| |
| |
| |
Oproer in Congo
(Romanfragmenten)
Gerard Walschap, de bekende romanschrijver, stelde ons in het bezit van enkele fragmenten uit zijn koloniale roman ‘Oproer in Congo’ die binnen enkele weken zal verschijnen bij de Uitgeverij Elsevier N.V. Wij danken de schrijver welgemeend voor het feit dat de lezers van ‘Band’ aldus de primeur krijgen van dit boek dat ongetwijfeld opgang zal maken...
DE agronoom van de firma en zijn jonge vrouw werden niet gevonden. De twee andere blanke bedienden, Charels, een gepensionneerde koloniaal en Beddegenoot, een jonge gestuikte Bruggeling, boden wat tegenstand voor de vorm. Hun vrouwen namen twee grote zakken handwerk mee. Bezorgd om haar villas en huisraad en om wat ze nog meer moesten meenemen, maar niet het minst ongerust in de opstand, namen ze plaats in de auto als voor een bezoek. Charels lachte de plechtige zwarten gemoedelijk uit. Is het revolutie ja? Sapperdepitjes! En voor hoe lang, jongens? Beddegenoot gaf hun een ernstig welgemeend sermoen.
Noch Monseigneur met zijn twee paters, noch de twee broeders, noch de twee zusters verzetten zich tegen hun aanhouding, maar zij hadden verwacht dat hun trouwe boys, meisjes en beste christenen het zouden doen. Die trouwe schapen zagen alles echter stomverwonderd aan, vol ontzag voor het martiaal optreden van de rebellen, doch zonder enig verzet. Monseigneur hield zich het best. De anderen keken stug of sip en hij lachte hartelijk toen hij aan het hoofd van de groep naar de gevangenis ging, omstuwd van gewapenden en nieuwsgierigen. Hij vond dat zij nergens beter gevangen konden zitten dan in de kerk, op conditie dat Gods huis niet werd ontheiligd en hij dus eerst en voor alles het heilig Sacrament mocht verwijderen. Hij vroeg op wiens gezag dit alles gebeurde, en drukte zijn bewondering uit voor die machtige man, die hij nog niet de eer had te kennen. Wist soms iemand bij toeval hoe hun Johannes zich het verder verloop van de gebeurtenissen voorstelde? Gingen zij in de gevangenis voor een dag, een week, een maand, een jaar of nog langer? Levenslang? Mochten zij misschien ook weten van welke misdaden zij werden beschuldigd? Ik ben nu twaalf jaar in Congo en heb al een en ander meegemaakt, waarvan ik in mijn filosofie nooit had gedroomd, zoals Shakespeare zegt, maar aangehouden en in de gevangenis geworpen, werd ik tot nu toe nog nooit.
| |
| |
Dag Johannes en hij klopte op de muur van de kerk zijn korte kromme pijp uit, met zware kop in snijwerk, zichtbaar een cadeau, die hij bij zijn aanhouding nog vlug had gestopt om een paar teugen te kunnen doen. Dag Johannes, gij zijt dus de grote machtige Johannes, die ons allen gevangen neemt en gij verwelkomt uwe gevangenen hoffelijk aan de poort van uw kerker. Het is mij aangenaam met u kennis te maken, Johannes. Gaat gij ons ondervragen, aanhoren en vonnissen wegens de misdaden, die wij bedreven hebben, of is onze schuld in uw ogen bewezen en sluit gij ons alleen maar op?
De bisschop scheen het te beschouwen als een conferentie. Hij had in het scholastikaat van zijn orde jaren lang thomistische wijsbegeerte gedoceerd en nooit aan de missie gedacht. Onverwachts had men hem daarvoor gevraagd met formele belofte, dat hij de oude bisschop zou opvolgen. Deze had nog tien jaar geleefd, ook onverwachts. Als gewone missionaris had de door het primitieve Afrika bekoorde professor zijn intellectueel verleden met convictie afgezworen, maar sinds hij als bisschop weer meer in contact was met ontwikkelde hooggeplaatsten, keerde de professorale gespraakzaamheid terug.
Kom binnen Monseigneur, zei Johannes strak, uw vragen zullen beantwoord worden. Als u een zwarte was en de blanken sloten u op, zou u stampen en slagen krijgen en geen vraag mogen stellen, maar wij zwarten doen dat niet.
Ik vraag u wel excuus, Johannes. Wij zijn hier met acht blanke paters, broeders en zusters. Heeft een van die acht ooit een zwarte gestampt en geslagen, ooit een zwarte opgesloten of hem belet een vraag te stellen? Kunt gij ons één zwarte brengen, die dat in geweten van ons getuigen kan?
Ik zal u antwoorden, Monseigneur. Mannen, luistert naar mij. Is er iemand onder u die nooit stampen en slagen gekregen heeft van een blanke? Wie nooit stampen en slagen gekregen heeft van een blanke, steekt de vinger op. Tel de vingers, Monseigneur.
Ik zie geen vingers, Johannes, maar ik zie wel dat gij een verbitterd man zijt. Nu, anders zoudt ge deze dwaasheid niet doen. Ik denk ook dat ge een verstandige jongen zijt, die van de blanken al veel geleerd heeft, misschien meer dan goed is voor u. Maar van logica, vriend, hebt ge zeker nog niet gehoord. Ik stel u een vraag, ge zegt dat ge antwoordt en ge antwoordt niet. Al uw jongens zijn door blanken geslagen geworden, maar ik heb u gevraagd of iemand van ons acht dat gedaan heeft.
Ik zal u antwoorden, Monseigneur. Een paar dagen geleden werd hier een pater vermoord. Meer dan vijftig zwarten werden halfdood geslagen. U hebt ons niet mishandeld, maar zij hebben de pater ook niet vermoord en zij werden toch geslagen. Vele andere zwarten zijn gevlucht. Zij werden met geweren achtervolgd gelijk de luipaarden. Waarom klaagt u dan als ik u opsluit zonder u leed te doen?
Goed geantwoord, Johannes, maar nu een andere vraag. Als het de blanken niet toegelaten was zwarten te mishandelen om een moord, die zij niet bedreven hadden, is het u dan toegelaten, blanken gevangen te nemen wegens mishandelingen waaraan zij niet plichtig zijn?
Neen, Monseigneur.
Prachtig, dat strekt u tot eer, maar waarom doet gij het dan?
| |
| |
Ik zal u antwoorden, Monseigneur.
Laat mij er eerst nog iets bijvoegen, jongen. Ge vertelt mij wat blanken hier na de moord hebben gedaan. Maar kijk rondom u in Congo. Een van de paters zegt mij daarjuist, dat ge met uw meester veel gereisd hebt. Herinner u wat ge hebt gezien. Hoe het gouvernement optreedt met zijn administratie, zijn gerecht en zijn openbare macht. Wat de missies doen. Weegt het kwaad dat hier gepleegd is niet op tegen het goed, dat de blanken hebben gedaan? Waarom behandelt gij ons voor het mindere kwaad zonder enige consideratie voor het meerdere goed, waaraan wij werkelijk hebben meegeholpen.
