| |
| |
| |
Geneeskundige Aansprakelijkheid
DE betrekkingen tussen de geneesheren en andere personen, in de sfeer van het geneeskundig beroep, worden, zoals de betrekkingen tussen om het even welke andere burgers door het recht beheerst.
Het recht heeft aan zekere feiten en daden in de menselijke bedrijvigheid in het algemeen, een bepaling gegeven en er rechtsgevolgen aan verbonden. In deze menselijke bedrijvigheid is de medische activiteit, en de betrekkingen die eruit ontstaan, begrepen en gelden voor dit wel omschreven gebied, mits de nodige aanpassingen, de algemene rechtsbepalingen en rechtsgevolgen.
Zo spreekt men van een geneeskundig contract, als een persoon zelve of een ander persoon welke hij ermede gelast, vrij een geneesheer kiest en de geneesheer de op hem gevallen keuze aanneemt. Voor beide partijen spruiten daar rechtsgevolgen, welke men verbintenissen noemt, uit voort.
In het geval dat een geneesheer zorgen verleent aan een persoon, zonder dat de verzorgde persoon daaromtrent zijn wil of inzichten heeft te kennen gegeven, zoals bijvoorbeeld de persoon welke door een geneesheer bewusteloos wordt aangetroffen, dan staan we voor een geneeskundige zaakwaarneming, dus een quasi-contract, waaraan de wet door de enkele daad van de geneesheer verbintenissen vastknoopt voor de onderscheidene partijen.
Een geneeskundig quasi-delikt is voorhanden, wanneer een geneesheer, binnen of buiten een voorafbestaand contract, door een in zijn bedrijvigheid begane fout, vrij van elk boosaardig inzicht, aan een andere persoon schade veroorzaakt.
Een geneeskundig delikt is elke door een geneesheer gestelde daad, welke aan een persoon schade berokkende en welke met boos inzicht werd gesteld, dus met het doel deze persoon te benadelen.
Het geneeskundig quasi-delikt en het geneeskundig delikt vallen onder de toepassing der strafwet, indien ze een daad uitmaken of ook een verzuim dat door een bepaling van het strafwetboek wordt verboden of opgelegd; bijvoorbeeld onvrijwillige slagen en verwondingen bij gebrek aan vooruitzicht of voorzorg, onvrijwillige doding, vrijwillige slagen en verwondingen, doodslag en moord, vruchtafdrijving en schending van het beroepsgeheim. In deze gevallen wordt, naast het rechtsgevolg dat de benadeelde persoon vergoeding der schade kan vorderen en gebeurlijk de geneesheer daar in rechte toe dwingen, de strafrechterlijke veroordeling van de geneesheer door de strafwet voorzien.
| |
| |
In de algemene rechtsleer leert men dat een contract ontstaat door de aanneming door ene partij van een door de andere partij gedaan aanbod iets te doen, te geven of niet te doen. Dit aanbod kan bijzonder zijn, dit wil zeggen gericht aan een wel bepaalde persoon ofwel algemeen zijn, ttz. gericht aan elk persoon welke het eventueel aannemen wil. Heeft een persoon zijn wil bevestigd het aanbod te aanvaarden dan is het contract gesloten en zijn beide partijen gebonden. In principe, aldus de rechtsleer en de rechtspraak, kan een partij welke een aanbod deed, hetzij algemeen of bijzonder, dit niet meer terugtrekken als een persoon dit aanvaardt. Het meest klassieke voorbeeld daarvan is dit van het tekoop aangeboden voorwerp in een uitstalraam met vermelding van de prijs, dat niet kan geleverd worden en dient geleverd aan elke persoon welke er de prijs voor geven wil.
Het is in het geneeskundig beroep een vaststaande gewoonte de hoedanigheid van geneesheer en de uren van raadpleging aan het publiek, dus algemeen, kenbaar te maken door een opschrift, aankondiging of enig ander publiciteitsmiddel. Het ware verkeerd daarin een aan ieder persoon gericht aanbod te zien om een geneeskundig contract af te sluiten. Het is een loutere bekendmaking welke door de geneesheer werd beoogd en meer niet.
Indien een patiënt zich steunend op deze bekendmaking, de geneesheer verzoekt om hem te verzorgen, dient dit niet als een aanvaarding van aanbod te worden beschouwd, vermits de bekendmaking geen aanbod bevat.
Juist het verzoek om zorgen vanwege een patiënt is het aanbod om een geneeskundig contract te sluiten; aanbod dat het de geneesheer volslagen vrij staat aan te nemen of te verwerpen. Het is een algemeen door de rechtsleer erkend feit dat een geneesheer zijn zorgen weigeren kan, zonder zijn weigering te moeten rechtvaardigen. Deze weigering gebeurt natuurlijk op de verantwoordelijkheid van de geneesheer in geval van hoogdringendheid en noodzakelijkheid, waar de weigering schadelijke gevolgen kan hebben en dus een quasi-delikt of een delikt uitmaken met de daarbij gekende gevolgen.
