In memoriam Henriette Roland Holst
‘Ik zou zo graag willen rusten, maar ik mag niet voor Gij zegt: 't Is goed, ge deedt uw deel en uw dienst is ten einde.’
WANNEER we enkele weken geleden, hier in de hete tropen, uit Amsterdam het nieuws van het overlijden der grote Nederlandse dichteres kregen, kwam dit gedicht ons opnieuw voor de geest, en zoals u, kunstminnende lezer, gingen onze gedachten naar het koude Noorden, waar een der prachtigste figuren uit de Nederlandse letteren de eeuwige rust is ingegaan, na een schoon leven van sociale strijd en dienende kunst.
‘Band’ wijdt, in naam van de taalverwante kolonialen aan de Evenaar, dit ‘In Memoriam’ als een piëteitsvolle huldeblijk aan de nagedachtenis van Henriette Roland Holst.
Henriette Anna Van der Schalck, zoals ze met haar meisjesnaam heette, werd op de 24e December 1869 te Noordwijk geboren. Haar vader was notaris, een streng aristocratisch en kunstzinnig man; haar moeder was een liefdevol begrijpende vrouw, muzikaal aangelegd en feministe. Erg kerkelijk waren de Van der Schalcks geenszins: hun protestantisme was eerder liberaal vrijzinnig.
Henriette Roland Holst studeerde aan de kostschool te Arnhem en verbleef daarna een paar jaren te Luik, om zich in de Franse taal te bekwamen. Ze deed haar intrede in de litteraire wereld op het einde van vorige eeuw, toen de bekende Nieuwe Gidsersgroep door onenigheid practisch uiteengevallen was. Kloos, Verwey, Van Eeden, Van Deyssel en Vander Goes, gingen eigen wegen op.
Voor Henriette, de jonge dichteres, was Verwey de eerste leermeester. Aan hem draagt ze ook daar eerste sonnetten op. Bij Verwey aan huis, leert ze ook begin 1893 Richard Roland Holst en Herman Gorter kennen. Met de eerste, die een groot kunstenaar was in het glasschilderen en die later ook directeur werd van de Academie voor Schone Kunsten te Amsterdam, trouwt ze in Januari 1896.
Met Gorter spreekt en redetwist ze over poëzie, ethiek, philosophie. De dichter van ‘Mei’ heeft veel invloed op haar werk. In December 1895 verschijnt haar eerste dichtbundel: ‘Sonnetten en Verzen in Terzinen geschreven’. Hierin waagt de dichteres een poging om tot klaarheid te komen over het eigen wezen en over het streven naar een kalm-sereen bestaan.