Monseigneur, ik heb veel gereisd en gezien wat de blanken hebben gedaan, maar ik heb geen zwarte gezien die er hen voor bedankt.
Oh, oh, Johannes.
De zwarten bewonderen u, maar beminnen u niet.
Oh, oh, Johannes.
De zwarten denken dat al wat de blanke doet uitsluitend dient om hemzelf rijk te maken en dat hij anders absoluut niets voor hen zou doen.
Wat horen mijn oren Johannes! Ook de missionnarissen niet?
Ik zal u antwoorden, Monseigneur. Er zijn dertien millioen zwarten in Congo. Vraag hun of zij willen dat de blanken weggaan tot de laatste man. Meer dan twaalf millioen zullen zeggen ja.
Niet waar, Johannes, niet waar, vriend, volstrekt niet waar. Het zou trouwens de grootste ramp zijn, die u zou kunnen overkomen.
Zeker Monseigneur. Maar het zou de grootste schande zijn, die u zou kunnen oplopen. Wij hadden niets, wij wisten niets, hoe gelukkig hadt gij ons kunnen maken en nu haten wij u.
Ik denk, zei de bisschop in het Vlaams om door Johannes niet verstaan te worden en hij keerde hem de rug toe, ik denk dat wij beter doen binnen te gaan. Die kerel is op ons kosten een meeting aan 't geven, ik had er eerder moeten aan denken. Het is niet de eerste de beste. We zullen hem klein krijgen, maar we moeten het binnen doen in besloten kring. Zolang hij daar met ons spreekt, spreekt hij buiten niet met het volk, dat is ook iets waard.
Gij hebt mij vragen gesteld en ik heb ze beantwoord, nu zal ik u vragen stellen, blanken. Uw eerste en laatste woord is macaque. Wij zijn voor u geen mensen. Wij zijn u niet waard dat gij ons aanspreekt. Gij meent ons om de tuin te kunnen leiden. Gij lacht met al wat wij zeggen of doen. Gij kwetst ons en dat komt er niet op aan. Wij zijn voor u minder dan honden, antilopen en gazellen. Die neemt gij in uw huis, zij doen niets voor u en gij hebt ze lief. Wij doen alles voor u en ons veracht gij. In het park Albert verzamelt gij olifanten, apen, nijlpaarden, giraffen, leeuwen, luipaarden, jakhalzen, krokodillen en wilde katten. Niemand mag ze doden, niemand kwaad doen. Sinds gij in ons land zijt, leven zij gelukkiger dan tevoren. Ons alleen maakt gij ongelukkig. Het zijn dieren die kwaad doen, tuinen verwoesten, geiten en kippen verslinden, mensen aanvallen en tot niets | |
| |
dienen. Wij doen niemand kwaad, wij dienen u. Zij hebben een deel van ons land gekregen zo groot als uw eigen land en ons hebt gij ons land afgenomen. Onze wilde beesten bedanken u, onze mensen verwensen u. Als wij macaques zijn, behandelt ons als macaques. Die laat gij gerust. Laat ons gerust. Gij zegt dat wij wreed zijn voor de dieren en dat gij ze beschermt. Dieren beschermen en wreed zijn voor mensen, is dat uw beschaving?
Wij zijn geen macaques, blanken. Des avonds zitten wij bij een houtvuur voor onze hutten en spotten met de blanken die alles weten, kunnen en zien, maar niets van ons begrijpen. Wij verbergen u van alles en gij ziet het niet, wij maken u van alles wijs en gij gelooft het, wij foppen u waar ge bij staat en gij loopt er in, wij houden ons dom en gij denkt dat wij het zijn. De macaques leiden de blanken bij de neus en hebben er plezier in. Eenmaal op tien betrapt gij ons, dan noemt gij ons leugenaars, dieven en bedriegers. Oh! Oh! Oh! Behegt en bedriegt gij elkander niet? Beliegt en bedriegt gij ons niet? Hebt gij andere wetten dan wij? Wij zijn goed voor onze vrienden en voor onze vijand hard. Gij leert het ons anders, maar gij doet hetzelfde. Gij en wij zijn vijanden. Gij zijt de sterkste en gebruikt geweld, wij de zwakste en wij gebruiken list. Handelt gij anders onder elkander? Neen, blanken. Ik ken u en ik zeg neen.
Weest onze vrienden en wij zullen trouw en eerlijk zijn. Ziet onze hutten niet, zij zijn vuil. Ziet onze spijzen niet, zij doen u walgen. Ziet onze kleur niet, zij stoot af. Maar ziet dat wij mensen zijn. Ziet dat wij liefhebben. Ziet ons geluk om een goed woord, onze droefheid om een snauw, onze bitterheid om een onrecht. Ziet dat wij lachen, schreien, treuren. Ziet dat wij nadenken. Ja, blanken!
Wij hebben u jaren gediend en gadegeslagen, wij hebben nagedacht. Gij zijt hier gekomen. Zonder ons iets te vragen hebt gij uw zin gedaan. Die tijd is voorbij. Gij zijt hier in ons land. Wij willen uw wil niet meer vernemen door de chicote. Gij moet met ons spreken. De besten onder u zeggen dat wij kinderen zijn. Voedt gij kinderen op met de chicote? Spreekt gij niet met kinderen? Welnu, spreekt met ons, spreekt zo dat wij het verstaan.
Johannes, zei de bisschop en stond op van een van de kerkbankjes. waarop hij gezeten was tussen de andere blanken, min de vier zusters die rondliepen, de twee vrouwen die in een biechtstoel zaten met hun handwerk en Van Aspengouwen en Raemsaeck, die wat verder gewoon op de grond zaten tegen de muur, Johannes ik zie dat gij nog veel te zeggen hebt, en ik hoop dat ge het ook zult doen. Maar gij vraagt ons met u te spreken en ik wil daar op ingaan om te antwoorden op wat gij nu reeds hebt gezegd. Neem daarna weer het woord en wij zullen weer antwoorden. Zeg al wat gij op het hart hebt, alles moet nu eens gezegd worden en wij zullen spreken tot wij elkaar als goede vrienden verstaan.
Gij hebt de blanken beschuldigd. Ik ben ook een blanke, dus ik ben ook beschuldigd. Nu zal ik u zeggen wat ik hier in Kongo heb gedaan en dat is wat alle paters, broeders en zusters doen. Ik heb u niet gesteld beneden de wilde dieren, ik heb u beschouwd als mijns gelijke voor God, mijn | |
| |
broeder in Christus en ik heb u ook zo behandeld. Ik heb u nooit belogen. maar gij mij dikwijls. Ik heb u nooit geweld aangedaan, maar gij hebt mij gevangen genomen. Ik heb u werkelijk lief gehad. In mijn land, mijn klooster, mijn familie had ik het beter dan hier. Vrijwillig heb ik ze voor u verlaten en omdat ik u zo lief heb gehad, haat gij mij. Nu moet ik met u spreken. Ik heb nooit iets anders gedaan. Vriendelijk heb ik met u gesproken om u zelf met uw eigen verstand te doen inzien dat ik u de goede weg, de waarheid wees en het leven. Al wat ik gezegd heb, hebt gij gehoord, want ook gij zijt een leerling van onze missieschool. Wat moet ik daar nog bijvoegen, Johannes?