Gaat een geneesheer op het verzoek van een patiënt of zijn gemachtigde in en neemt hij het gedane aanbod om geneeskundige zorgen te verlenen aan, dan is het geneeskundig contract gevormd.
Het is niet steeds duidelijk wat het geneeskundig contract omvat, omdat het zelden voorkomt dat de geneesheer of zijn patiënt zich hierover uitspreken en het nog minder in geschriften vastleggen. Aldus is de algemeen erkende gewoonte, waaruit dan ook volgt dat het bewijs gebeurlijk door alle middelen van recht zal toegelaten zijn. (Brussel - 6.1.51 - R.W. - kol. 944.)
De persoon, welke zich in de noodzakelijkheid bevindt van op een geneesheer beroep te doen in geval van ziekte of verwonding, verwacht van | |
| |
deze in de eerste plaats genezing, welke dient verwezenlijkt te worden door de geneesheer met behulp der bijzondere kennissen welke hij door de studie verworven heeft en waarvan het behalen van zijn diploma getuigt. Dit weet immers het publiek aan wie de geneesheer zich als dusdanig heeft aangediend; daarom stelt het vertrouwen in hem en onthoudt zich dan ook het contract op voorhand in zijn bijzonderheden te doen bepalen.
Ondanks de zeer vergevorderde wetenschap, met haar nochtans beperkte verwezenlijkingen ten aanzien van het vraagstuk van leven en dood, blijft in hare toepassing de menselijke persoonlijkheid van de geneesheer overheersen. En ook al wordt de toepassing der medische wetenschap en techniek gedaan volgens de hoogste normen welke in de menselijke samenleving denkbaar zijn - en welke men in de geneesheer ingevolge zijn vorming mag veronderstellen en ook eisen omdat aan de geneesheer alleen de uitoefening van de geneeskunde voorbehouden is - toch zal de geneesheer niet steeds in staat zijn aan het zeer begrijpelijke verlangen van zijn patiënt te voldoen en hem genezing te schenken.
Het is dus de geneesheer materieel onmogelijk aan zijn patiënt bij de vorming van het contract het herstel in zijn physische en morele integriteit ten volle te verzekeren. Indien de geneesheer het resultaat niet waarborgen kan, dan kan hij zich toch ten overstaan van zijn patiënt verbinden alle middelen in het werk te stellen welke het betrachte resultaat gebeurlijk zouden kunnen doen verwezenlijken. In rechtskundige termen uitgedrukt is het geneeskundig contract in zijn meest voorkomende vorm geen contract tot verwezenlijking van een doel, maar een contract tot het verschaffen van middelen om dit doel te bereiken.
Deze middelen zijn natuurlijk de geneeskundige zorgen en natuurlijk in de lijn van de opvatting van de patiënt, welke we komen te ontleden niet eender welke zorgen. De patiënt verlangt bij de vorming van het contract aan zijn toestand aangepaste en met de stand der medische wetenschappen overeenstemmende zorgen met alle zorg, voorzichtigheid, oplettendheid, stiptheid en aandacht toegediend. Daarvan is de geneesheer niet onwetend en hij wordt dan ook verondersteld het geneeskundig contract te hebben gesloten in de volle kennis van de bedoelingen van zijn patiënt, welke de draagwijdte van zijn verplichting, welke menselijk volkomen mogelijk is, bepalen.
Indien elke bijzondere overeenkomst ontbreekt dient de verbintenis van de geneesheer in het geneeskundig contract op de hierboven aangehaalde wijze uitgelegd. Zijn er wel bijzondere beschikkingen waarover tussen de twee partijen, geneesheer en patiënt, uitdrukkelijk werd overeengekomen dan gelden ze tussen deze partijen als wet, indien ze niet strijdig zijn met de openbare orde en de goede zeden.
Zo kan een geneesheer zich, juridisch gezien, wel verbinden om aan zijn patiënt genezing te verschaffen. Niets verzet zich daartegen en deze bijzondere overeenkomst kan niet worden beschouwd als strijdig met de openbare orde of de goede zeden. Het heeft echter voor gevolg, indien geen herstel bereikt wordt, dat op de geneesheer de bewijslast zal rusten van | |
| |
de elementen welke van zijnentwege de uitvoering van het vrij gesloten contract hebben verhinderd. Hij zal niet aansprakelijk zijn indien hij bewijst dat zulks door toeval of overmacht is gebeurd, want tot het onmogelijke is niemand gehouden. Terwijl in het eerste geval de geneesheer, welke goede zorgen verleende zoals we ze hebben beschreven, in geen geval aansprakelijk zal kunnen worden gesteld voor mislukking, daar het bereiken van een goed resultaat, dus genezing, niet in het contractueel veld besloten lag.
