Band. Jaargang 12
(1953)– [tijdschrift] Band– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 368]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingDIT probleem is in de laatste tijd zeer actueel geworden, ongetwijfeld ingevolge de verklaring van Straatsburg en het voorontwerp van Europese politieke gemeenschap. De meningen van persoonlijken aard die hier worden naar voor gebracht, gaan uit van constructieve bekommernissen en zijn gesteund op de menselijke solidariteit in de ruimste en edelmoedigste zin; het gaat om het behoud en de uitstraling van de Westerse beschaving, alsook om de bevruchting van het zo lange tijd steriel gebleven Afrika, niet alleen op het materiële maar ook op het dieper menselijk plan. En nochtans, sommige ogenschijnlijk negatieve conclusies zullen wellicht van aard zijn, enkele enthousiasten van nieuwe politieke constructies eerder te ontgoochelen, temeer daar hun houding ongetwijfeld een edelmoedige maar niet altijd realistische grondslag heeft. Maar er moet veilig gebouwd worden. Zij zouden in alle geval verkeerd handelen indien zij oordeelden dat de besluiten ingegeven zouden zijn door een gebrek aan durf of verbeelding, of door een tekort aan edelmoedigheid of broederlijkheid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noodzakelijkheid van wisselwerking Europa-Afrika.Het complementaire karakter van de twee continenten is ongetwijfeld zeer groot en kan dus ernstig bijdragen tot een wederzijdse wisselwerking. Wisselwerking betekent dat beide gebieden er een levensbelang in vinden, de betrekkingen op alle gebieden zo hoog mogelijk op te drijven. Op het materiële plan is Afrika een belangrijk producent en reservaat van grondstoffen, waaraan de Europese verwerkende industrieën ongetwijfeld een grote behoefte hebben. Het komt voor een belangrijke fractie tussen in de wereldproductie van oliehoudende vruchten, vezels (sisal en katoen), kobalt, chroom, vanadium, koper en tin, industriële diamant, uranium. Belgisch-Kongo behoort ontegensprekelijk tot de meest belangrijke voortbrengers, vooral in de laatstgenoemde sectoren. Maar voor het valoriseren van deze potentiële rijkdommen zijn enorme kapitalen vereist en een indrukwekkend aantal technici. Hier ligt de taak van Europa. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
En door het valoriseren worden rijkdommen voortgebracht en wordt het inkomen van deze gebieden verhoogd. Aldus steeg b.v. het gecommercialiseerd inkomen der inlandse bevolking in Belgisch-Kongo van 7,5 milliard in 1950, tot 10,5 milliard in 1951 om in 1952 13,5 milliard te bereiken. De verhoging van de levensstandaard is niet de enige vrucht van deze evolutie. De stijgende overheidsinkomsten laten toe niet alleen de algemene gezondheids-, sociale- en beschavingsnormen te verbeteren maar tevens een zodanige investerings- en outilleringsinspanning van overheidswege door te voeren dat een nieuwe en verdere bevruchting daaruit voortvloeit. Het besluit ligt voor de hand. De samenwerking tussen Afrika en Europa is een noodzakelijkheid en ze dient aan te vangen en gefundeerd te worden op een evenwichtige economische en sociale ontwikkeling. Tevens is het onbetwistbaar dat iedere werkelijke vooruitgang in de wisselwerking tussen beide werelddelen ligt in de lijn van inbreng van kapitaal en technici, verhoging van levensstandaard, stijgende invoer, verbetering van de levensvoorwaarden, hygiëne en beschavingsnormen. Het blijkt onomstootbaar vast te staan dat het tot ontwikkeling brengen van het Afrikaanse continent een bepaalde vorm van internationale samenwerking vergt. Dat is vooral duidelijk in de sectoren van het transportwezen en ook van de hygiëne. Overigens is dat zeker niet meer een theoretische stelling, gezien sedert lang in deze gebieden - en ook andere in Afrika - reeds werkt de Commissie voor Technische Samenwerking in Afrika (bezuiden de Sahara) - (C.C.T.A. = Commission de Coopération Technique en Afrique au sud du Sahara) waaraan deel nemen: België, Frankrijk, Portugal, het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Rhodesië en Zuid-Afrika. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Historiek en ontwikkeling der idee.Benevens de technische samenwerking op zeer verscheidene gebieden (transportwezen, landbouweconomie, hygiëne, geneeskunde, sociale actie) van de Europese landen die verantwoordelijkheid dragen in Afrika, en waarvan hiervóór reeds terloops melding werd gemaakt is vooral in de laatste jaren de idee der samenwerking op een ruimer plan, gaande tot het politieke, tot uiting gekomen. Het eerste stadium is dat van de studie en publicaties in verband met de samenwerking in Afrika (vooral met het oog op de economische en sociale ontwikkeling van de overzeese gebieden). Typisch zijn in dit opzicht de studiedagen van de Colston Research Society (Universiteit te Bristol), de internationale studiedagen ‘Afrika in de Wereldeconomie’ te Gent in 1951 en publicaties zoals ‘Afrika Straks’ van Paul Catz en ‘Afrika, smeltkroes van Europa’ van A. Zischka. Tevens werd in het kader van de Organisatie voor Economische Samenwerking in Europa (O.E.C.E.) het probleem van de samenwerking en wisselwerking van Europa en Afrika zeer grondig onderzocht en werden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
