Band. Jaargang 13
(1954)– [tijdschrift] Band– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Roeland Savery
| |
[pagina 91]
| |
dat hij later nog dikwijls zou hernemen. Verder treffen wij vóór 1614 nog een hele reeks jachtpartijen en landelijke taferelen aan, waarin hij het dier behandelt met dezelfde zorg, die in zijn laatste periode opvalt. De indeling van zijn oeuvre wordt dan ook minder aangeduid door een verandering in de keuze van zijn onderwerp, dan wel door een evolutie van zijn innerlijke visie. Stilaan rukt de persoonlijkheid van de kunstenaar zich los van zijn jeugdindrukken. Daarna zoekt hij naar een eigen stijl, die hij pas in 1614 schijnt gevonden te hebben. In zijn eerste periode blijkt Savery de invloed te ondergaan van Pieter Bruegel de Oudere, van de Fluwelen Bruegel en van Gillis van Coninxloo. Hij schildert ‘De Toren van Babel’ (1602), ‘Soldaten vallen een dorp aan’ (1604), ‘Landschap met Jagers’ (1604), enz. Een eerste maal komt het dier opdagen in zijn ‘Landschap met Geiten’, van 1610. De kleur is licht en helder, zoals die van de Fluwelen Bruegel. De hoofdtoon is blauwachtig-groen en op de achtergrond staan rotspartijen, puinhopen, dennenbossen, onder een bijzonder zachte belichting, die de fijnste schakeringen van geel, blauw en rose in het leven roept. Deze werken en ook zijn latere bloemstukken tonen ons, dat Savery, indien hij het gewild had, een delicaat colorist had kunnen zijn. Maar plots verandert zijn werkwijze. Met de ‘Jacht op het Everzwijn’, bewaard in de Pinacotheek te Munchen, wordt zijn kleurengamma heftiger, donkerder en minder genuanceerd. Na 1610 verzwakt zelfs zijn aandacht voor het probleem van de kleur. Zijn nieuwe composities zijn minder schilderachtig en meer lineair. Hij streeft zichtbaar naar grootse, decoratieve effecten en komt onder invloed van Gillis van Coninxloo. Nochtans zijn zijn doeken minder realistisch en legt hij getuigenis af van een meer poëtische persoonlijkheid. Deze eigenschap treedt pas voor goed op de voorgrond in 1614, wanneer het dier het hoofdmotief wordt van zijn oeuvre. Savery schept er behagen in, de golvende lijnen te tekenen van paarden met lange manen, vogels met buigzame halzen, in de meest fantaisistische houdingen, of ossen met gekrulde horens, die hij meestal schuin en van dichtbij toont. De kunstenaar vermijdt het profiel. Leeuwen en tijgers slapen zorgeloos en ongevaarlijk in het rond. De andere dieren beeldt hij zelden uit in rust. Alles loopt, eet, vliegt, duikt of vecht. Het is een overweldigend leven in volkomen eenheid met de planten en met de aarde. De harmonie tussen deze drie elementen wordt uitgedrukt door de eenheid van het rhythme, dat het geheel doorzindert. Bewogen rotspartijen vullen tenminste één zijde van de compositie, terwijl schuimende watervallen het tafereel meestal nog komen verlevendigen. Van 1614 af wendt Savery de kleur niet meer aan om atmosfeer te scheppen, maar betracht hij veeleer heftige tegenstellingen tussen donkere en lichte vlakken. Hij tekent welomlijnde vormen en maakt somtijds zelfs gebruik van de werkwijze, eigen aan tekenaars en etsers. Het is trouwens rond die tijd, dat verschillende zijner doeken, waarschijnlijk in samenwerking met de Meester, gegraveerd worden door Egide Sadeleer. | |
[pagina 92]
| |
Doorgaans houdt hij het voorplan en de linkerkant van zijn composities donker. De rechterzijde daarentegen is helder, maar vooral de achtergrond valt op door een speciale belichting, die schuin uit de hemel valt en als het ware een droomlandschap vóór ons oog tovert. De dieren, die doorgaans op het eerste plan staan afgebeeld, worden zelden rijk gekleurd. Gewoonlijk wordt een bruine, een witte of een grijze vlek enigszins opgevrolijkt met een rode bek, een zilveren pluim of een onverwacht lichteffect. Somtijds maakt hij wel een uitzondering op die regel, b.v. in zijn ‘Landschap met dieren’, van 1623, dat een meesterwerk is van subtiel coloriet. Tegen het einde van zijn leven gaat hij van langsom soberder kleuren aanwenden. Hij komt er zelfs toe, de gebruikelijke conventie der drie tonen te vervangen door één algemene tonaliteit. ‘Landschap met herders’, van 1624, is geheel gehuld in een geel, groenachtig licht, waarin alles versmelt. Dit is ook het geval met een van zijn laatste doeken, het ‘Fantastisch berglandschap’, van 1630, in een groenachtig bruin, dat door zijn belichting Ruysdael aankondigt. Van zijn allerlaatste levensjaren, tussen 1630 en 1639, zijn ons slechts vier schilderijen bekend. Eén ervan, ‘Orpheus’, van 1634 gedateerd, blijft getrouw aan de stijl van zijn vroegere voorstellingen vóór 1624. Dergelijke verschijnselen maken een dagtekening op stijlcritische gronden zeer moeilijk. Roeland Savery is gewis een van de origineelste landschap- en dierenschilders van de XVIIe eeuw in Vlaanderen, maar zijn kunst blijkt onder meer dan één opzicht tegenstrijdig. Eén enkel kenmerk is echter beslissend en werd meteen zijn grootste kwaliteit: hij weet ons te verplaatsen in een wereld, die sterker bewogen is dan de echte, maar ook ongerepter en ons de essentiële waarden van de Natuur beter doet aanvoelen. Hij is de schilder van het Aards Paradijs, een Paradijs van onschuldige dieren. Veel van zijn schilderijen voeren deze titel. In feite zijn zij tonaangevend voor geheel zijn oeuvre, en verklaren een kunstenaarsvisie, die enig is in haar soort.
Dr A. CorbetGa naar voetnoot+ | |
[pagina t.o. 92]
| |
‘De Dieren vóór de Ark van Noë’
Roeland Savery Uit ‘Paysages Flamands’, Elsevier - Brussel. | |
[pagina t.o. 93]
| |
‘Aards Paradijs’
Roeland Savery Uit ‘Paysages Flamands’, Elsevier - Brussel. |
|