Johannes sloeg over naar de redenaarskunst van zijn volk en brak los:
Zwarte, gij moet mijn God dienen.
Waarom, blanke missionaris?
Omdat ik tot u gekomen ben, omdat ik u liefheb. En gij moogt maar één vrouw kopen.
Waarom, blanke missionaris?
Omdat ik tot u gekomen ben, omdat ik u liefheb en omdat de blanke maar één vrouw koopt. En gij moet mij uw zonden vertellen.
Waarom, blanke missionaris?
Omdat ik tot u gekomen ben, omdat ik u liefheb. En gij moet bidden en kleren dragen en een stenen kerk bouwen.
Waarom dat alles toch, blanke missionaris?
Omdat ik tot u gekomen ben, omdat ik u liefheb.
Blanke missionaris als gij mij zo liefhebt, laat mij gerust. Keer terug naar uw land als het daar zoveel beter is. Hier zijt gij minder gelukkig en gij maakt mij ongelukkig.
Gij wilt met mij spreken, blanke missionaris, en gij hebt reeds gesproken. Al wat gij mij gezegd hebt moest ik niet weten. Gij hebt mij gezegd dat mijn geloof vals was, maar het uwe is niet beter. Gij hebt mij gezegd dat ik kleren moest dragen. Kom ik in uw land prediken, dat gij naakt moet lopen? In uw land moet men kleren dragen, omdat het er koud is, in mijn land moet men naakt lopen omdat het er warm is. Gij hadt zelf uw kleren moeten afleggen inplaats van er mij te geven. Gij hebt gezegd dat ik maar één vrouw mag hebben. Zo belet gij mij rijk te worden. Gij hebt gezegd dat ik de tovenaar en de geesten niet moet vrezen en gij hebt mij een grotere schrik aangejaagd met uw God en uw hel. Dat alles moest ik niet weten. Gij moest mij bevrijden en gij hebt mij een ander juk opgelegd.
Ik hoor, Johannes, zei de bisschop, dat gij nog wat anders hebt gehad dan het onderricht van de missieschool, en daarvan hebt gij meer onthouden. Ik heb u gezegd dat er maar één God is, dat hij zijn Zoon op aarde heeft gezonden, dat die Zoon daar een kerk heeft gesticht en dat gij hier en hiernamaals slechts gelukkig kunt zijn door te leven in die kerk. Gij moet dat niet doen omdat ik u liefheb, maar in uw eigen belang. Gij moet het niet doen omdat ik het zeg, maar ik zeg het om u met uw eigen verstand te doen begrijpen, dat gij het doen moet. Gij wilt naar Kin gaan, Johannes en bij vergissing gaat ge naar Luluaburg. Ik zeg u dat ge u vergist en ik wijs | |
| |
u de goede weg. Ik doe dat uit vriendschap want een vijand zou ik laten verloren lopen. Maar gij moet de goede weg niet nemen omdat ik uw vriend ben of omdat ik het zeg, maar omdat het werkelijk de goede weg is.
Blanke missionaris, ik antwoord u. Ik wil niet naar Kin en ook niet naar Luluaburg, ik wil naar de beschaving en ik zie dat andere blanken daar gekomen zijn zonder uw weg te volgen.
En lopen die naakt en hebben die vele vrouwen, riep dokter Persoons opeens, zo maar, omdat hij de apologie van de bisschop vervelend vond en het Johannes moeilijk wou maken.
Neen, mijnheer de dokter, maar toch volgen zij een andere weg dan de missionaris en als er nog een derde weg is naar de beschaving, een weg voor zwarten alleen, dan willen wij die nemen.
Alleen het feit dat een zwarte hem vierkanter tegensprak dan een blanke, maakte de dokter plots woedend. Luister eens, vriendje, ik volg ook de weg van de blanke missionaris niet, maar dat gij staat te tieren, dat ge van zijn weg niet weten wilt, is niet gepermitteerd. Zonder die blanke missionaris zoudt gij hier nog als een aap in uw bossen leven. Zonder die blanke missionaris zou hier geen enkele andere blanke zijn. Hij was hier het eerst, hij heeft het grootste werk gedaan. Hij heeft u opgezocht in uw bossen, zijn hut naast de uwe gebouwd, in uw vuil en uw ziekten gewoond. Als ge het land gezien hadt en het klooster dat hij voor u heeft verlaten, zoudt ge in de grond kruipen van schaamte voor wat ge daarjuist hebt gezegd. Als gij tot ons kunt spreken is het dank aan de blanke missionaris en de woorden die hij u geleerd heeft, gebruikt ge nu om hem uit te schelden. Houd uw zwarte smoel toe.
Johannes stond een moment verslagen, verstrakte en sloeg de ogen neer. Charles pinkoogde naar de dokter dat het zo is, dat men tegen die zwarte rekels spreken moet. Celestin verheugde zich in de eerste nederlaag van Johannes en riep luid, zonder op te kijken: Idioot, het woord waarmee hij Johannes daarstraks reeds had gekwetst. Hij stak hetzelfde mes nog eens in dezelfde wonde en draaide het om. En Johannes maakte een sprong in de lucht.
En ik zal mijn zwarte smoel niet toe houden. En ik zal de blanken neerschieten als zij een grote smoel opzetten. Ik zal ze neerschieten terwijl dààr de substituut aankomt met de force publique. Ik zal de substituut neerschieten. En dan zal ik zelf vallen onder de kogels van mijn zwarte broeders. Maar mijne broeders zullen vernemen waarvoor ik gevallen ben. Zij zullen nadenken. 's Avonds rond het houtvuur zullen zij fluisteren. Onze broeder Johannes had de blanke in zijn macht en wij hebben hem neerschoten. Waarom doden wij onze zwarte broeders, die ons redden? Blanken, hoort. Ik ben de meester, ik beveel. Spreekt met mij en sluit vriendschap of sterft.
Alleen de bisschop kon antwoorden, alhoewel ook hij niet onmiddellijk. De ene had de geschiedenis lichter opgenomen dan de andere, niemand had gedacht dat zij werkelijk ernstig was. Nu voelden allen dat het om hun leven ging. Deze jonge man was in staat hen met zijn trawanten een voor een neer te schieten. Op staande voet, over een uur, vanavond, morgen- | |
| |
vroeg, maar onbevreesd en ongenadig. De bisschop nam zo goed het ging de schijn aan zich op zijn gemak te voelen en aanvaardde Johannes' voorstel met hem te spreken en vriendschap te sluiten. Daarvoor waren de blanken in Congo. Zij verschilden wel van mening over het beste middel daartoe, zachtheid of kracht, maar allen beoogden dezelfde verstandhouding. Er rezen wel misverstanden tussen blank en zwart en helaas zij namen eerder toe dan af, maar een ding moest Johannes goed voor ogen houden, geen enkele blanke wilde vijand, allen wilden vrienden zijn en laat ons nu met ons gesprek voortgaan.
