| |
| |
| |
[Vervolg Afrika's Toekomst en Kongo's Deel]
matische ordening van de toekomstmogelijkheden van Kongo, in het raam van het Tienjarenplan.
En dhr. Engels ging voort:
‘De verdere toekomst van de Kongolese invoerhandel zal echter minder bepaald worden door het programma van nieuwe investeringen dan door de verruiming van het bedrijfsleven dat zal nawerken, zowel op het plan van de binnenlandse verbruiksmarkt als voor het instandhouden van het verhoogde productie-kapitaal.
Anderzijds is het behoud van een economisch statuut, dat aan elke mededinger gelijke kansen biedt om een plaats te veroveren op de Kongolese markt, gunstig en, in deze tijd, ook verheugend. Het waarborgt het spel van de vrije concurrentie en laat aan de Kongolese overheden voldoende vrijheid tot doelmatige bescherming van de opkomende industrie.
Mits de rechtmatige belangen van het Moederland geëerbiedigd worden kan België aan een soortgelijke bescherming geen aanstoot nemen. Het is echter wel de taak van België om zich, in het raam van de Belgo-Kongolese belangengemeenschap, een ruimer deel van de invoerhandel toe te eigenen. Evenzeer is het zaak van Belgisch Kongo om de stand van de betalingsbalans met bepaalde landen gunstig te doen evolueren door een bewuste oriëntering van het gevestigd ruilverkeer.
Aldus heeft Belgisch Kongo er alle belang bij zijn aankopen in een land als Duitsland te verhogen en deze in de Verenigde Staten van Amerika te verminderen’, aldus dhr. Engels.
‘Dergelijke politiek zou niet alleen voordelig zijn wegens de besparing van dollars en de verlichting der crediteur-positie van België bij de Europese Betalingsunie, zij is bovendien van onmiddellijk nut voor België als transitoland.’
| |
Kongo's uitvoer neemt belangrijke vlucht
Een andere belangrijke bijdrage die werd voorgedragen was deze van de heer Gillieaux, Afgevaardigde-Beheerder van Cotonco. In het kort kwam deze hier op neer.
De wereldeconomie en meer in het bijzonder de Afrikaanse economie kan zich maar uitbreiden in een gunstige harmonie harer voortbrengst. Deze harmonie kan maar verwezenlijkt worden door het bevoordeligen van de meest nauwgezette kontaktname tussen de landen-voortbrengers, en de landen-verbruikers, om beter de noden en de mogelijkheden te kennen.
De jonge landen zoals Kongo kunnen maar leven wanneer zij de mogelijkheid hebben om hun grondstoffen uit te voeren. Zij hebben daarentegen grote nood aan afgewerkte produkten om langzamerhand een zekere inlandse economie op te richten en te verzekeren.
Kongo heeft na het einde van de vijandelijkheden in Europa, ruimschoots van de hoge economische conjonctuur genoten en heeft zonder grote moeilijk- | |
| |
heden al haar producten aan de Europese landen en Amerika kunnen verkopen.
De totale uitvoer van Belgisch Kongo en Ruanda-Urundi bereikt een tonnemaat van 598.000 T. in 1945, t.t.z. een verhoging van 81% per jaar.
In waarde gaat deze verhoging in die periode tot 162%.
In de loop van deze laatste jaren, heeft Kongo zijn productie-mogelijkheden zeer verbeterd. Het brengt een zeer grote hoeveelheid voort en de kwaliteit van zijn producten verbetert gedurig aan. Zijn producten zijn meer en meer gevraagd op de verschillende buitenlandse markten.
De mijnindustrie, in het bijzonder, heeft een belangrijke vlucht genomen dank zij de steeds groter wordende mechanisatie en de oprichting van talrijke electrische centrales. Menige nieuwe ontginningen kunnen reeds uitgebaat worden.
Deze belangrijke ontwikkeling heeft zich niet zonder moeilijkheden voorgedaan en de oorzaak daarvan was wel het tekort aan werkkrachten en vervoer.