bepaalde suggesties naar voor gebracht. Het orgaan is de Commissie der Overzeese gebieden (Commission T.O.M.). Het tweede stadium zou normaal dit moeten geweest zijn van het concreet aflijnen van een plan voor effectieve Europese samenwerking om op het economische en sociale plan, met maximaal rendement, de bevruchting van Afrika en de gunstige terugslag daarvan op de Europese economie te bereiken. In feite werd met de verklaring van Straatsburg practisch reeds onmiddellijk de sprong voorbereid naar het derde stadium, dit namelijk van een politieke structuur en inslag der samenwerking. Inderdaad heeft deze verklaring, door sommigen het ‘Plan van Straatsburg’ genaamd, niettegenstaande de aangehaalde economische argumenten een onbetwistbare politieke achtergrond en doelstelling. Het best wordt dit verduidelijkt door het spoedig volgen van de strekking in het kader van dezelfde Raad van Europa tot politieke inschakeling van Afrika in een geïntegreerd Europa (commissie ‘ad hoc’). De princiepsverklaring van Straatsburg ontworpen door de Economische Commissie van de Consultatieve Assemblée van de Raad van Europa werd door de Consultatieve Assemblée goedgekeurd. De economische principes die overigens van een logische constructie blijk geven en als doelstelling zeker kunnen aanvaard worden, maar waarvan het tempo of dosage onmiddellijk het politieke probleem oproepen, zijn de volgende: 1) opvoeren der productie van grondstoffen in de overzeese gebieden vooral van deze die thans uit dollargebieden worden betrokken of er kunnen uitgevoerd worden; 2) voeren van een economische expansie-politiek; 3) de uitrusting van Afrika bevorderen door het gebruik van de hulpbronnen van al de Europese landen; 4) ook diegene der Europese landen die geen verantwoordelijkheid hebben in Afrika, faciliteiten verstrekken; 5) investeringsplannen per streek en product coördineren; 6) verruimen der afzetgebieden voor overzeese producten; 7) industrialisatie door verwerking van grondstoffen en productie van sommige lokale consumptiegoederen. De oriëntatie naar een domein waarbij de internationale politiek heel wat ingrijpender is wordt duidelijk door de voorgestelde onderhandelingen tot het oprichten van een Europese Bank voor de ontwikkeling der overzeese gebieden, het sluiten van contracten en internationale akkoorden op lange termijn voor basisproducten en het scheppen van een preferentieel systeem tussen het Britse Commonwealth en de betrokken Europese landen. De eerste open en concrete stap in de richting der politieke inschakeling der overzeese gebieden geschiedde op 9 Januari 1953 door de tussenkomst van de heer Senghor in de zitting van de ‘ad hoc’-Commissie van de Assemblée. Opvallend is in deze tussenkomst dat men er de essentiële gegevens van de verklaring van Straatsburg in terugvindt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is wellicht hoofdzakelijk deze tussenkomst geweest die geleid heeft tot de definitieve tekst betreffende de inschakeling der overzeese gebieden in het ontwerp van Europese politieke gemeenschap. De opvatting ter zake wordt voorzien in art. 100. De overzeese gebieden worden automatisch onder toepassing gebracht van het Statuut van de Europese politieke gemeenschap, tenzij de betrokken lidstaat uitdrukkelijk verklaart dat dit niet het geval is. Nochtans zelfs bij ontstentenis van deze verklaring, dus bij inschakeling van de overzeese gebieden in de politieke gemeenschap kunnen de wetten, aanbevelingen en andere beslissingen ervan alsmede de verdragen maar toegepast worden op de niet-Europese gebieden volgens de voorwaarden bepaald door de lidstaat waarvan zij afhankelijk zijn. Indien de gebieden door de verklaring hierboven voorzien buiten de Gemeenschap worden gesteld kan men naderhand door bijzondere protocollen de beschikkingen van het Statuut geheel of gedeeltelijk toepasbaar maken op de overzeese gebieden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Belgisch-Kongo en de verklaring van