Neen, zei Johannes. Hij scheen zeer kalm, sprak met rustige, zelfzekere nadruk. Ik heb niets voor ogen te houden. De blanken moeten voor ogen houden, dat het met hun almacht uit is. Ik verlaat u. Ik weet niet of ik terugkom om te spreken. Maar als ik terugkom moeten alle blanken hier bij elkaar zitten, behalve de zusters die werk hebben. Die personen daar tegen de muur tarten en vernederen mij. Zij denken: straks komt de force publique en schiet hem neer. Ik vrees de dood niet, maar ik vrees ook niet te doden. Als ik met u spreek is het uit eerbied voor uw beschaving, uit dank om wat ik er van ontvangen heb, uit verlangen om met u samen te werken. Maar als gij spuwt in de hand, die ik uitsteek, zal ik niet spreken maar schieten. Ik ga nadenken om goed te weten wat ik moet doen en het goed te doen.
Minuten lang staarden de blanken naar de deur waardoor hij mannelijk en waardig was verdwenen.
Dit was ons land, zeide hij met de handpalmen naar de grond. Of wij beschaafd of onbeschaafd waren, gelukkig of ongelukkig, arm of rijk, goed of slecht, dit was ons land. De blanken hadden niet het recht het ons te ontnemen. Of zij met goede bedoelingen kwamen of met slechte, wij wilden het niet en daarom mochten zij het niet. Als een buurman onze hut wil nemen, slaan wij hem er uit. Als een ander dorp het onze wil hebben, verjagen wij het. Komt een andere stam afzakken, wij doen hem oorlog aan. Dat is ook uw wet, blanken, en uw recht. Gij voert wreder oorlogen dan wij. Als uw blanke vijand alleen maar doodt en steelt, veracht gij hem dan minder dan wanneer hij u zijn wet oplegt en zegt dat die beter is? Neen! Met roven en moorden verarmt en pijnigt hij u, met zijn leer en wet doodt hij uw ziel. Gij haat zijn hoogmoed dieper dan zijn wreedheid. Gij ziet dat hij beter is en gij wilt het niet toegeven omdat hij een vreemdeling is en hovaardig.
Ik heb de tijd niet beleefd toen de blanke niet hier was. Ik ben naast een blanke opgegroeid en kan u niet haten. Ik heb uw taal beter geleerd dat de mijne. Andere boys leren er genoeg van om zich te behelpen, évolués leren ze om hun zwarte broeders te overbluffen, ik heb getracht te spreken zoals mijn meester om voor hem zoveel waard te zijn als een blanke. Mijn moeder zegt dat ik haar taal spreek zoals een blanke. Maar ik heb ook lief al wat de zwarte lief is. Als wij des avonds de pracht van uw villas en auto's hadden verlaten, de verblinding van uw groot verstand, waren wij | |
| |
tesamen tussen onze hutten, één met het bos. De ouderen vertelden de verhalen, die gij opschrijft, van dieren, geesten en het verleden. Er is een onzichtbare wereld, heilig voor ons, die gij niet kent en die gij vertrapt. Het is een wereld van eenzaamheid en stilte, vrees en weemoed, rust en vrede, zorgeloosheid en blijdschap, liefde voor ons land, heimwee naar het verloren geluk van onze toestand voor uw komst.
Bewijst ons niet dat wij toen ongelukkig waren en nu gelukkig zijn. Hoe meer gij dat doet, hoe meer gij ons vernedert en beledigt. Misprijst niet wat wij liefhebben. Pronkt niet met het goed dat gij gedaan hebt, gij doet ons voelen dat wij niet tesamen horen, dat gij goed noemt wat ons tegenstaat, slecht wat wij liefhebben en niet weet wat gij hier doet. Wij hebben u kinderlijk bewonderd, gij hebt ons veracht. Wij hebben het uwe met het onze gewogen, gij weegt het uwe met niets. Dat is uw hoogmoed.
Denkt, blanken, aan de duizenden die nog in het binnenland leven met één hoop, dat gij zo lang mogelijk wegblijft. Dan zult gij begrijpen wat ik gezegd hebt, dit was ons land en gij hebt niet het recht hier te zijn. Spreekt niet over het ware geloof, spreekt niet over welstand, orde, vrede, hygiëne, christelijke beschaving. Uw komst wordt als een bedreiging beschouwd door de zwarten die u niet kennen en als een ongeluk door de zwarten die u kennen. Gij heerst met geweld in een land, dat niet van u is, gelijk uw blanke vijanden in uw land en omdat uw macht over ons groter is, wordt gij meer gehaat.
Beddegenoot stond recht, Johannes vroeg hem met de hand geduld.
Dit is niet mijn einde, blanken, het is mijn begin, maar het is het voornaamste. Al wat nog komt is niets als ik u hiervan niet kan doordringen.
Doordringen? Wij zijn er diep van doordrongen, vriend. In onze voorbereidingscursus hebben wij niets anders gehoord, zei Beddegenoot.
Des te beter als ge het eens zijt, laat Johannes dan voortspreken.
Eens, pater Rik? Absoluut niet. Is er geen verschil tussen de Duitsers die België overrompelen en de Belgen die in Congo zijn?
Neen. Het Belgisch gezag in Congo en het Duits gezag in België zijn gevestigd met de wapens.
Dat weet ik, pater Rik.
Goed dan. Meer heeft Johannes niet gezegd en als wij dat voor ogen houden zal onze koloniale houding eindelijk anders worden. Laat hem voort spreken, meneer.
Neen, pardon, ik vraag het woord.
Spreek, zei Johannes.
De mens, Johannes, zei Beddegenoot, is niet geschapen zoals wij nu zijn. Hoe hij er uitzag in het begin weten we niet, maar hij is van een laag peil vertrokken en langzaam veranderd langsheen zijn weg door de tijden. Of dat een weg is naar omhoog of omlaag, beter of slechter, een doel of niets, dat laat ik daar. Een zaak is zeker, hij moet die weg op. Iets dwingt hem alles te willen weten en zijn toestand te verbeteren. Op deze weg was het ene volk altijd verder dan het ander. De Babyloniërs zijn voorop geweest, de Egyptenaren, de Grieken, de Romeinen. Vroeger dacht men dat | |
| |
de volkeren dit om de beurt moeten doen en dan weer rusten, omdat beschaving een inspanning vraagt, die men niet kan volhouden. Nu weten we dat ze altijd toevallig is ondergegaan en van nu af duurzaam is. Wat wij nu weten en kunnen, kan niet meer verloren gaan en breidt zich uit over heel de wereld. Gij hebt gezegd Johannes, dat gij ons aan het werk gezien hebt en liever terugkeert naar uw toestand van voor onze komst. Dat is niet waar. En als het waar is, is het onmogelijk.
