‘Wat gaan we met hem aanvangen? Ziet ge dat hij ons verraadt, die kleine deugniet,’ zei de knecht.
Goede raad was duur. Kobe buiten sluiten ging niet; deuren en vensters moesten zoveel mogelijk open blijven, zoniet bleef de geur van het gebraad in huis hangen. Sloot men de vogel op in schuur of stal, dan geraakte hij er wel langs een of andere opening of reet weer uit.
‘Ik heb een goed idee,’ riep Trien opeens uit. ‘We zetten hem hier onder de omgekeerde wasketel; Kobe zal zodoende toch niet veel snappen van wat er gebeurt.’
Dat was inderdaad de oplossing! Zo gezegd, zo gedaan. En de arme ekster werd de ganse dag gevangen gezet in de kleine, donkere en besloten ruimte van de omgekeerde koperen ketel. Mistroostig zat het onschuldige diertje er ineengedoken en stil, terwijl knecht en meid lustig smeerden en smulden.
Er werden dikke schellen hesp en een groot aantal eieren in de pan geslagen, terwijl reeds op de tafel een paar meter worst hun beurt lagen af te wachten. Voortdurend haalde Dokus boordevolle kruiken schuimend bier uit de kelder op. Voorzichtigheidshalve praatten de dienstboden zo weinig mogelijk, vooral niet over het eten. Eigenlijk hadden ze er ook maar weinig tijd toe, wijl ze aanhoudend met volle mond aan tafel zaten.
Na de middag begonnen ze pannekoeken te bakken, die ze besmeerden met een dikke laag goudgele honing. Want de boer, die bijen hield, bezat verscheidene potten gevuld met deze zoete lekkernij.
Dokus en Trien hadden dan eindelijk zoveel gefeest, dat ze haast van hun stoel niet meer konden opstaan. Ze zaten daar te blazen en naar lucht te snakken, dat het eigenlijk een schand was. Maar daaraan dachten ze helemaal niet. Ze lachten geniepig naar mekaar en dachten dat ze de baas en de bazin deze keer fijn bij de neus hadden gehad.
Tegen de tijd dat deze laatsten terug mochten verwacht worden, brachten ze gauw alles weer in orde, precies of de dag was normaal verlopen. Van de verdwenen eetwaren zou waarschijnlijk niet zo gauw iets gemerkt worden; bij de meeste boerenmensen wordt daarop zo nauw niet gelet.
Ook de ongelukkige Kobe werd weer in vrijheid gelaten. En juist nog bijtijds, want hij was nog maar nauwelijks tot op de schouwmantel gevlogen, toen boer Nelis en zijn vrouw het erf opstapten.
Allervriendelijkst werden ze door hun dienstboden begroet en gevraagd hoe ze het gehad hadden op het bruiloftfeest. Dat was allemaal goed verlopen, verzekerde de boer en de boerin vertelde wel driemaal na mekaar hoe mooi de bruid en hoe flink de bruidegom waren.
Toen vroeg de boer:
‘En hoe is het hier gegaan toen wij weg waren?’
Meteen vloog Kobe op 's baas schouders en antwoordde in de plaats van de verstomde Dokus en Trien: