Le Lubwa-rviier omslingert deze heuveltop en alvorens zich verder in de Kishinda-rivier te werpen, doorloopt ze een van de mooiste valleien, die men zich kan indenken, de vallei van de Chef Mukoma.
Maar thans biedt dit mooie dal een triestige aanblik, omwille van de gruwelijke misdaad die er gepleegd werd.
Zo wat twintig jaar geleden leunde er tegen een heling van die vallei een hut uit leem en stro, omgeven door een grote lap vruchtbare grond, zorgvuldig bewerkt met de hak.
Daar woonden vrouw Kisiki, de zuster van Mukoma het familiehoofd, aan wie de ganse vallei toebehoorde, haar man Kapoulou en hun enige dochter Mulenga, die toen vijftien jaar oud was.
Aan de andere kant van de helling liep een andere vallei, evenwijdig met deze, en er zeer goed op gelijkend.
Men noemde ze de vallei van de chef Melanpande, zoals deze de vallei van de chef Mukoma heette. De bewoners van beide vlakten zochten mekaar niet op, kenden mekaar niet, en hielden niet van mekaar. Ze waren voor elkaar vreemden.
Tot dan toe was de vrede in dit bergland echter door niets gestoord geworden.
Deze wilde stammen waren steeds op hun hoede, en vluchtten elk gezag, blank of zwart. Ze leefden van wat het seizoen hen bracht: bonen, maïs, aardappelen en sorgho. Ze bouwden lichte hutten op twee meter hoge palen, dit omwille van de wilde dieren en van de menigvuldige overstromingen. Men klom in deze hutten langs een soort kippenrek, een boomstam met inkervingen die dienst deden als treden.
Op een dag kwam een man uit de naburige vallei en zette zich aan de voet der hut van vrouw Kisiki. Deze man heette Kabele. Hij zag er sukkelachtig uit en mankte lichtjes. Hij legde een witte kip vóór de hut neer, terwijl hij naar de jonge Mulenga wees, die maïskolven te drogen legde onder de hut. Vrouw Kisiki weigerde de kip niet, en Kabele keerde dan ook elke dag weer, nu eens met een mand maniokmeel, dan met verse maïskolven. De man uit de naburige vallei sloeg het gaan en het keren van de jonge Mulenga uren en uren gade, met een geduldig doch hevig verlangen en hij volgde haar naar het veld tussen de hoge sorghohalmen.
Maar die menigvuldige bezoeken die Kabele, de man van de Melanpandevlakte aan Mulenga bracht, werden weldra opgemerkt door de chef van de Mukomafamilie, die zijn zuster Kisiki soms met een bezoek vereerde.
Hij liet dan ook zijn zuster met zijn nicht ontbieden en verklaarde: ‘Ik haat de Melanpande-mensen, ik wil die man niet zien in mijn vallei; die Kabele is daarenboven een rampzalige kreupele.’
Kabele, die hiervan op de hoogte gebracht werd, liet zich gedurende enkele dagen niet zien. Te laat echter, Mulenga was zwanger.