Is er één zwarte die niet het verstand en de weelde van de blanke wil hebben? Neen! Ieder mens op deze aarde wil meer weten, meer bezitten, aangenamer leven. Er zijn er die liever dom blijven omdat ze niet graag naar school gaan, liever arm omdat ze niet graag werken, maar dat is iets anders. Meer kennis en comfort wil iedereen. Dat maakt beschaving onvermijdelijk. De zwarten die liever tachtig jaar teruggaan, kunnen het niet. Zij zouden missen wat wij hun gebracht hebben, hun primitief geluk niet kunnen terugvinden en dat van de beschaving niet kunnen opbouwen.
Neem mij niet kwalijk, meneer, riep pater Rik, maar als wij hier vijf jaar wegblijven ziet Congo er weer uit zoals in de tijd van Stanley. Dat verlangen naar kennis en comfort bestaat alleen in uw verbeelding.
Ja en neen, pater. Dit volk leefde nog in het ijzertijdperk. Wij dwingen het in één eeuw tienduizend jaar in te lopen. Wij stellen ons niet voor wat dat betekent. Oude mensen in Europa kunnen het moderne rhythme niet bijhouden en wij zeggen dat de zwarte niet vatbaar is voor beschaving omdat hij geen tienduizend jaar kan overslaan. Vijf jaar zonder ons en Congo is weer de Congo van Stanley. Maar waarom? Omdat wij van de zwarte meer hebben gevraagd dan een menselijk wezen presteren kan. Hij is moe, zo moe dat hij zich zelfs niet meer voortplant. Maar het zal dan niet de Congo van Stanley blijven. De beschaving zal hier dan evolueren, zoals overal elders, langzaam, natuurlijk en uit zichzelf. De beste elementen zullen zich opwerken en hun volk in honderd jaar geleidelijk meetrekken op een weg, die wij het in tien jaar willen doen afleggen.
Meneer, als de blanken vandaag Congo verlaten, zullen ze het binnen tienduizend jaar exact terugvinden zoals Stanley. Gij spreekt over uw beschaving als over de beschaving en ge luistert niet naar Johannes, die spreekt over zijn beschaving. Is de uwe beter? Laat Plato, Aristoteles, Thomas van Aquino, Shakespeare, Newton en Kant komen en zij zullen u zeggen dat van de uwe nooit iets goeds kan komen en dat die van de zwarten juist een beetje ontwikkeling en hygiëne nodig heeft.
De paters trokken van weerskanten aan zijn witte pij, hij knikte geruststellend dat hij niet de volle lading ging geven, maar Beddegenoot vloog reeds het bloed van een Brugse woede naar het hoofd.
Ja, de Mechelse catechismus en teinture d'iode tegen schurft, zweren, lupus en djiks, meer niet he pater?
En pater Rik die van niet ver van Brugge was:
Ja, werken, arriveren, eten, zuipen, uitgaan, rijden, reizen, vliegen tot ge er van kreveert, dat is beschaving he meneer.
De bisschop maakte er een eind aan, ze moesten denken dat dit een gesprek was met Johannes. Beddegenoot hernam kalm.
| |
| |
Johannes, ge hebt nog iets anders vergeten. Een beschaving zaait zich onvermijdelijk uit. Ze bouwt betere schepen, ontdekt er nieuwe landen mee en vergroot haar handelsmarkt. Ze moet zich wapenen tegen vijanden, die haar rijkdom benijden en breidt er haar grondgebied mee uit. Ze produceert en moet in de vreemde grondstoffen halen en haar producten verkopen. Dat kan niet anders. De blanke is niet in uw land omdat hij dat recht heeft, hij moet er niet uit gaan omdat hij hier niet mag zijn. De blanke is hier omdat hij boten, treinen, auto's, vliegtuigen en geld heeft, omdat hij uw land nodig heeft, de blanke is hier omdat hij niet anders kan, omdat hij moet.
Johannes heeft niet betwist dat hij moet, hij heeft gezegd dat hij niet mag.
Gij wilt mij doen zeggen, pater Rik, dat de enige rechtvaardiging van onze aanwezigheid het brengen van de godsdienst is. Ik betwist of beaam dat niet, ik laat dat eeuwenoud twistpunt van de blanken buiten kwestie. We zullen dat onder ons bespreken. De blanke is hier omdat zijn beschaving er hem toe dwingt en hij mag hier zijn omdat de zwarte niet anders kan dan die beschaving willen.
Onzin, meneer. De zwarten hebben twintig duizend jaar op dezelfde manier geleefd zonder te talen naar uw beschaving, ze konden zo nog honderdduizend jaar voort met een prauw, een visnet, een pijl en een boog.
Onzin, pater. Wij blanken hebben honderdduizend jaar geleefd zoals de zwarten, wat bewijst dat? Dat we al die tijd tot niets beters bekwaam waren, niet dat we geen beschaving wilden. En is hier geen vooruitgang geweest? Heeft uw lieve Heer uw lieve zwarten geschapen met prauw, visnet, pijl en boog erbij? Hebben ze die niet zelf uitgevonden en verbeterd? Ging de vooruitgang bij ons sneller toen wij in het stadium leefden waarin wij hen gevonden hebben? Zij hebben gestreefd zoals wij en toen wij lang geleden in hun stadium verkeerden ging het bij ons niet sneller vooruit dan hier. Zij verlangen naar onze kennis en macht, zij moeten onze weg op, het is het lot van al wat mens is.
Nog eens onzin, meneer. Er is maar een beschaving die vooruit wil en ze gaat er aan kapot. Al de andere staan stil en het zijn de beste. Zie naar Azië en Afrika.
Ik zie naar Azië, pater Rik en naar Afrika en ik zie dat al uw betere beschavingen daar wegsmelten gelijk sneeuw voor de zon voor de onze.
Ge ziet niet goed, meneer, of ge ziet scheel, ze smijten ze weg, ze smijten ons buiten.
Wat smijten ze buiten, de blanken of de blanke beschaving?
Allebei, meneer.
Pater Rik, ge loochent moedwillig de bekende waarheid.
Neen meneer, ik heb de moed de waarheid in de ogen te zien.
Het is ongehoord. Ge spreekt van China, en Indië, keren die terug naar hun oude beschaving? Communistisch China? Als ge niet zwijgen wilt voor uw confraters, zwijg dan tenminste voor Johannes.