Naast wat we als de normale inhoud van de verbintenis van de geneesheer in het geneeskundig contract hebben behandeld, hebben we de inhoud van de verbintenis van de patiënt, welke in het algemeen het zich gedragen naar de voorschriften van de geneesheer behelst en ook de betaling van het honorarium in verhouding met de bewezen en gepresteerde diensten en andere factoren welke hun oorsprong vinden in de persoon van één der beide partijen, hetzij van de patiënt, hetzij van de geneesheer.
We behandelen niet de verbintenis en haar gevolgen in hoofde van de patiënt. We halen ze enkel aan om niet uit het oog te doen verliezen dat ook een belangrijke factor in de gebeurlijke bepaling van de verantwoordelijkheid van de geneesheer in de gedraging van de patiënt berust. Sluit ze de aansprakelijkheid van de geneesheer niet uit, ze kan ze in gevoelige mate beperken.
De hier uiteengezette regelen aangaande het medisch contract dienen geput uit de rechtsleer en de rechtspraak, welke de algemene regelen van het burgerlijk recht op de feiten der levende werkelijkheid toepassen en er de aangepaste gevolgen uit trekken. Want geen enkele beschikking werd door de wetgever gewijd aan het geneeskundig contract. En het geneeskundig contract, gezien het specifiek-eigenaardig gebied waarop het zich vormt, kan ook niet onder één der door de wetgever wel geregelde algemene contracten worden thuisgebracht. Het geneeskundig contract is een ‘sui generis’ contract.
Uiteraard is het maar natuurlijk dat zich op dit terrein verschillende meningen gingen vormen, waaronder er zelfs waren welke het bestaan van een contract tussen de geneesheer en zijn patiënt in twijfel trokken. Heden ten dage echter wordt door bijna alle rechtsgeleerden het bestaan van een contract aangenomen. (cfr. Colin et Capitant, II, nr 928; Planiol et Ripert, VI, nr 324; Josserand, Cours II, nr 1237; Demogne, Traité des Obl., V, nr 1237 en VI, nr 181; Mazeaud, I, nrs 148 en 508; Lalou, Resp. nr 422).
We lezen in een vonnis te Brussel geveld op 6 Februari 1946 (Rev. Gén. Ass. et Resp. 1947-4104): ‘il existe entre le médecin et le patient un concours de volontés qui entraîne des obligations pour les deux parties: le médecin s'engage à prodiguer ses meilleurs soins au malade et celui-ci s'engage à se soumettre au traitement prescrit et à en payer le prix. Il s'agit | |
| |
en principe d'un contrat synallagmatique à titre onéreux. L'obligation que contracte un médecin est une obligation de moyen, celle de prodiguer ses meilleurs soins au malade et non une obligation de résultat, celle de le guérir.’
In een ander vonnis van de rechtbank van Doornik van 3 Juni 1937 (Rev. Gén. Ass. et Resp., 2537): ‘Entre le médecin et son client se forme un véritable contrat, comportant l'engagement de la part du premier de donner au second des soins, non pas quelconques, mais consciencieux, attentifs et réserve faite de circonstances exceptionnelles, conformes aux données acquises de la science.’
Het Hof van Verbreking van Frankrijk beslist in dezelfde zin terwijl het Hof van Verbreking van België nog niet de gelegenheid had er zich over uit te spreken.
Het geneeskundig contract welke het verstrekken van goede zorgen tot voorwerp heeft, ontstaat op het ogenblik dat de geneesheer de opdracht daartoe aanvaardt. Dit is in princiepe ten huize van de geneesheer, welke dus de plaats is waar het contract is ontstaan.
Het geneeskundig contract gaat te niet door het einde der zorgen of overlijden van de patiënt, voor wat de verbintenis van de geneesheer aangaat. Voor de patiënt door de betaling van het honorarium.
Indien de geneesheer op enig ogenblik van de tijd dat het contract loopt, aan zijn opgenomen verbintenis om goede zorgen te verschaffen tekort schiet, ze dus niet uitvoert, begaat hij een fout, ten ware de tekortkoming haar oorzaak vond in toeval of overmacht door de geneesheer te bewijzen. Indien de niet-uitvoering aan de patiënt schade veroorzaakt dan is de geneesheer aansprakelijk, of anders gezegd verantwoordelijk en kan hij aangesproken of anders gezegd ter verantwoording worden geroepen om de aldus ontstane schade te vergoeden. De patiënt heeft enkel het bestaan van het contract, de niet-uitvoering en de ontstane schade te bewijzen. Komt echter alleen voor de vergoeding in aanmerking de schade welke op het ogenblik van het ontstaan van het contract bij niet-uitvoering kon worden voorzien. In geval de niet-uitvoering van het contract door de geneesheer met opzet gebeurt dan kan hij worden aansprakelijk gesteld voor alle schade, welke onmiddellijk en rechtstreeks door zijn fout is veroorzaakt geworden.