Straatsburg.Toen vóór een jaar tijdens de bespreking van de gewone en buitengewone begroting van Belgisch-Kongo de verklaring van Straatsburg ter sprake werd gebracht, heb ik de mening vooruitgezet dat wij in het merendeel der vooropgestelde principes geen wezenlijke bezwaren zien. Inderdaad de door Belgisch-Kongo gevolgde economische politiek der open deur, de afwezigheid van elke discriminatie, de expansie en investeringsplannen zijn ongetwijfeld in de lijn van de economische opvattingen die aan de grondslag liggen van bedoelde verklaring. Ook de feitelijke gegevens wijzen erop dat de werkelijke toepassing bestaat en dat zij overigens wellicht grotendeels de economische en sociale vooruitgang in Belgisch-Kongo uitlegt, die gunstig afsteekt tegenover die van sommige andere gebieden in Centraal Afrika. Stijgingscoëfficiënt tegenover 1948
Het totaal bedrag van de handelsbeweging bedroeg in 1952 meer dan 40 milliard, evenwichtig verdeeld over in- en uitvoer. De investerings- en expansiepolitiek wordt onbetwistbaar doorgezet. De effectieve betekenis van Belgisch-Kongo voor Europa wordt het best geïllustreerd door het feit dat een groot gedeelte van in- en uitvoer betrek heeft op de Europese landen buiten het Moederland. Aldus werd in 1951 van een totale invoer van 15,5 milliard tegenover 6,2 betrokken uit België, 5,3 milliard ingevoerd uit de andere Europese landen. Van de totale uitvoer ging tegenover de 8,6 milliard naar het Moederland, 6,2 milliard naar de Europese landen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het belang blijkt niet alleen uit de globale cijfers maar tevens ook uit de verscheidenheid van de handelsbeweging tussen Belgisch-Kongo en Europa met uitsluting van het Moederland.
Het zal wel voor iedereen onbetwistbaar zijn dat, indien de andere Europese landen die verantwoordelijkheid dragen over gebieden in Afrika, eenzelfde lijn en de toepassing ervan zouden aanvaarden, de terugslag ten goede zowel op Europa als in Afrika zeer belangrijk zou zijn en de valorisatie van die gebieden alsmede de welvaart in Europa in de hand zou werken. De eerste vereiste voor de economische samenwerking in Afrika blijkt wel te zijn een gelijklopende economische politiek in de zin van zo vrij en zo ruim mogelijk handelsverkeer. Het heeft geen zin - en het zou een zuivere begoocheling zijn - te menen dat er sprake kan zijn van economische integratie indien men niet bereid is deze eerste concrete stap te zetten. Men kan zeker naderhand spreken van uitbreiding van deze expansieen investeringspolitiek, in samenwerking van alle Europese landen, maar men moet ten minste toch de geest daarvan aanvaarden. En men kan dit ongetwijfeld in de gebieden van Centraal Afrika onmiddellijk doen zonder de stap van de totale economische integratie door te voeren en nog minder deze van de politieke. Wij zijn overigens bereid, als de andere Europese landen deze opvatting en de consequenties ervan te aanvaarden; om dan samen steeds verder in deze richting te bouwen. Wij mogen echter ook niet vergeten dat het tot ontwikkeling brengen van onder-ontwikkelde gebieden geen louter economisch probleem is. Vooral in deze nieuwe landen moeten wij rekening houden met het menselijk probleem en ook de economisten mogen niet voortvarend te werk gaan boven een bepaald rhythme op het gevaar af deze nieuw groeiende menselijke gemeenschap volledig te ontwrichten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Belgisch-Kongo en de Europese politieke gemeenschap.Het weze vooraf gezegd dat ik overtuigd ben dat de groei van de Europese samenwerking en zeker ook haar bekroning, de Europese Politieke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gemeenschap, ongetwijfeld heel wat kan bijdragen tot de verstandhouding en de samenwerking van Afrika en Europa. In die zin mag zeker ook van uit het standpunt van de overzeese gebieden de oriëntatie naar de Europese eenheid gunstig worden begroet. Maar heel wat anders is het probleem van de politieke inschakeling der overzeese gebieden. Het probleem van Europa is reeds zo ingewikkeld dat het niet aangewezen blijkt op een ogenblik dat alle inspanningen en goede wil daarop moeten gericht zijn, dit nog heel wat te compliceren en wellicht onoplosbaar te maken door de onmiddellijke inschakeling der Afrikaanse gebieden. Men kan zich overigens de vraag stellen in hoever dit probleem rijp is. Indien de streving naar meer Europese eenheid sedert jaren in de lucht hangt en overigens reeds op alle gebieden vooral in de laatste jaren grondig werd ingestudeerd en er heel wat voorbereidende organen functionneren dan is dit volstrekt niet het geval