Ik spreek voor Johannes.
| |
| |
Ge misleidt Johannes. Hij misleidt u, Johannes. De andere missionarissen zijn het niet met hem eens. Ik heb u zien knikken toen ik zei dat wij hier zijn omdat we moeten en hier mogen zijn, omdat gij niet anders kunt dan willen wat wij u brengen. Gij hebt dat verstaan. Ik ga verder, Johannes. Gij hebt als kind met een blank kind gespeeld en als gij ruzie hadt, hebt gij gedacht dat zij voortkwam uit het feit, dat hij blank was en gij zwart. Is het niet zo? Natuurlijk. Maar gij hebt ook met zwarte kameraadjes gespeeld en hebt gij met hen minder ruzie gemaakt?
Meer, glimlachte Johannes met een blik naar Celestin, die niet opkeek.
Ziet ge wel. En uw voorouders zijn ontevredener geweest over hun zwarte koningen en de Arabieren dan gij over ons. Van langsom luider zullen uw évolués schreeuwen over de wreedheden van de blanken en hun hoogmoed en zij zullen onze misdaden toeschrijven aan ons ras en onze kleur. Daar is niets tegen te doen. Al wat wij vragen is dat enige zwarten, die werkelijk verstandig zijn en hun volk kunnen leiden, inzien dat al die dingen onvermijdelijk waren. Als gij zwarten in den vreemde een volk hadt gevonden, dat even ver ten achter was, zoudt gij precies hetzelfde hebben gedaan. De zwarte leiders die dat inzien zullen niet zeggen, dat blank en zwart niet samen horen, zij zullen ons niet haten. Wanneer zij van ons het bestuur van hun land zullen overnemen zullen zij ons niet wegjagen. Ze zullen weten dat zij alles aan ons te danken hebben en dat blank en zwart elkaar nooit kunnen missen.
Johannes knikte. Hij was nederig dankbaar. Hij had veel geleerd. De verzoening scheen mogelijk geworden.
Zij had voor Johannes plaats gemaakt tegenover pater Rik. Aan het eind van een lange stilte pakte deze hem opeens met beide handen bij de kraag, keek hem aan met oergermaanse woestheid en zeide over zijn schouder tot Edward in zuiver West-Vlaams hoe spietig het was dat de jongen die taal niet verstond, omdat hij het hem daarin wat beter kon zeggen dan in 't Frans.
Luister, mijn brave vriend. Gij zijt een zwarte, hee. Gij hebt een minderwaardigheidsgevoel, hee. Gij denkt dat de blanke meer verstand heeft dan de zwarte, hee. Dat een zwarte nooit zo slim kan worden, hee. In geen duizend jaar, hee. De blanken zeggen en denken dat ook, hee. Gij denkt dat gij ons daarom altijd zult nodig hebben, hee. En de minderen blijven, hee. Ge weet het, maar het hangt u de keel uit, hee. Vooral dat ze 't u laten voelen, hee. Zeg het maar rechtuit, dat is geheel uw revolutie, hee. Zonder dat mochten hier tien paters vermoord zijn en duizend zwarten geradbraakt, hee, ge zoudt niet verroerd hebben. Zeg het maar, ik ben uw vriend, is 't waar of niet? Ha! Hewel, jongen, ge hebt gelijk, ik zou het ook doen.
Maar! Ge vergist u. Luister goed met al uw oren, ga weg en vertel het aan iedere zwarte die ge tegenkomt totdat hij het gelooft, Gij zijt niet minderwaardig. Gij zijt een beetje ten achter en dat heeft niets te betekenen. De zwarten in Amerika, volk van hier, ginder lang in slavernij | |
| |
gehouden en nu nog altijd geïsoleerd, bewijzen dat zij de blanken waard zijn. Uw volk heeft bewezen dat het zonder de blanken omhoog kan. Gij hebt hier in Afrika beschaving gehad, toen wij in West-Europa nog niet wisten wat beschaving is.
Als de blanke zegt dat gij geen beschaving hebt, antwoord: Wat weet gij daarvan? Leer mijn taal, leef dertig jaar in mijn hut en spreek dan. Als hij zegt dat ge lui zijt, vraag hem: Hebt gij voor de Duitsers gewerkt? Als hij zegt dat ge hem beliegt, bedriegt en besteelt, vraag hem: Wat doet gij hier in Congo met ons, wat doet gij in België onder elkaar? Als hij zegt dat ge wreed zijt, mensenvlees eet, uw vader en moeder doodt als ze het kwaad oog op iemand hebben geworpen, vraag hem: Wie heeft de heksen verbrand? Wie heeft de Roodhuiden uitgeroeid? Wie heeft de Joden vermoord? Wie heeft uw steden gebombardeerd?
Ge kunt nog niet lezen, schrijven en rekenen, maar uw verstand is zo goed als het onze en uw geheugen beter. Laat u niet overbluffen, jongen. Toen bij ons de eerste trein reed, honderd jaar geleden, gingen de mensen van mijn dorpje uren ver om hem te zien voorbijrijden precies zoals gij. Toen het eerste vliegtuig overvloog sloegen velen een kruis, want ze dachten dat het de duivel was. Boeren, die hun eerste radio kopen en hem omdraaien, springen weg als hij begint te ronken, want ze denken dat hij gaat ontploffen.
De mens is overal dezelfde, maar de domme, hovaardige blanke wil het niet weten. Vierhonderd jaar geleden vroeg hij zich in zijn universiteiten nog af of de vrouw ook een ziel had. Over honderd jaar zult gij in de universiteiten van Kin, Coq, Cost en E'ville bespreken of wij in de 20e eeuw ja dan neen beschaafd waren en gij zult zeggen: Neen, want zij dachten dat beschaving onmogelijk is zonder wit vel. Neen, want de Duitsers dachten dat men er blauwe ogen en blond haar moet voor hebben. Neen, want de Engelsen geloofden dat men op hun eiland moest geboren zijn.
Ik steek het in uw twee oren en schud u om het er diep te doen in zakken: Mens is Mens. Dat is het loden kogeltje in het celluloïden clowntje van blanke kleuters. Gooi het waar ge wilt, het komt er altijd mee recht. De blanke denkt dat ge met dat kogeltje in u gevaarlijk wordt voor hem. Ik steek het in u om u ongevaarlijk te maken. Gij zijt zo goed als de blanke en elke blanke die u vernedert, macaque noemt, klein houdt om groot te schijnen is minder goed. Het is een évolué, een blanke évolué, die van onze grootste geleerde, Thomas van Aquino, zou zeggen dat hij onbeschaafd was omdat hij met zijn handen at zoals gij.
Johannes lachte zijn schone witte tanden bloot, terwijl pater Rik hem schudde.
Het zit er in, goed diep. Laat ze nu met u doen wat ze willen altijd zult ge recht komen, sterk, schoon, moedig. En jaagt gij mij nu uit het land, schiet ge mij dood omdat ik u dat gezegd heb?
Neen, zei Johannes ernstig, gij zijt een goed mens.
| |
| |
Monseigneur, de dokter, Beddegenoot, ieder had iets te zeggen Johannes ook, hij sprak eerst en negeerde Charles, hij antwoordde pater Rik.