Zeer dikwijls zal de niet-uitvoering van het geneeskundig contract, zoals het begrepen wordt overeengekomen te zijn, terzelvertijd een foute daad of verzuim zijn, welke een quasi-delikt of een delikt vormt. Voor elke schade, welke tengevolge dezer foute daad of verzuim ontstaat is de geneesheer aansprakelijk ook al heeft hij zonder opzet gehandeld.
De quasi-delictuele aansprakelijkheid is dus meer uitgebreid dan de contractuele aansprakelijkheid ook al vinden ze hun oorsprong in dezelfde materiële fout.
| |
| |
Volgens de heden ten dage meest geldende mening heeft de patiënt de keuze zijn vordering te gronden op de contractuele of op de quasi-delictuele aansprakelijkheid van de geneesheer. Dit is niet steeds zo geweest en de rechtsleer heeft lange tijd voorgehouden dat fouten in en ter gelegenheid van de uitvoering van een contract begaan alleen tot contractuele aansprakelijkheid konden aanleiding geven. Een meer gematigd tussenstelsel hield voor dat de benadeelde, in het geval dus eventueel een patiënt, de fouten welke het contract zelve betroffen op contractuele aansprakelijkheid diende te gronden, terwijl de fouten in de uitvoering, maar welke buiten het contractueel veld lagen, de quasi-delictuele aansprakelijkheid van degene die ze veroorzaakte meebracht.
We houden het er dus bij dat de benadeelde patiënt de keuze heeft en dit gewis indien de fout welke tot aansprakelijkheid aanleiding geeft een misdrijf is.
In de practijk echter van de geneeskunde, waar contractuele fout en quasi-delictuele fout vaak congruent zijn en dus ook onverschillig tot contractuele of quasi-delictuele aansprakelijkheid voeren, wordt voor het ogenblik geen onderscheid meer gemaakt. Daarom spreken we in het vervolg nog enkel van geneeskundige aansprakelijkheid in het algemeen.
De grondslag der geneeskundige aansprakelijkheid is de fout. De vraag, wat geneeskundige fout is, dringt zich onmiddellijk op.
Fout is, zo zegt Van Lennep (Geneeskundige aansprakelijkheid - blz. 5) wat een voorzichtig en eerlijk man niet zou doen. Geneeskundige fout, is volgens de hedendaagse opvatting, eveneens wat een eerlijk, voorzichtig, en wij voegen erbij bekwaam geneesheer niet zou doen.
Volgens deze theorie ontleent de geneeskundige fout hare bijzondere benaming enkel aan het domein der bedrijvigheid waarin ze wordt begaan en afgewogen volgens de regels der gewone menselijke voorzichtigheid.
Deze opvatting is tamelijk jong. Het bijzonder karakter der medische bedrijvigheid van uiterst delicate aard en in wier sfeer leven en dood nog zo vaak als uiterste gegevens optreden, welke uiterste middelen eisen, die van het standpunt der menselijke voorzichtigheid betwistbaar lijken, stelde, aldus de vroegere mening, de geneesheren aan herhaalde en vaak onverdiende vorderingen tot aansprakelijkheid bloot.
Deze zeer logische beschouwing rechtvaardigde het feit dat de rechtsgeleerden van vroeger, toen de wetenschap niet de huidige evolutie en de gebeurlijke vorderingen niet de huidige snelheid van verspreiding kenden, de zuiver geneeskundige fout niet aan de maatstaven der gewoon menselijke voorzichtigheid wilden onderwerpen en meenden ze volledig aan de bevoegdheid der rechtbanken te moeten onttrekken.
| |
| |
We zegden zuiver geneeskundige fout, want de fouten in het domein der geneeskunde bedreven werden in twee soorten verdeeld naargelang de feitelijke omstandigheden: namelijk de fouten welke door de rechtbank konden worden beoordeeld zonder dat een wetenschappelijk debat veroorzaakt werd omdat ze als gewone menselijke fouten herkenbaar waren maar in het domein der geneeskunde bedreven, en daarnaast de fouten welke begaan werden in het domein der toepassing van de wetenschap en techniek der geneeskunde en aldus aanleiding gaven tot een wetenschappelijk debat waarin de rechtbanken bij gebrek aan de nodige bevoegdheid, onmogelijk konden stelling nemen en oordelen. ‘Les questions de diagnostic ou de la préférence à donner à tel ou tel traitement médical ou chirurgical sont étrangères aux tribunaux’ oordeelde het Hof van Beroep te Luik op 30 Juli 1890. ‘Les erreurs de doctrine de thérapeutique ne peuvent être retenues comme constitutives de responsabilité, la justice ne pouvant les apprécier sans s'immiscer dans les discussions et controverses scientifiques qui ne sont pas de sa compétence’ aldus hetzelfde Hof op 13 Januari 1933. (Rev. Gén. Ass. Resp. 1319).