Deze grote industriële uitbreiding slorpt meer en meer gespecialiseerde werkkrachten op die moeilijk te vormen zijn. Men heeft nochtans in Kongo een groot aantal industriële scholen opgericht, maar de vraag naar gespecialiseerde werkkrachten blijft nog altijd hoger dan het aanbod. Door dit feit zijn de lonen geweldig gestegen en de levensvoorwaarden van onze Kongolese arbeiders zeer veel verbeterd.
Wat de uitvoer van Kongo betreft, door een gelukkig toeval, heerst er een juiste harmonie tussen de plantaardige productie en de mijnproductie. De uitvoer in 1951 vertegenwoordigt 598.000 T. aan mijnproducten, t.t.z. 42% in het totaal.
In waarde vertegenwoordigen de mijnproducten 9.685.000.000 fr., t.t.z. 48%; de plantaardige producten 9.769.000.000 fr., t.t.z. 49%.
De voornaamste kopers van onze producten zijn vooreerst de Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie, die 57% van de Kongolese uitvoer opslorpt. Komen daarna, de Verenigde Staten met 13%, Engeland met 10%, Frankrijk met 5% en Duitsland met 3%. Het saldo wordt uitgevoerd naar talrijke andere landen.
Veel nieuwe industriën worden in Kongo opgericht, deels om de grondstoffen ter plaatse te bewerken, deels om ze volledig of half afgewerkt uit te voeren.
Onze Kolonie mag nog in grote mate zijn productie verhogen, zowel in de minerale producten als op landbouwgebied en zij zal nieuwe afzetgebieden moeten vinden.
De voortbrengers moeten zich onderling verstaan om de verschillende markten te prospecteren. Zij moeten ook hun producten uniform maken en zoals steeds, zal onze Belgische leus haar waarde behouden: Eendracht maakt macht.
| |
| |
| |
Andermaal het transportvraagstuk in Afrika
De transportmogelijkheden aan de orde van de dag zijnde, had het Comité een Amerikaans deskundige uitgenodigd om de vergadering over het verkeer in Zuid en Centraal Afrika te onderhouden. De keuze was gevallen op dhr. G.R. Clemens, Hoofdassistent, afdeling ‘Transport’ van het Mutual Security Agency. Uit zijn beknopte, maar leerrijke uiteenzetting, releveren wij volgende passage.
‘Europa en de Verenigde Staten wenden zich meer en meer tot Afrika als bron van koper, chroom, mangaan, zink en ijzer zowel als van producten van landbouw en boskultuur.
De ligging van tal van deze producten, meestal vele Kilometers in het binnenland verwijderd, maakt het voorzien van gepast transport moeilijk en kostelijk. Voor het Zuiderlijk Kongobekken bestaat een spoorwegsysteem dat de transafrikaanse spoordienst mogelijk maakt; tal van belangrijke schakels ontbreken echter om te voorzien in een gepast transport. De aanleg der spoorwegen in Afrika was de wegenbouw voor; betere banen van gelijke aard als een arterieel systeem, zijn nodig om de paadjes te vervangen die heden het autotransport in Afrika uiterst bemoeilijken.
De noodzakelijkheid van meer transport is zo groot dat economische systemen of onnodige ontdubbelingen van de aanleg moeten worden vermeden, om de nodig grote uitgaven per hoofd te besparen.’
Als Amerikaan maakte dhr. Clemens daarna volgende suggestie:
‘De ondervinding van de Verenigde Staten in de aanleg van zijn uitgebreid systeem van banen, spoor en waterwegen, waar zoals in Afrika de afstanden groot zijn, zou moeten een technische ontwikkeling geven die kan worden toegepast aan het Afrikaanse vraagstuk, en de Afrikaanse landen helpen in de strijd met hun waarlijk uitzonderlijk transportvraagstuk.’
