningen die in de loop der jaren over de Waterkluis naar voren werden gebracht. Hij wees daarna op de niet geringe betekenis van Waterkluisdichters als Julia Tulkens, Maurits De Doncker, Johan Daisne, Marcel Coole en anderen. Naast het mooie weder, de verlokkelijke omgeving van het poëzieplein, de gulheid van voorzitter Pastoor De Craene en secretaresse Maria Bonquet zijn er te Merendree nog twee traditionele attracties nl. de prijzen. Hubert Van Herreweghen, die als secretaris van de jury optrad maakte de namen bekend van de nieuwe laureaten. Het zijn: voor de Basiel De Craene-prijs, de jonge dichter Guido Van As; en voor de prijs van de Vlaamse poëziedagen Anton Van Wilderode. Hier volgt het bekroonde gedicht van deze laatste. Het werd voorgedragen door Herman Niels. De brug
Oevers liggen als lichamen moe
en vol grasbuilen langs de rivier.
De brug haalt hen naar elkander toe
met een sterke deinende spier.
Gespannen staat zij van boord tot boord
door haar eigen sprong overmand
en de siddering zet zich stapvoets voort
naar den horenden overkant.
Haar wortels van ijzer boren diep
in den berm als een diepe boom
en soms wordt een zenuw wakker die sliep
in het drijvend bed van den stroom.
| |
[pagina 304]
| |
Het water bouwt op den bodem staag
zijn waterkastelen van zand
en blindelings dansen de wieren traag
hun reidansen hand in hand.
De dingen, vergeten of waardeloos,
betrekken hun tweede bestaan:
de watermoor in een kelk van kroos,
de schoen die te ver is gegaan.
De glanzende vissen rijzen teer
als luchtbellen naar omhoog
en liggen doodstil tussen bladmoes gemeerd
met een roerloos geopend oog.
Een zachte regen van roest ruist neer
uit de davering van de brug
wanneer een boerenkar wederkeert
naar den avond in het gehucht.
En soms vaart een boot overmoedig voorbij
in een plots tumult van geluid;
daarvan staan de lissen groen overeind
en rekt zich het oevergras uit.
De canada breekt in handgeklap,
de boomgaard is vol gebruis
en de weilanden zetten een tragen stap
tot de stoep van het eerste huis.
Merendree, 1954.
A.K. Rottiers
|
|