Een grondige verandering zou niet meer uitblijven. De stichter van de Antwerpse schilderschool, Quinten Metsijs (1466-1530), zou alle ontdekkingen van de Italiaanse Renaissance indiepen. Twee ervan schijnen hem heel bizonder te hebben geboeid: de voorstelling van het licht, en deze van de lucht, die er trouwens nauw mede verbonden is. Zulks verwondert niet vanwege een kunstenaar die een onloochenbare interesse heeft gevoeld voor het baanbrekend werk van Leonardo da Vinci. De bewijzen daarvan liggen voor het grijpen: Metsijs ontleent aan de Italiaan o.m. de driehoekige opbouw van zijn taferelen (‘Madonna met het Kind’, te Poznan) en zijn karikaturale neiging (‘Portret van een oud man’, te Parijs). Hij zal echter onder dezelfde invloed nog grondiger de Vlaamse, traditionele techniek veranderen door een systematische toepassing van het gekende procédé van Leonardo: het sfumato. Daarvan getuigen op afdoende wijze de grote figuren en het landschap (Pl. I) van het ‘Drieluik van St Anna’ te Brussel. In tegenstelling met de gewrochten van zijn voorgangers, heeft nu, in 1509, elke figuur op het voorplan en ook elk deel van de achtergrond een vaag en doezelig uitzicht. De omlijning is niet meer even scherp als weleer. Naar het transalpijns voorbeeld, worden de figuren van Metsijs onderhevig aan de werking van de wereldlijke lucht: zij zijn gevoileerd, als met een lichtwaas bedekt. Ook het landschap ligt niet meer in een helderklare atmosfeer: het heeft een nevelachtige schijn gekregen. Trouwens heel het middenpaneel van deze triptiek moet worden aangezien als de introductie van de Vlaamse schilderkunst in een wereld waar de heiligen uiteindelijk de alledaagse lucht kunnen inademen, evengoed als de mensen.
Er is echter meer. De rechterluik (Pl. II) van dit zelfde retabel vertoont de ‘Dood van Maria's Moeder’. Het is wel de eerste maal dat een Vlaams meester zonnestralen durft voorstellen! Er wordt een contact gelegd tussen de gesloten kamer en de buitenlucht. Het venster is niet langer een scherm meer, doch wel een verbindingsmiddel geworden. Metsijs' begrip van het licht gaat nog verder. De werking van de zon wordt niet beperkt tot de enkele stralen door het venster: zij is in heel het vertrek waar te nemen. Het licht glijdt zacht en geleidelijk op al de aanwezige afstammelingen van St Anna, en meteen op de bedstede.
Reeds vroeger had Quintin Metsijs duidelijk bewezen dat hij door het lichtprobleem was aangetrokken. Vóór 1505 schilderde hij de ‘O.L. Vrouw van zeven Weeën’, nu te Brussel bewaard. Men mag beweren dat het onvergetelijke hoofd van de dode Christus (Pl. III) werkelijk door het licht zelf wordt gemodeleerd. Het is uitsluitend door een ongemeen knap spel van licht en schaduw, dat de kunstenaar de aangrijpende plasticiteit van deze door en door gemartelde kop weet te suggereren.
In verband met dit lichtprobleem bij Metsijs, is het wenselijk de aandacht te vestigen op een tamelijk klein detail (Pl. IV) van zijn groots en overbekend meesterwerk in het Museum van Antwerpen: ‘Christus' graflegging’ (1508-11). Dit tafereeltje is te zien vlak tegen de rechterrand van het schil-