Met deze drie sprekers werd de eerste voormiddag besloten.
| |
Hoe Portugal in Afrika beheert
In de namiddag sprak eerst Dr. Ferreira Bossa, Secretaris-Generaal en Directeur-Generaal van de Politieke en Burgerlijke Administratie bij het Ministerie voor de Overzese Gebiedsdelen van Portugal. Hij gaf een overzicht over de constitutionele principes die de Portugese overzeese gebieden beheersen.
De politieke grondwet van de Portugese Republiek omschrijft in zijn eerste artikel de gebieden van Portugal in Europa, Afrika, Azië en Oceanië.
In dit gebied leeft de Natie, samengesteld door al de Portugese inwoners.
Artikel 18 van het burgerlijk wetboek, dat handelt over de Portugese nationaliteit, geeft die aan iedereen bij zijn geboorte, in welk deel van het nationaal gebied het ook zij, onverschillig welk ras, godsdienst of sociale toestand.
Zo is het huidige Portugal met zijn dubbele structuur, het land en zijn inwoners. Het land waarvan de totale uitgestrektheid ongeveer 2 millioen | |
| |
vierkante kilometers overtreft. De inwoners, die volgens de statistieken de 2 millioen overschrijden, natuurlijk verdeeld volgens de veranderlijke demographische densiteit, die een hoog peil heeft in het moederland, Indië en Macao en veel minder is in de uitgebreide tropische zone van Afrika.
De Portugese staat is een unitaire en corporatieve Republiek steunend op de gelijkheid der burgers voor de wet, de vrije toegang der klassen tot de weldaden der beschaving en de tussenkomst van al de constitutieve elementen van de Natie in het administratief leven en in het vervaardigen van de wetten.
Dr. Bossa betoogde:
‘Tengevolge van plaatselijke omstandigheden of historische invloeden die slechts geleidelijk zullen kunnen uitgeroeid worden, zijn er nog vele volksmassa's die, niettegenstaande alles, nog steeds niet rechtstreeks genieten van de weldaden die hun in het algemeen door de wetten beloofd zijn. Het is een stand van zaken gekend door de wetgever, die er rekening heeft moeten mee houden. In een dergelijke toestand bevinden zich in Europa de mijnwerkers, de ongeletterden en andere individuen wier ontwikkeling de huidige levensvereisten niet bereikt.
Gezien de natuurlijke onbekwaamheid van de inboorlingen in het algemeen, aanvaardt de staat de taak hen te beschermen en hun rechten te verdedigen.
Zoals de grondwettelijke tekst het verklaart, vormen de speciale maatregelen voor de inboorlingen een overgangsregime. De onmogelijkheid om de duur van het regime te voorzien spreekt vanzelf.
Elke overzeese provincie heeft een eigen budget voor haar administratie, opgemaakt volgens een uniform plan en dat elk jaar moet gesteund worden door haar eigen organen, in de voorwaarden van de wet.
Wanneer we de organische principes die we daar zojuist komen voor te leggen, willen formuleren, principes die de rechten van de overzeese volkeren erkennen op een plan van gelijkheid voor de wet, en hun verzekering van deelneming, rekening houdend met de omstandigheden, aan het politiek en administratief leven, is de Portugese Constitutie jaren de verklaring van de rechten van de Mens voor, die geboren is uit de welwillende ideeën, voortkomende uit de conclusies van de laatste wereldoorlog. De wetten die in de overzeese provincies practisch de grondwettelijke leer zullen vervolledigen, passen in het kader van de internationale beweging ter verwezelijking van deze rechten en komen overeen met de principes vooropgesteld voor de nietautonome grondgebieden door de Charta der Verenigde Naties op 26 Juni 1945, hoewel Portugal er nooit de verplichting van op zich genomen heeft voor algemeen gekende redenen.’
| |
De handelsbetrekkingen van Italië met Kongo
Italië, dat wel is waar een groot deel van zijn relaties met het Afrikaanse Continent heeft verloren, maar langzamerhand weer nieuwe tracht te verwerven, was vertegenwoordigd door dhr. Crescini, van de Italiaanse Ambassade te Brussel, die een referaat voordroeg van Prof. Ambrosini, Voorzitter van de Commissie van Buitenlandse Zaken in de Italiaanse Kamer van Volksver- | |
| |
tegenwoordigers. Prof. Ambrosini, handelend over het ruilverkeer tussen Italië en Kongo, schrijft hierin:
‘De commerciële ruilhandel tussen Italië en Belgisch Kongo neemt een bevredigende wending.
