Erika Wessel, een meisje van goeden huize laat zich verleiden door een artist, die haar nog vóór de geboorte van haar kindje verlaat. Wanneer dit kindje dan ter wereld komt, blijkt het misvormd te zijn, en ondanks Erika's wanhopige pogingen om het in het leven te houden sterft het na enkele maanden. Nu heeft Erika geen enkel houvast meer. Ze gaat naar Bazel om er een plaats te zoeken als dienster. Door een gelukkig toeval komt zij in kontakt met Frau Klara Huber, directrice van Sternenheim, een tehuis voor abnormale kinderen. Deze zeer edele en fijngevoelige dame slaagt erin Erika's geheim te achterhalen. Ze biedt haar een plaats aan op Sternenheim. Te midden van die ‘getekende’ wezens, vindt Erika haar evenwicht weer. Ze wordt gelast met de verzorging van een klein meisje dat volkomen hulpbehoevend en afzichtelijk is. De moederlijke zorgen die Erika haar eigen kindje niet mocht geven, komen dit meisje ten goede. We maken ook kennis met de andere ‘getekenden’ die in Sternenheim opgenomen zijn, o.m. met de kreupele tuinier Karl Hausmann. Deze jongen heeft een gouden hart, en uit de grote bewondering die hij voor Erika's toewijding heeft, groeit weldra een even grote liefde. Na lang dralen overwint hij zijn bedeesdheid en verklaart haar, via de personnages van zijn poppenkast, zijn liefde. Na de dood van Erika's pleegkindje sluiten deze twee edele mensen een harmonisch en gelukkig huwelijk.
Dit lijvige boek is zeer vlot geschreven, zoals ook de andere romans van Elsing. We maken er kennis met een zeer aparte wereld, een wereld van lijden, van toewijding en opoffering. Een kleine schaduwzijde: hoewel wij aanvaarden dat deze ziekelijke kinderen met meer liefde en tederheid moeten behandeld worden dan gezonde mensen, toch vinden we het boek een tikje te sentimenteel, te romantisch. Anders een aangenaam boek vol schoonmenselijkheid.
G.V.