voor wat de eigen behoeften en eigen belangen der Afrikaanse gebieden betreft. Het ware blijk geven niet alleen van voortvarendheid maar zelfs van lichtzinnigheid het lot van deze gebieden en hun inwoners zonder ernstige voorbereiding te binden aan hetgeen op het Europese plan zeker nog zijn proefstuk moet doen. Wellicht is dat de essentiële reden waarom mijns insziens, wij de in de art. 101 voorziene verklaring moeten voorbrengen waarbij Belgisch-Kongo buiten het statuut der Europese politieke gemeenschap wordt gehouden. Er zijn andere gewichtige redenen waarvan sommige van zeer ernstige juridische aard. Het voogdij-akkoord heeft de administratiemachten voor Ruanda-Urundi opgedragen aan België. De Grondwet voorziet anderzijds dat Belgisch-Kongo door bijzondere wetten wordt beheerst die alleen uit de Belgische souvereiniteit kunnen voortspruiten. Hoe kan men dit in overeenstemming brengen met de overdracht van deze machten aan een Statengemeenschap? Wat gebeurt met de toepassing van het Verdrag van St-Germain-en-Laye waaruit voortvloeit dat Belgisch-Kongo gehouden is, aan de bij dit verdrag betrokken landen dezelfde voordelen te verzekeren die aan de leden der Europese Gemeenschap worden verstrekt? Er zijn ook practische problemen die bij inschakeling in de Gemeenschap moeilijk zouden te overbruggen zijn. De in- en uitvoerrechten maken inderdaad de hoofdzakelijke inkomstenbron uit van Belgisch-Kongo (4/5) en hebben overigens een hoofdzakelijk fiskaal karakter. Welnu, art. 82, lste par., verklaart dat de verwezenlijking van de gemeenschappelijke markt zal geschieden volgens de in art. 2, 3 en 4 geformuleerde principes van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal. Welnu dat art. 4 voorziet de afschaffing van alle in- en uitvoerrechten en taxes. Het zou dus neerkomen op het droogleggen der inkomstenbronnen, des te meer daar het probleem van het Verdrag van St-Germain-en-Laye de veralgemeende toepassing kan inhouden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door het feit dat noch Engeland, noch Portugal, deel uitmaken van de Europese Gemeenschap vallen de zo menigvuldige en belangrijke Afrikaanse gebieden dezer landen buiten toepassing van het Statuut der Gemeenschap. In feite staan wij dus enkel voor de gebieden in Afrika onder Franse en Belgische soevereiniteit. Is het wel aangewezen op deze zo beperkte basis te starten? In plaats van een eerste stap zou dit niet eerder de toekomstige uitgroei bemoeilijken? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Besluit.Het groeien van Europa tot een gemeenschap ook op het politieke plan is ongetwijfeld ook voor de ontwikkeling van Afrika van groot belang en zal zeker de uitgroei van een vruchtbare samenwerking tussen Afrika en Europa in de hand werken. Maar het wil ons voorkomen dat de vruchtbare wisselwerking tussen Europa en Afrika, die een noodzakelijkheid voor de toekomst blijkt te zijn dient in te zetten met een kordate en edelmoedige politiek van een zo vrij mogelijke circulatie van goederen, geld en personen, in deze beide gebieden. Een open deur politiek en het niet bestaan van discriminatiemaatregelen zoals dit in Belgisch-Kongo het geval is zou niet alleen veel bijdragen tot de heropbouw van Europa maar tevens een spoedige economische en sociale groei van Afrika voor gevolg hebben. Er kan verder in deze goede richting worden gebouwd van het ogenblik af dat zij door de onderscheiden betrokken landen wordt aanvaard. De expansie- en investeringspolitiek kan dan gedurfd worden doorgezet omdat op dat ogenblik alle betrokkenen effectief zullen blijk gegeven hebben van positieve wil tot samenwerking. Er moet een noodzakelijke aanpassing gebeuren tussen de problemen op lange duur van de overzeese gebieden, die zo ingewikkeld en menigvuldig zijn er de eerder op kortere termijn gesitueerde problemen van Europa. Iedere constructieve oplossing moet overigens bij prioriteit de oplossing der eerste voorzien. Het per prioriteit oplossen der zuiver Europese problemen brengt het gevaar mede de fundamentele oplossing der Afrikaanse gebieden te bemoeilijken. Het is dus slechts met een realistische kijk op de eigen problemen der overzeese gebieden en hun harmonische ontwikkeling dat voor de toekomst veilig kan worden gebouwd. Wat van belang is, is niet zozeer de politieke integratie van de overzeese gebieden, omdat deze op een uitzonderlijke wijze reeds een voor Europa alleen zo ingewikkeld probleem zou bemoeilijken, maar wel de economische samenwerking en meer bepaald wat ik noem de economische verstrengeling en wisselwerking.
(Uit het ‘Tijdschrift voor Politiek’, 31 Augustus 1953.) |
|