Ondanks de vermindering van de Italiaanse aankoop van olie en plantaardige vetten is de commerciële balans van Kongo ten opzichte van Italië actief. Italië heeft van zijn kant zijn uitvoer verhoogd naar de Kongolese gebieden, voornamelijk wat de katoenstoffen betreft.’
| |
De Ivoorkust in cijfers
Van Franse zijde handelde de heer Chalvet, Oud-Gouverneur, over de handelsbetrekkingen van de Ivoorkust. Over wat deze te bieden heeft, vernamen wij het volgende:
‘De Ivoorkust is het meest begunstigde van al de gebieden die het verbond van Frans West-Afrika vormen. Haar natuurlijke rijkdommen bestaan hoofdzakelijk uit bos- en landbouw, en in mindere mate, uit veeteelt. Daarbij komen nog de mogelijkheden die kunnen geboden worden - wanneer de prospectiewerken zullen beëindigd zijn - door de thans ontdekte ertsen: mangaan, ijzer, ilmeniet, evenals door de goudlagen van Baoulé, Indénié en het land van Lobi.’
Met enkele cijfers verduidelijkte hij de weg die reeds werd afgelegd van 1939 tot 1951 voor drie grote uitvoerproducten van de Ivoorkust.
|
1939 |
1951 |
Hout |
42.887 Ton |
130.702 Ton |
Koffie |
17.961 Ton |
59.538 Ton |
Cacao |
55.185 Ton |
55.452 Ton |
De voornaamste leverancier en klant van de Ivoorkust is altijd Frankrijk geweest, maar na de oorlog werd dit overwicht in de betrekkingen tussen het Moederland en de Ivoorkust nog scherper afgetekend. Daar waar in 1938, Frankrijk slechts de helft van het invoercijfer van de Ivoorkust op haar actief had, en slechts een derde van de uitvoer ontving, verkocht ze in 1949 meer dan twee derden van de voor de Ivoorkust ingevoerde goederen en kocht 70% van de productie. In 1950 is deze tendens nog versterkt om in 1951 bijna 80% van de invoer te bereiken.
In 1951 zag de handelsbalans van de Ivoorkust er als volgt uit: voor de invoer vertegenwoordigen 332.776 ton goederen een globale waarde van 15 milliard 371 millioen frank (huidige koers van de Franse frank). Naar de tonnemaat gerangschikt komt de cement op de eerste plaats met 84.164 ton, gevolgd door petroleum (44.824 ton) en ijzer (15.640 ton).
Beter dan een lange uiteenzetting, betoogde spreker, getuigt deze korte opsomming van de huidige krachtsinspanning op het gebied van investering. Voor de uitvoer bleek de tonnemaat geringer dan voor de invoer: 283.466 ton tegen 332.776; de totale waarde van de uitgevoerde producten integendeel hoger dan die van de ingevoerde producten: 17 milliard 480 tegen 15 milliard 371, hetzij een batig saldo van de handelsbalans van meer dan 2 milliard.
| |
| |
| |
De Afrikaanse industrie evolueerde
Een eerder pessimistische kijk op de dingen in Afrika, kwam tot uiting in de verhandeling van de directeur van ‘African World’, dhr. James Gray. Niet dat hij twijfelde aan de economische vooruitgang van Afrika, maar aan de weldadigheid van de politiek van sommige gebieden, o.m. Zuid-Afrika. Ik citeer hier graag het einde van zijn betoog.