De bedrijvigheid van zuiver medische aard, als het stellen van diagnose en behandeling werd van de bevoegdheid der rechtbanken ontslagen terwijl de gewoon menselijke fout, zoals verlating van een zieke, vergissing in het toedienen of voorschrijven van een geneesmiddel, aan de toepassing van het gemene recht inzake aansprakelijkheid onderworpen bleef.
Deze zeer categorieke opvatting liet aan klaarblijkelijk zorgeloze, gewetenloze of onbekwame geneesheren toe zich aan de maatschappelijke zending der rechtbanken te onttrekken en onder de druk der omstandigheden vond een soepelere opvatting weldra ingang. Procureur-Generaal Dupin bij het Franse Verbrekingshof zegde reeds in zijn vorderingen bij het arrest van 18 Juni 1835: ‘Du moment que les faits reprochés aux médecins sortent de la classe de ceux qui, par leur nature, sont exclusivement réservés au doute et aux discussions de la science, du moment qu'ils se compliquent de néglicences, de légèreté ou d'ignorance, de choses qu'ils doivent nécessairement savoir, la responsabilité de droit commun est encourue et la compétence de la justice est ouverte’. (Sirey 1835, 1, 408 - geciteerd door Van Lennep op. cit.)
Om met enige kennis van zaken te kunnen oordelen over een gebeurlijke fout in de toepassingen der geneeskunde lieten de rechtbanken zich voorlichten door het advies dat door aangeduide experten over de materiële omstandigheden werd uitgebracht. Dit advies is door de rechtbanken nooit anders beschouwd geweest en dient als niets anders te worden beschouwd dan een voorlichting waarvan de overwegingen en besluiten de rechtbank niet binden.
Niettegenstaande het bevoegd advies waarover de rechtbanken beschikten toonden ze zich uiterst voorzichtig bij het aannemen van een geneeskundige beroepsfout en diende deze zich voor te doen als absoluut vaststaand en voldoende zwaarwichtig om de rechtbank te laten besluiten tot | |
| |
de aansprakelijkheid van de geneesheer. Het Hof van Beroep van Leopoldstad in zijn arrest van 15 April 1940 zegde ondermeer: ‘...lorsque la constatation d'une faute implique l'appréciation de la valeur d'un traitement, ce n'est qu'avec la plus grande prudence et après avoir pris les avis d'hommes de l'art que les tribunaux peuvent condamner.’ (Rev. jur. C.B. 1950, 142).
Wat dus uit het advies der experten als niet-vaststaand, met andere woorden als betwist naar voor treedt, kan geen fout zijn, omdat de rechtbanken het weigeren als dusdanig te beschouwen. Waarvan bewezen was dat er betwisting en verdeeldheid onder de geneesheren heerste, werd als niet-foutief afgewezen, omdat het stelling nemen in een betwiste kwestie geen fout zijn kan daar elke opvatting de goede kan zijn. Zo vermeed de rechtbank het gevaar dat ze tot een stellingname zou komen in de betwiste kwestie, waar ze als de meest onbevoegde diende te worden aanzien. Deze inmenging vermijden was steeds de grote kommer der rechtspraak geweest en de nieuwe opvatting deed er dus geen de minste afbreuk aan.
Maar de voorzichtigheid der rechtbanken gaf het leven aan het concept dat terzake de zuiver geneeskundige of beroepsfout alleen de zware fout in aanmerking kwam om tot aansprakelijkheid aanleiding te geven. Met als duidelijk gevolg dat voor wat de algemene geneeskundige fout, dus deze gesteld in of ter gelegenheid van de uitoefening van het geneeskundig beroep, een dubbele grondslag van aansprakelijkheid bestond: de lichte fout naar de maatstaven der gewoon menselijke voorzichtigheid voor de bedrijvigheid van de geneesheer welke geen uitsluitend medisch karakter vertoont, en de zware fout voor de zuiver professionele geneeskundige fouten.
Het onderscheid tussen wat in de geneeskunde tot de zuivere techniek en wetenschap en wat tot het domein der gewoon menselijke fout behoorde heeft maar het enkel nadeel dat het zeer moeilijk om maken is. De geneeskundige activiteit doet zich immers aan de ogen van elk mens als een geheel, een eenheid voor.
Dat stelt men eenvoudig vast als de theorie aan de werkelijkheid wordt getoetst, maar als we van de feitelijke toestand der rechtspraak naar een theoretische formulering zoeken terug te gaan, valt het op dat het onderscheid en bijgevolg de dubbele aansprakelijkheidsbasis niet gerechtvaardigd zijn.
Inderdaad lijkt het ons niet juist van wat de rechtbanken, na raadpleging van experten als zuiver-geneeskundige fout aannemen als een zware fout te betitelen, ook al is het in werkelijkheid zo, en van daaruit te besluiten dat inzake medische wetenschap en techniek enkel de zware fout aansprakelijkheid medebrengt.
De rechtbank stelt immers enkel vast of er al dan niet fout is en legt in deze geen enkele maatstaf van vergelijking aan. Het is overbodig te spreken van een zware fout, in zuiver juridische betekenis, waar geen onderscheid tussen zware of lichte fout wordt gemaakt. Eens dat de rechtbank heeft vastgesteld dat er fout is besluit ze tot aansprakelijkheid zonder te onderzoeken of de fout zwaar of licht is.
| |
| |
Aldus geeft elke fout welke op strikt medisch gebied wordt vastgesteld aanleiding tot aansprakelijkheid op dezelfde wijze waarop elke fout op extramedicaal gebied in de geneeskunde werd weerhouden. Zodat meteen is uitgemaakt dat het onderscheid tussen geneeskundige wetenschap en techniek, en de activiteit met overwegend menselijk karakter in de beoefening der geneeskunde, van elk nut en noodzakelijkheid is ontbloot.
We besluiten dat zo elke fout in de geneeskundige bedrijvigheid tot aansprakelijkheid aanleiding geeft, dan is dit een eenvoudige toepassing op de geneesheer van het gemene recht dat op ieder mens wordt toegepast of anders gezegd de medische aansprakelijkheid wordt door het gemeen recht beheerst. En deze vaststelling betekent geen afbreuk aan de oudere theorie, welke tot identiek zelfde gevolgen kwam met wat ze meende een uitzonderingsrecht te zijn aan de geneesheren voorbehouden.
De maatstaf van het gemeen recht is de gedraging van de goede huisvader, de voorzichtige en eerlijke man. In het gebied der geneeskunde overgeplant wordt dat begrip de voorzichtige, eerlijke en bekwame geneesheer. Deze laatste qualificatie is voorzien met het oog op de specialiteit van het geneeskundig beroep. De gedraging van de voorzichtige eerlijke en bekwame geneesheer dient naar de omstandigheden welke ze omringen te worden beoordeeld.
Deze gedraging dient nochtans niet te worden gelijkgesteld met het algemeen geldend gebruik in geneeskundige kringen, waarnaar zich bijna alle geneesheren schikken. De twee begrippen dekken elkaar niet, want een algemeen geldend gebruik is niet noodzakelijk per se wat abstract gezien de goede geneesheer zou doen. Het kan nochtans vastgesteld worden, wat maar natuurlijk is, dat het algemeen geldend gebruik in geneeskundige middens als het goede wordt aanzien. Dit komt doorlopend tot uiting in de expertises. De rechtbank, welke haar beoordelingsvermogen der opvattingen der experten behoudt, kan een algemeen geldende gedraging dus ook als fout aanzien, zoals bijvoorbeeld het Hof van Parijs welke de gewone veertiendaagse bloedcontrole van bloedgevers, als fout heeft aangemerkt, waar een normaal onderzochte bloedgever een patiënt met syphilis had besmet en bepaalde dat een goed geneesheer het onderzoek voor elke bloedtransfusie diende te doen.
Het is overbodig erop te wijzen dat een bepaalde rechtspraak deze opvatting als te strikt verwerpt en enkel een concrete fout in aanmerking neemt. (Appel Metz 21 Mei 1867 - Trib. Corr. Bouches du Rhône 20 Januari 1927). Deze opvatting steunt op de vroegere theorie welke we hiervoor hebben uiteengezet.
Na de geneeskundige fout juridisch te hebben bepaald, dient te worden vastgesteld wat ze in de werkelijkheid is.
De gedraging van de goede geneesheer, welke zich ontbindt in daadwerkelijk optreden of verzuim, zal maar dienen in rechte te worden beoordeeld eens dat een patiënt welke een beweerde of vastgestelde schade heeft | |
| |
ondervonden deze inroept en de oorzakelijke fout van deze schade met behulp der reeds gegeven juridische criteria materieel zal dienen te worden bepaald. Het gaat dan niet meer om de vastselling van een abstract begrip maar van het feit.
Schade bepaalt zich in het domein der geneeskunde veelal tot een schennis van de physische integriteit. Deze schennis der physische integriteit of zij nu het foutieve feit op zichzelve is of het gevolg van een foutief feit, dient in de mate van het mogelijke door diegene welke ze veroorzaakte hersteld. De aansprakelijkheid wordt slechts opgeheven indien de inbreuk het gevolg was van toeval en overmacht of ook noodzakelijkheid.
Het principe der noodzakelijkheid werd uitdrukkelijk aanvaard door het Verbrekingshof in zijn arrest van 15 December 1948. Inbreuk op de physische integriteit en de gevolgen ervan, zoals dit in de uitoefening der geneeskunde zeer vaak voorkomt, geeft geen aanleiding tot verantwoordelijkheid indien ze is gescheid in de bedrijvigheid welke zich aan diegene welke ze pleegde opdrong om erger te voorkomen en in de uitvoering ervan geen fout werd begaan. Aldus kan de geneesheer voor een mislukte behandeling of ingreep, op grond alleen van de mislukking, niet aansprakelijk worden gesteld.
Daaruit vloeit logischerwijze voort dat een inbreuk op de physische integriteit zonder noodzaak, ingevolge zorgeloosheid of onvoorzichtigheid, of onhandigheid wel de rechtbank toelaat tot aansprakelijkheid te besluiten: ‘...un dentiste, en laissant glisser de ses doigts le tire-nerfs dont il se servait et qui alla se loger dans le pancréas du malade, d'où il ne put être extrait que par une opération chirurgicale difficile.’ (Appel Paris, 6 Februari 1930, B.J. 1931, 576).
Dit geldt a fortiori voor de inbreuken welke zijn gedaan met opzet en buiten elke noodzakelijkheid zoals wetenschappelijke proeven op een patiënt. We bedoelen enkel de wetenschappelijke proeven uit louter nieuwsgierigheid, want er dient immers toegegeven dat de vooruitgang der wetenschap nieuwe experimenten vergt, waarvan de uitslag door het feit dat het een experiment betreft onzeker is. Maar wat deze proeven aangaat kan de geneesheer steeds het principe der noodzakelijkheid inroepen, indien ze zijn patiënt dienden ten goede te komen en niet zijn wetenschappelijke kennis.
En dan nog kan gebeurlijk de geneesheer worden verweten zich aan de proefneming te hebben gewaagd, als ze verkeerd uitloopt, en waarin het gewaagd karakter het foutieve element is. De geneesheer kan zich dan veilig stellen door de toestemming van zijn patiënt te vragen. Deze toestemming zal natuurlijk enkel de correct uitgevoerde proefneming dekken en niet de eventuele fouten erbij begaan. In dit geval is het experiment, noch zijn gewaagd karakter fout, maar de fout in de toepassing oorzaak der schade.
De ontlasting door de gegeven toestemming voor het correct uitgevoerd experiment, volgt uit het feit dat elk mens het recht heeft, en hij alleen, om over zijn lichaam te beschikken. De toestemming geldt natuurlijk niet in geval van misdrijf.
| |
| |
Het bekomen van de toestemming veronderstelt natuurlijk het inlichten van de patiënt, vermits toestemming slechts geldig is als ze met kennis van zaken wordt gegeven. Dit mag echter niet te strikt worden opgenomen en kan in zijn algemene uitdrukking slechts als richtlijn gelden. Het is immers klaar dat in medische kwesties de patiënt te weinig bevoegdheid bezit om zich met kennis van zaken uit te spreken. Zijn bijzondere toestand, welke onvermijdelijk eveneens zijn wilsvrijheid beïnvloedt, mag ook niet uit het oog verloren.
Daarom wordt het voldoende geacht dat de patiënt wete wat eventueel de gevolgen van de proefnemingen kunnen zijn. Indien de patiënt met de gevolgen instemt kan hij worden verondersteld het zich eens te verklaren met de voorgenomen behandeling. En meer nog indien het bekendmaken van de mogelijke gevolgen van aard is om de toestand van de patiënt op physisch en vooral op moreel gebied te verslechten wat op gans de behandeling zijn weerslag kan hebben dan mag de geneesheer de noodzakelijkheid inroepen om te zwijgen en dit eventueel aldus te rechtvaardigen. ‘Considérant que le devoir du médecin est au contraire de rassurer le malade, de lui inspirer confiance et de chercher à bannir de son esprit des appréhensions qui ne pourraient que lui être funestes.’ (Amiens, 4 Februari 1906).
Het kan gebeuren dat een behandeling een dergelijk gevaar biedt dat de geneesheer tegenover zijn patient zijn aansprakelijkheid bij voorbaat beperkt of uitsluit.
De Belgische rechtspraak neemt in het algemeen de geldigheid van ontlastingsbedingen van contractuele en aquiliaanse verantwoordelijkheid aan, uitgezonderd wat deze betreft vloeiend uit grove fout of opzet. Het spreekt vanzelf dat het beding van niet-aansprakelijkheid welke het contract zelve en zijn uitvoering betreft geen gevolgen kan hebben, want een dergelijk beding tast het bestaan van het contract zelve aan.
Het geneeskundig contract heeft goede zorgen tot voorwerp; foute zorgen staan gelijk met afwezigheid van zorgen en het medisch contract is niet uitgevoerd. En een beding voor niet-aansprakelijkheid voor foute zorgen komt neer op een beding van niet-aansprakelijkheid voor niet uitvoering van het contract. Lopen goede zorgen op een mislukking uit dan heeft het ontlastingsbeding geen zin, want er is geen fout in hoofde van de geneesheer.
