Toen ik eens met een vriend op stap was voorbij de Leopoldsberg, en wij even zaten uit te rusten in de schaduw van een klein boompje stond er ons opeens zo een soort reebokje aan te kijken midden op de wegel.
Wij veroerden geen vin. Hij ook niet, en toen hij er genoeg over scheen te weten verdween hij in het gras. Zulke nieuwsgierigheid zal hem intussen wel eens berouwd hebben.
Zelfs in de grasvlakten van Biano in Katanga krijgt men niet alle dagen deze vegetariërs te zien. Men moet al veel geluk hebben om er af en toe eens een op de kimlijn te zien huppelen.
Ginds, op een lange wandeling, die mij ver genoeg van het hotel bracht, had ik soms eens de kans. Als ik dan opgetogen kwam vertellen dat ik er ‘weer een gezien had’, dan geloofde mijn vrouw mij niet. Gelukkiglijk nog dat wij er samen toch eens een van goede wil bespeurd hebben, of ik zou nog voor ‘valscharis’ versleten worden.
Zelfs in het Upembapark moet men tientallen kilometers afbollen vooraleer men enkele dieren in het oog krijgt; maar dan loont het ook de moeite: zo hadden wij het geluk een kudde zebra's en een groep elanden en ‘hartebeeste’ te zien te krijgen, naast antilopen van verschillende soorten en grootten.
Dichter bij de Lualaba zouden wij waarschijnlijk meer wild ontmoet hebben, naar men zegt, maar de wegen waren zó slecht dat wij het niet aandurfden om verder door te dringen.
Van krokodielen spreekt men veel, maar zelfs die vindt men niet alle dagen wat ook veiligst is. Doch zelfs op de vele stromen en rivieren waar ik op of aan kwam heb ik er nog weinig zien zwemmen of duiken...
Eens op de Luapula heb ik er eens van de oever in het water zien tuimelen, maar noch op het Moëromeer, de Luvua of Lualaba, Kasaï of Kongostroom wilde er eens eentje zijn snuit of geschubde rug laten kijken.
Wat doet een mislukte jager dan anders dan zoals iedereen waar ook ter wereld die dieren wil zien? Hij gaat naar de Zoo!
Gelukkig dat die er waren in de twee steden waar wij gewoond hebben tot hiertoe.
Die van Leo is de grootste en schoonste, zoals het past voor de hoofdstad!
Er is een prachtig smeedijzeren hek bij de ingang, met allerlei dierenfiguren.
Jammer dat het er zo kwalijk ruikt, want er is daar een bushalte, waarbij echter de zó noodzakelijke ‘gelegenheden’ ontbreken.
De Antwerpenaars hebben, zo schijnt het, eens betoogd met spandoeken waarop stond: ‘Waai aaisen een... (censuur)... oep 't Astridplaain’.
Wij zullen hier wel eens een dergelijke betoging krijgen, met spandoeken, in Lingala en Kikongo... en 't zal niet voor één plein zijn.
Daarmee zijn we toch binnen geraakt, zelfs zonder betalen, wat een aangename verrassing is, want ze zijn hier overigens in Kongo overal nogal goed van ‘aannemen’.