‘The fact that the tempo of mining development shows no sign of slackening is the surest guarantee that Africa's economic advance is going to continue, for the history of Southern Africa shows that it has been mining entreprise above everything else which has provided the means and the motive for every other kind of development.
But Africa cannot live by mines alone, and it can be confidently predicted that, more and more, the African territories will seek to develop their own manufactures to meet their own needs. This is a development which has already gone a long way in the South, and it is spreading.
There is nothing in this development to cause anxiety to European manufacturers and traders. Experience in the South has demonstrated that the more African industrialisation grows, the more phenomenal is the rise in imports from overseas, because every increase in productive capacity means a proportionate increase in purchasing power.
It is this rapid industrialisation in the South which, more than anything else, has produced the social and political stresses and strains which characterise the African scene today. The situation cries aloud for commonsense and partnership, because without racial understanding and co-operation all the great shemes of African development will be still-born.’
| |
Europa moet Afrika bevruchten
Een andere Frans vertegenwoordiger was dhr. Valdant, Onder-directeur van Economische Zaken en van het Plan bij het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen. Hij was de geschikte man om met kennis van zaken te spreken over de handelsbetrekkingen van Frans Tropisch Afrika. Zijn standpunt is het dat Europa méér en méér Afrika moet bevruchten. Standpunt dat werd gedeeld door dhr. Pflimlin, Minister van Overzeese Gebiedsdelen van Frankrijk en onze minister van Koloniën, dhr. Dequae, die de slotzitting bijwoonden.
Dhr. Valdant verklaarde o.m.:
‘Axé principalement sur l'Europe, s'ouvrant de plus en plus au continent africain, le commerce extérieur de l'Afrique Tropicale Française s'étend aussi aux autres continents. Là aussi, l'expansion est régulière. Elle est plus lente cependant que dans les autres secteurs et la raison en est dans le cloisonnement du monde actuel entre des zones monétaires étanches et dans les difficultés commerciales et monétaires découlant de l'existence d'une monnaie forte, le dollar.
Les importations portent essentiellement sur les produits pétroliers dont le volume devient considérable: 408.000 tonnes en 1951 contre 6000 tonnes | |
| |
en 1929 et les gros matériel d'équipement pour lequel existe du matériel spécialisé américain.
Toutefois l'augmentation des productions rendent disponibles des quantités croissantes à placer hors d' Europe, qu'il s'agisse de cacao, de café, comme de placages, déroulages, contre-plaqués ou bauxite.
Ainsi graduellement l'Afrique s'intègre dans l'économie moderne. I1 y a moins de 100 ans ce continent était en grande partie ‘terra incognita’; exploré par nos Grands-Pères, défriché par nos Pères il se trouve marqué en un laps de temps excessivement bref sur le plan historique, par l'empreinte politique, économique, intellectuelle de l'Europe.
Deux modes d'actions étroitement liés assurent le développement économique et surtout rendent possible l'amélioration du standing des Africains; d'une part la création de moyens de transports qui a permis la circulation des productions, d'autre part la mise en valeur progressive d'une partie du potentiel jusqu'ici intact.
Le travail entrepris consiste à perfectionner les équipements de base, ports, voies de communication, car seul un abaissement des frais de transports assurera l'amélioration des échanges et mettra l'Afrique en mesure d'appliquer les principes économiques du monde moderne en spécialisant les productions de chaque région.
L'Afrique peut parvenir à ce dernier stade de la spécialisation économique moderne plus facilement que d'autres continents; le terrain est souvent vierge, les vastes espaces s'accomodent sans difficulté du grand machinisme. Pas de cadre historique qui s'oppose aux grandes conceptions. Enfin, comme le signale M. Moreaux dans ses ‘Nouveaux Principes d'Economie coloniale’: C'est la revanche des pays attardés de profiter dès qu'ils se réveillent, de la technique la plus moderne sans avoir à traîner l'hypothèque d'un passé centenaire et en partie dépassé.
