van het onderwerp volgen moet. Het experiment waartoe Dille blijkt over te hellen beweegt zich uitsluitend op een geestelijk plan en dit zal blijkbaar ook in de toekomst zo blijven.
Terecht kan men Frans Dille nergens scherp afgetekend bij een groep of klasse onderbrengen. Wellicht is het naar de innerlijke ‘background’ grotendeels afgestemd op equivalenten van het surrealisme. Een tijdlang immers ging de graficus het onderwerp coördineren met metaphysische elementen, zoals in talrijke van zijn droge naalden, een techniek die Dille met een volkomen gaafheid weet aan te wenden.
Maar de zeer sterke affiniteit met een serene Oosterse wereldbeschouwing, een philosophische waardering van de eenvoud, wisten steeds het strakke en cerebrale van het surrealisme aan zijn werk te onttrekken. Wanneer Frans Dille een Chinees spreekwoord als ‘Breek ik mijn penseel, dan bloedt het’, met voorliefde ergens aanhaalt in zijn geschriften, dan mag men onmiddellijk voor waar aannemen, dat de grootste stimulans bij hem nog het visuele object is. Dit object, hoe verscheiden in zijn oeuvre ook onder vorm gebracht, toont duidelijk aan hoe gevoel en geest op fijnzinnige wijze gepolariseerd worden. Het is voor Dille niet voldoende de uiterlijke gestalte van iets te ondergaan. Voor hem spelen onbetwistbaar de droom en de poëzie, elementen die door een artistieke ‘feeling’ een eigen karakter aan alles geven kunnen, een zeer grote rol.
Frans Dille geeft niet steeds de voorkeur aan het droomtafereel, dat hij maar al te goed weet te mengen met zijn subtiele visie op eenvoudige onderwerpen, zoals enkele buigzame rietstengels in de wind of een bloesem met vogel of de sensibiliteit van een paar herfstbladeren. Als een geëxalteerde door de droom en de poëzie van de eenvoud, komt hij juist door de magische kracht van zijn visie en door de technische gaafheid van zijn métier tot prenten die, hoewel afzijdig van stromingen en perioden, slechts kunnen ontstaan door een innerlijke waarneming. Derhalve is Frans Dille minder een representatieve kunstenaar in de functie van de stijlvernieuwing, als wel door de intrinsieke vernieuwing van zijn belijdenis van het loutere schone.
De grootste kleurschakering voor deze artist ligt nog tussen de uitersten die wit en zwart vormen. Al zoekt hij naar essentiële resultaten in de kleurenlithografie en komt ook de gouache op aanzienlijke wijze voor in zijn productie, de scherpste exploratie die Dille's ontroering vermag te registreren ligt in menige ets en droge naald vast.
In deze grafiek blijft de dichterlijke droom het hoofdmotief, welke elementen en onderwerpen deze subtiele en in mineurtoon gestemde kunst ook mag veruiterlijken. Wanneer men terecht een aanwijzing als ‘elke vogel zingt zoals hij gebekt is’ aanvaarden blijft, dan wijst men meteen op de oprechte en onverloochenbare trouw die Frans Dille aan zijn eigen persoonlijkheid bindt, want nimmer volgt hij het spoor van een experimentele kunst naar de vorm. De lijnen van het object bezitten voor hem voldoende varianten en gevoelens om de eigen ontroering en zijn streven naar een irreële sfeer op zuivere wijze te bestendigen.