Het was volgens hem niet goed dat alle zwarten het loden bolletje nu reeds kregen. Vele zwarten willen uit luiheid achterlijk blijven. Die mag men natuurlijk niet zeggen dat zij zo goed zijn als de blanken. Andere zwarten denken werkelijk dat zij beter zijn dan de blanken. Zij hebben dus reeds een loden bolletje dat veel te zwaar is.
Johannes had nog veel meer te zeggen. Hij moest zich verontschuldigen dat hij de meningen en vragen van veel lezen en nadenken niet beter kon uiteenzetten. Zijn verstand was verscheurd. In de kerk was zijn geest buiten, buiten was hij in de kerk. Bij het volk vóór de kerk waren daarstraks mannen uit het omliggende geweest, die wapens hadden meegebracht. Niemand wist waarom zij gekomen waren, wie hen had gevraagd. Toen het volk op zijn bevel uiteengegaan was, hadden die mannen zich in groep naar de factorij begeven die niet op hun weg lag. Makondo had ze niet willen bedreigen met zijn gewapende mannen, maar een goede list gebruikt. Mombita zwijgend rond hen laten wandelen. Zij wisten niet dat Mombita geen kracht meer had en waren schijn-vriendelijk weggegaan. Toen nu Makondo dit aan Johannes vertelde om hem te vragen of die mannen vrienden of vijanden waren en of hij ze moest achternazitten, kon Johannes niet nadenken omdat hij dacht aan zijn gesprek met de blanken en nu hij met de blanken sprak, dacht hij dat die mannen misschien door de blanken geroepen waren om hem met list te overvallen. Zo verscheurd was ook zijn hart. Als hij de blanken hoorde, schonk hij hun vertrouwen en als hij aan die mannen dacht wantrouwde hij hen.
De bisschop stond recht, ernstig. Johannes, het Belgisch gezag zal vernemen wat hier gebeurt en ingrijpen. Wat het zal doen weten wij niet. Wij hier in de kerk hebben die zwarten niet geroepen, wij spannen u geen strik.
Het bevreemdde de blanken dat Johannes op deze verklaring niet antwoordde, maar zij vergaten het, geboeid door wat hij zeide.
Meneer Beddegenoot heeft mij doen begrijpen waarom de blanken hier komen moesten en mochten. Ik neem dat aan als de blanken begrijpen dat zij daarom nog niet als heersers mogen optreden. Zij zijn vreemdelingen in een land dat zij met geweld hebben genomen en met vriendschap moeten winnen.
Zeer juist, Johannes, zo heb ik het bedoeld.
De blanke geeft de zwarte twee bittere pillen: leren en werken. Hij wil ze niet slikken, maar de blanke doet met hem gelijk met een kind dat ziek is en geen bittere medicijn wil. Hij zegt: gij wilt beschaafd worden, dan moet gij ook leren en werken. Maar is dat wel alles wat de blanke doet?
Hij haalt goud, diamant, koper, tin uit Congo weg, hij haalt weg wat groeit op onze grond. De plantages zijn door de blanken aangelegd, zij behouden hun waarde, zij maken ons land rijker. Maar het diamant, goud, koper, tin groeien niet meer aan. Alles bij elkaar werken de Congolezen | |
| |
om hun land armer te maken en de blanken rijker. Zij graven honderd frank op en krijgen er tien. Kijk, zegt de blanke, hoe rijk het werk u maakt, die tien frank hadt ge vroeger niet. Maar vroeger had de zwarte er honderd. Zeker, zij staken in de grond, hij wist het niet en kon er niet aan maar wanneer zijn land weer van hem zal zijn, wanneer hij het zal kunnen uitbaten, zal hij met elke tien frank bij de blanke verdiend negentig frank armer zijn geworden.
Beddegenoot, dokter Persoons, Monseigneur, pater Edward staken alle vier de vinger op gelijk in de klas. Johannes wilde voortspreken. De vier konden niet zwijgen, begonnen, hielden op met een beleefd pardon, maakten een uitnodigend gebaar om elkaar te laten voorgaan, maar pater Rik kwam er tussen. Hij sloeg met brede zwaai de vier vingers naar omlaag en gaf met de knokige rechterwijsvinger op Johannes' schouder te kennen dat deze nog altijd het woord had. En hij snokte een paar malen het hoofd achterover, zijn lange baard wuifde als de staart van een Shetlandponey, met een air van: wacht maar, nu gaat het komen. En het kwam. Hij luisterde ernaar met de ogen naar de zoldering gelijk naar verheven muziek. De gestrekte arm met de verticale wijsvinger daalde nu en dan op Johannes neer, bevestigend hoe waar het was en hoe goed gezegd.
Die tien frank met verlies van negentig, zei Johannes, kwijt geraken wat men toch niet kan gebruiken is niet erg. Maar de zwarte verliest op de koop toe al wat hij bezit. Het was in uw ogen niets, maar in zijn ogen alles en de pater heeft gezegd dat het ook een beschaving was. Hij leefde in kleine dorpen die grote families waren. Vele dorpen tesamen, die in vriendschap leefden en onder elkander huwden, vormden een stam. Elk dorp leefde van zijn grondgebied, de zwarte was een kleine grondbezitter, een vrije landbouwer. De blanke heeft hem tot knecht gemaakt. De zwarte die u durft naderen om deel te nemen aan uw beschaving verliest zijn vrijheid en zelfstandigheid, hij wordt knecht. Knecht in uw villa, knecht in uw plantage, knecht in uw fabriek, knecht in uw mijn. Proletariër. Kon hij dat vrij kiezen, hij zou het aan zichzelf moeten wijten, maar hij wordt er toe gedwongen. Vele blanken worden rijk met zwarten die het niet willen uit hun dorp weg te slepen naar fabriek en mijn. Wat zijn dat?
Slavenhandelaars, zei pater Rik met de ogen naar de zoldering en zijn vinger daalde neer, signaal om voort te gaan.
Hoeveel zwarten, vroeg Johannes, zijn helemaal vrijwillig in blankendienst?
Geen enkel, zei pater Rik en gaf een nieuw signaal.
Als ik daaraan denk, blanken, vraag ik mij soms af wat gij hier eigenlijk gedaan hebt, een beschaving gebracht of een vernietigd.
Vernietigd, zei pater Rik.
De kleine dynamische Beddegenoot die zich in zijn mislukte carrière had getroost met een bibliotheek, stond met zelfbehagen recht.
Johannes, het is een plezier met u te praten. Ik ken niet veel blanken met wie men zulk een gesprek kan voeren. Als dit avontuur achter de rug | |
| |
is, nodig ik u uit bij mij te komen, mijn bibliotheek staat tot uw beschikking. Ge zijt op weg, maar ge moet nog verder gaan.
