meer hebben voorgedaan ondanks het samentreffen van dezelfde omstandigheden in dezelfde plaats?
Nu is het wel een feit dat een letterkundig werk gemakkelijker aan te schaffen is en de muziek langs de radio gemakkelijker te beluisteren. Literatuur en muziek komen tot ons, wijzelf moeten gaan tot de schilderkunst. Dit vraagt een zekere inspanning, want het is nodig dat het contact met de schilderkunst, om vruchtbaar te zijn, ook bestendig weze. Om een schilderij naar waarde te schatten en er een intens genot aan te hebben, is een herhaald contact, een herhaald op ons laten inwerken van zijn schoonheid onontbeerlijk. Door herhaald contact leert men de mens beter kennen en desgevallend waarderen. Van een mens verlangt men dat hij een mens weze, geen dier of voorwerp. Laten wij aan een schilderij de mogelijkheid schilderkunst te wezen en niets dan schilderkunst, bron van zuiver en onvermengd genot.
Hier rijst de vraag wat schilderkunst is en wat haar bestaan als dusdanig rechtvaardigt.
Schilderkunst wordt door de filozofie bepaald als: een middel om zich te uiten, op een twee-dimensionale afsluiting van de ruimte, bij middel van vorm en kleur.
Kunst is dus eerst en vooral geen wetenschap, geen vaardigheid, geen goochelarij: het is gewoon de ingeboren drang van de mens om zich te uiten, zijn innerlijk gevoelsleven bloot te leggen, zijn smart, zijn blijheid, zijn woede aan de buitenwereld kenbaar te maken.
Het is niet de drang om de wereld rond zich aan anderen mede te delen, die de kunstenaar tot zingen, dansen of beeldhouwen brengt: zijn medemensen zien die dingen zo goed als hij. Maar wel datgene dat binnen in hemzelf omgaat en dat anderen niet als een tastbaar iets kunnen aanschouwen, dat abstract voor hen is. Het is deze drang tot het uiten van afschuw of liefde, van schrik of verering die de mens tot het voortbrengen noopt van wat wij in de ware zin van het woord kunst kunnen noemen en waarin sensibiliteit, kracht en verstand een grote rol spelen.
De middelen die daarbij de schilder ten dienste staan zijn de tweedimensionale afsluiting van de ruimte, de vorm en de kleur.
De term ‘vorm’ dient hier genomen te worden in zijn meest algemene betekenis. Niet alleen een huis, een boom, een oor, een kubus, dienen beschouwd als vormen, maar ook gelijk welk vlak dat door de kunstenaar op het doek wordt aangebracht, stemme het dan al of niet overeen met een in de werkelijkheid bestaand voorwerp. De citroenen van Picasso zijn soms driehoekig maar acider dan de echte; zij zijn een plastische realiteit geworden.
Van deze, zijn eigen vormen, bedient zich de kunstenaar om ons op het doek iets te geven van zichzelf, een uiting van zijn leven en denken, van zijn innerlijk wezen. Het schilderij draagt wat hij alleen ons schenken kan, onafhankelijk van en buiten alles wat wij zelf zien en gewaarworden en verovert daardoor meteen het recht op een eigen bestaan. De betekenis van het schilderij zal dus afhangen van de betekenis van zijn maker. ‘La peinture est la vérité du peintre’ zegt Malraux.
Deze stelling nu wordt over het hoofd gezien door de velen die aan het schilderij het recht ontzeggen de weergave van de sensibiliteit van de kun-