Dit is ook van toepassing indien een gevaarvolle behandeling door een patiënt wordt geëist, terwijl ze door de geneesheer wordt afgeraden, maar welke hij tenslotte toch uitvoert. De patiënt neemt door zijn eis de verantwoordelijkheid voor het risico inherent aan de ingreep zelve, maar niet voor de fouten van de chirurg of geneesheer. Wordt de ingreep correct uitgevoerd en werd geen enkele fout begaan dan kan de mislukking de | |
| |
geneesheer niet toegerekend worden. Aldus eveneens Rae, Mazeaud en Van Lennep. Pirson en Devillé nemen het ontlastingsbeding aan doch enkel voor lichte fouten. Het is vanzelfsprekend dat het ontlastingsbeding niet geldt voor ingrepen, welke een misdrijf uitmaken.
Wat dient in de practijk dus als fout aanzien in het licht van hetgeen we komen uiteen te zetten. Indien we deze willen beschrijven dan kunnen we de phases van het geneeskundig contract ontleden en de mogelijke fouten aanstippen.
Vóór de geneesheer zijn toestemming tot het verlenen van zorgen heeft gegeven is hij tot niets gehouden. Na deze toestemming: indien hij geen zorgen verleent en zelfs de zieke niet gaat zien, pleegt hij eenvoudige contractbreuk, waarover in rechte niet veel betwisting kan bestaan.
De volgende phase is de diagnose. Op zichzelve kan ze nooit tot schade leiden en is ze nooit fout, want de geneesheer is een menselijk wezen en vergissing, welke specifiek menselijk is, is nooit uitgesloten. Anders ware het indien een verkeerde diagnose het gevolg is van een fout, zoals onvoorzichtigheid, haast, onvoldoende onderzoek, afwezigheid van controle der diagnose als deze mogelijk is. (Pirson et Devillé, II, nr 428; Gardennat, nr 695; Luik 13 Juni 1924, B.J. 1925, 16; Gent 2 Juni 1913, Pas. 1913, 11, 335).
Verkeerde diagnose is enkel fout indien ze een miskenning is van absoluut zekere medische gegevens, en onwetendheid, (Mons 2 April 1936, Rev. Gén. Ass. Resp.).
Na de diagnose volgt de behandeling, welke normaal het lot volgt van de diagnose. Verkeerde behandeling is geen fout, indien ze niet het gevolg is van een fout waaronder grove onwetendheid thuishoort, nalatigheid een verband na te zien (Nîmes 26 Februari 1886), overdreven optimisme (Sent. arb. 10 October 1927), vergissing in het toedienen of voorschrijven van een geneesmiddel (Leo 10 April 1940), enz.
Een heelkundige bewerking is een speciale behandeling. Fout mag niet afgeleid worden uit haar mislukking (Riom 5 Februari 1929). Vooraf moet de geneesheer, buiten hoogdringendheid, de toestemming van de patiënt bekomen (Nice 29 Januari 1930). De patient welke zijn vertrouwen in de heelkundige stelt wordt verondersteld het eens te zijn met alles wat de omstandigheden zullen vereisen om zijn bestaan te redden (Brussel 31 Mei 1929). Daarvoor is niet vereist dat de heelkundige vooraf zijn patiënt heeft ingelicht over zijn toestand en hij heeft het recht radiografieën welke deze onthullen niet te tonen als de mededeling de toestand van de zieke kan verslechten (Brussel 4 Juni 1923 en 15 Juni 1927) en ook de ernst van de te ondernemen operatie te verzwijgen (Brussel 31 Mei 1929). Een verdovingsmiddel mag aan de patient niet worden opgedrongen, indien hij er | |
| |
niet van wil, destemeer dat de heelkundige onvoldoende het te gebruiken verdovingsmiddel kende (Nice 29 Januari 1930). De dood veroorzaakt door chloroform kan niet aan de geneesheer verweten worden indien hij de gebruikelijke voorzorgen heeft genomen, (Trib. Montpellier 15 December 1909) noch het feit dat hij zijn patiënt niet heeft ingelicht over de gevaren van het gebruik ervan (Amiens 14 Februari 1906). De ingreep moet in optimale voorwaarden worden uitgevoerd en het feit van een niet-dringende operatie te doen met een rechterhand waarvan men het grootste gedeelte van het gebruik niet heeft is een zware fout (Douai 19 Januari 1931) het uitvoeren dezer operatie in een lokaal dat niet geschikt was de patiënt te hospitaliseren en het naar huis sturen kort nadien, als de patiënt onder constante medische bewaking had moeten blijven (Elisabethville 19 April 1949).
Het vergeten van een compres is fout, tenware de chirurg overmacht of een operatoir ongeluk bewijst (Paris 29 October 1934).
(Vervolgt.)
Jean R. Demeyer
Koloniaal magistraat
Licentiaat in het notariaat
Licentiaat in de criminologie
Licentiaat in de Sociale Wetenschappen
Oud-assistent aan de faculteit van geneeskunde
der Rijksuniversiteit te Gent
|
|