Vraag een blanke wat hij komt doen en hij zegt: beschaving brengen. Dat is geen leugen, maar een gemakkelijke en welluidende formule omdat het niet mogelijk is de vraag volledig te beantwoorden. Neem het niet letterlijk op. Want als ge dan in een mijn van de Union Minière komt, of in een plantage van Cultures du Congo en u afvraagt of zij de beschaving brengen, schijnt de kolonisatie een huichelarij en is het gemakkelijk tegen ons op te ruien, maar dat is misdadig en dom.
Zie de dingen zoals ze werkelijk zijn. Onze koning Leopold II zag dat alle Europese landen koloniën hadden, die hen rijk maakten en dat België zonder kolonie arm en zwak moest blijven. Hij zocht een gebied dat nog niet bezet was door een ander land en vond Congo. Dacht hij aan de beschaving? Welneen, aan België. Dacht hij aan u? Ook niet. Hij zou niets voor u gedaan hebben had het België geen voordeel gebracht. Jaren lang hebben de Belgen zijn Congo niet eens gewild, omdat ze vreesden dat hij meer zou kosten dan opbrengen. Was zijn beschaving dan een bedrog? Ook niet. Hij was er vast van overtuigd dat zijn kolonisatie met scholen, gasthuizen, wegen, plantages, fabrieken, mijnen, handel, voor u een onschatbare weldaad was en dat gij ons onze winst niet kwalijk kunt nemen omdat de uwe altijd groter is. Dat denken wij ook, het is trouwens volstrekt waar en dat zult gij binnenkort ook inzien.
Nu zeggen sommige blanken dat de kolonisatie voor u een ramp is. Anderen dat dit geen belang heeft als Congo maar opbrengt. De communisten willen u beschaven, maar zelf. Als wij het doen noemen zij het uitbuiting. En dan zijn er nog zwarten die hun oude beschaving terug willen omdat de onze niets voor hen is.
Dat is allemaal dom, Johannes. Wij nemen uw ertsen en diamant, zeker, maar gij hebt er voor eeuwen en zonder ons zoudt gij ze niet gevonden hebben of kunnen opgraven. Wij geven u tien frank voor honderd in erts, maar hebt gij met die tien frank de scholen, kerken, gasthuizen, fabrieken, machines, villas, wegen, auto's, treinen, boten betaald die toch in uw land blijven? Neen, die hebben wij betaald met de overige negentig. De ertsen die wij nemen mist gij niet, maar van wat wij er u voor geven wordt gij een modern beschaafd volk. De ontwikkeling, de genezing van uw zieken, de verzorging van uw kinderen, welstand, comfort, zijn die u niet de negentig frank waard die in de grond zaten zonder dat ge het wist?
Congo moet meer opbrengen, maar uw geluk heeft voor ons evenveel belang, want zonder dat kunnen wij hier niet blijven en in blijven zit juist onze winst. Hier komen, hier beginnen is niets dan verlies. Het is geen kwestie van menslievendheid. Als wij u niet voor ons kunnen winnen doen wij hier slechte belegging van kapitalen. Met een woord uw geluk is het onze, uw belangen zijn de onze.
De évolué zegt dat de zwarte hetzelfde werk doet als de blanke en maar de helft van zijn loon krijgt. Ten eerste, de zwarte werkt minder hard en minder goed. Hij werkt in eigen klimaat en de blanke in een
| |
[pagina t.o. 96]
[p. t.o. 96] | |
Zelfportret
Karel Heymans
| |
[pagina t.o. 97]
[p. t.o. 97] | |
Straatmuzikanten
Karel Heymans
| |
| |
vreemd klimaat dat hij niet kan verdragen. De zwarte heeft minder behoeften. De nijverheid waarin hij werkt kost meer omdat alles moet uitgevoerd worden, want hij koopt er zelf niets van, terwijl de blanke voor zijn loon de producten koopt, die hij zelf maakt. Als wij de zwarte mijnarbeider in Congo hetzelfde loon geven als de blanke mijnwerker in België, gaan de mijnen hier failliet. Denkt gij werkelijk dat de blanke zijn hoog loon krijgt uit menslievendheid en de zwarte zijn klein loon omdat wij niet van hem houden? Neen, de blanke heeft zijn loon frank voor frank moeten afdwingen en het is hem gegeven omdat hij met zijn eigen werk mogelijk heeft gemaakt het te betalen. Gij ook zult het frank voor frank afdwingen en het zal u gegeven worden als gij het zelf mogelijk maakt.
De communist zegt dat wij eerst een pater sturen om u mak te maken en dan een maatschappij om u te doen werken. Maar wat doet hij zelf? Hij stuurt u eerst een propagandist om u tegen ons op te ruien en als gij voor hem revolutie hebt gemaakt tegen ons, doet hij u harder werken dan wij voor minder loon.
En de oude, luie zwarte, Johannes, die treurt om zijn oude beschaving, hoe dom. Zo hebben bij ons de oude heidenen getreurd toen het christendom gepredikt werd, zo hebben de christenen getreurd toen hun godsdienst uiteenscheurde, zo treuren zij nu weer omdat hij te niet gaat, zo treurt men overal waar een nieuwe beschaving doorbreekt. Wij hebben u hier gevonden als kleine landbouwers, vissers en jagers. Nu ontwikkelen zich nieuwe standen van arbeiders, bedienden, ambachtslieden, handelaars, nijveraars, ambtenaars, leraars, advokaten en geneesheren. Goed gekleed, gevoed en gehuisvest, zullen zij des avonds bij radio en lamp in een clubzetel met een boek en een krant naast zich aan hun kinderen vertellen van hun grootvader, die klaagde dat het zwarte ras te niet ging omdat niemand meer geloofde in de tovenaar.
Johannes, ik herhaal. Geen enkele blanke is hier om u beschaving te brengen, mijn land is hier om winst te maken. De missionarissen brengen u het christendom. Als zij zeker wisten dat uw beschaving dat geloof ondermijnt, zouden zij ze zelfs bestrijden. De andere blanken zijn hier zonder één uitzondering om geld te verdienen. Maar al wat de missionarissen en de andere blanken, al wat mijn land hier doet, brengt u de Europese beschaving en dat is voor u een onschatbaar geluk, gij kunt niet anders dan het willen en, ik heb het daarstraks gezegd, wij kunnen niet anders dan hier zijn.
Johannes sprak zacht en waardig:
Ik dank u, mijnheer Beddegenoot. Ik heb het goed verstaan, het is de waarheid. Nu vraag ik u ook mij te verstaan. Als de blanke mij zegt: Vuile macaque, hier is duizend frank, dan wil ik zijn geld niet. Als hij zegt: Vuile macaque, hier is de beschaving, dan zeg ik: Houd uw duizend frank, houd uw beschaving, verlaat mijn land opdat gij mij nooit meer vuile macaque kunt noemen.
Gij hebt groot gelijk, zei Beddegenoot, alle beschavingen opeengestapeld zouden mij dat niet waard zijn.
Gerard Walschap
|
|