Quelles seront les répercussions d'une telle évolution sur les échanges? S'effectuant dans de meilleures conditions de rentabilité, les productions ne pourront que s'accroître ainsi que les échanges car l'Africain aura tendance à abandonner certaines activités peu lucratives et à utiliser son pouvoir d'achat accru.
Avec les autres continents, les échanges se développeront d'autant plus rapidement que les ressources des différentes parties du monde sont en diminution alors que le potentiel africain est à peine entamé. Les ressources en denrées tropicales comme en produits minéraux ne manquent pas mais il faut les capitaux correspondants. L'Europe n'est pas assez riche dit-on, mais c'est pour cette raison justement qu'elle doit oeuvrer au maximum de ses moyens à la mise en valeur de l'Afrique pour équilibrer sa balance des comptes en économisant des devises fortes.’
Als laatste spreker kwam dhr. Birnie-Visscher, Handelssecretaris bij de Ambassade der Zuid-Afrikaanse Unie te Brussel, aan het woord. Wij resumeren zijn bondig overzicht van de internationale handelsbetrekkingen van de Unie.
| |
| |
| |
Hoe zijn Zuid-Afrika's handelsbetrekingen met de wereld?
De handels- en economische betrekkingen van de Unie van Zuid-Afrika worden niet, zoals dat dikwijls het geval is met vele andere gebieden in Afrika, geleid en vastgesteld in de hoofdsteden van Europa, doch in eigen land, door eigen handelsmaatschappijen en financiële huizen.
Als gevolg daarvan ligt het uitgangspunt in Afrika zelf, en niet overzee, en worden de wereld, en dus ook de andere Afrikaanse gebieden, vanuit Zuid-Afrika gezien.
De Internationale Handelsbetrekkingen van Zuid-Afrika met de andere Afrikaanse gebieden nemen een belangrijke plaats in naast die met de verschillende overzeese gebieden.
Gezien de historische ontwikkeling van Zuid-Afrika is het nochtans geheel verklaarbaar dat de Unie nauwe voeling houdt, vooral op economisch terrein, met het voormalige moederland van twee van haar provincies, Engeland, terwijl zij als lid van het Commonwealth een nauwe band bewaart met de andere landen. Deze wordt o.a. uitgedrukt in een beperkte voorkeur-behandeling bij de toepassing van douane-rechten overeengekomen met sommige Gemenebest Landen op een wederkerige basis, die echter, gezien de zeer belangrijke handel met niet-gemenebest landen, geheel geen eenzijdigheid in in- of uitvoer met zich brengt, hetgeen door de volgende cijfers voor 1951 aangetoond wordt:
Invoer van: |
Uitvoer naar: |
Brits Gemenebest |
£ 240.250.000 |
Brits Gemenebest |
£ 160.400.000 |
Rest van de wereld |
£ 229.600.000 |
Rest van de wereld |
£ 175.150.000 |
|
____________ |
|
____________ |
Totale invoer |
£ 469.850.000 |
Totale uitvoer |
£ 335.550.000 |
Deze cijfers houden niet in de waarden van de uitvoer van goud. Deze bedroeg in 1951 £ 85.000.000 volgens de laatst beschikbare gegevens, waardoor de eigenlijke internationale handelsbalans voor 1951 er als volgt komt uit te zien:
Invoer |
£ 469.850.000 |
Uitvoer |
£ 420.000.000 |
Balans |
£ 49.850.000 |
Hoewel volgens de orthodoxe grondstellingen der economie deze balans met het adjectief ‘ongunstig’ bestempeld moet worden, rijst de vraag of deze benaming nog wel zijn oude waarde bezit, gezien de ervaringen van sommige landen, die een ‘gunstige’ balans handhaven, doch gevonden hebben dat het bezit van buitenlandse credieten niet altijd onverdeeld gunstig is.
Hoe dit dan ook zij, de Minister van Economische Zaken van Zuid-Afrika heeft verleden jaar besloten om de invoer gedurende 1952 niet boven de £ 400.000.000 te laten stijgen, hetgeen bij gelijkgebleven uitvoer een bijna perfecte balans zou opleveren.
Zoals vorig jaar op deze Studiedagen is aangetoond, de internationale handel van Zuid-Afrika groeit snel en groeit steeds, en men kan er zich van overtuigd houden dat de Unie, als meest ontwikkeld land van Afrika, in de toekomst, een blijvende rol zal vervullen in de internationale wereldhandel en met de grootste goede wil daaraan zal medewerken.
| |
| |
| |
Belgisch beleid in Kongo dwingt bewondering af
Zoals gezegd bij het begin van deze correspondentie werden de besluiten na de verhandeling van de laatste spreker niet getrokken. Dhr. Van den Abeele beperkte er zich bij nog even de open-deur-politiek van België in Afrika te onderstrepen, ten bate van Kongo, het moederland en van geheel de wereld. Hij verleende daarna het woord aan de Franse minister van Overzese Gebiedsdelen, dhr. Pflimlin, honderd procent homme d'action en realist tot in het detail. Met zijn sympathiek oratorisch talent zegde hij enkele vleiende woorden voor wat onze kolonialen in Kongo hebben verwezenlijkt. ‘Het dwingt onze bewondering af’, verklaarde hij. En verder: ‘Net als België zijn wij er ons van bewust dat wij de begonnen taak moeten voortzetten’ er schamper aan toevoegend: ‘Het is niet nodig dat wij er aan herinnerd worden door diegenen die meestal niet kunnen spreken met kennis van zaken.’ Op Afrikaans plan staat hij een nauwere Europese samenwerking voor, zonder de donderkoppen die deze samenwerking dreigen te overschaduwen te willen ontkennen. ‘Maar, zo besloot hij, het noodzakelijk optimisme om grote zaken tot een goed einde te brengen, mag er niet door worden verdonkerd. Temeer dat de samenwerking gedurende de jongste wereldoorlog ons nog vers in het geheugen staat.’
Onze minister van Koloniën, dhr. Dequae, nam het woord na dhr. Pflimlin, om deze voor zijn moedige woorden te bedanken en het laatste aangesneden thema nog even te belichten. ‘België en Frankrijk zijn buren in Europa, zegde dhr. Dequae, in Afrika zijn wij dat nog véél meer. Jammer genoeg is er nog geen eenheid in gedachten en om daartoe te komen, zijn mijn Franse collega en ikzelf weer bijeengekomen, deze maal te Brussel en nu ook op deze belangrijke Internationale Jaarbeurs der Vlaanderen te Gent.’ Hij bedankte het stadsbestuur voor de ontvangst onze buitenlandse gasten voorbehouden en dhr. Morraye, Voorzitter van de Jaarbeurs, die verleden jaar het initiatief nam tot het houden van jaarlijkse internationale Afrikaanse studiedagen. Na er nog op gewezen te hebben dat het nationaal inkomen in Kongo, zonder Europese tussenkomst op één jaar, nl. in 1951, met 3 milliard gestegen was, hetzij met 30% en dat 1.850.000 inwoners op de 10 millioen van de stijging van het gecommercialiseerd inkomen genieten, besloot dhr. Dequae: ‘Al onze ervaring en kennis van Europeanen, met bijna onbeperkte mogelijkheden, moeten ten dienste gesteld worden van een continent dat wij willen opvoeren tot een continent van internationaal formaat. Wij moeten zoveel als mogelijk medewerken tot de algehele bevruchting van Afrika.’
Op deze woorden besloot dhr. Van den Abeele, de gewaardeerde voorzitter, de Internationale Afrikaanse Studiedagen 1952 in het kader van de Internationale Jaarbeurs der Vlaanderen, waaraan voor de eerste maal in de geschiedenis van de Jaarbeurs ten onzent, werd deelgenomen door vier Kamers van Koophandel uit Kongo, nl. die van Usumbura, die van Leopoldstad, die van Kivu en die van Elisabethstad.
A.-K. Rottiers
|
|