Band. Jaargang 11(1952)– [tijdschrift] Band– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Het ontmoeten Gij die voorbijgaat, met uw bleek gezicht, de schuwe ogen buigend voor het morgenlicht. Gij die slechts zorgen hebt en ruwgezwoegde handen, gij doet in mij de pijn van meelij branden. Hebt ge een dak, een huis, een kast vol kleren? een vrouw die u het daaglijks brood kan smeren? Hebt gij een kind dat bij de deur u 's avonds wacht? een oude moeder die u vaak nog tegenlacht? Gij die voorbijgaat en mijn naam niet kent. vaarwel, voordat ge d'ogen wendt, en dag uit, en dag in, en zwaar zult werken, terwijl ik boeken tel, en folio's en klerken. Reeds is de stroom voorbij waaruit uw vloeken stegen. Het lot is hard, nu scheiden onze wegen. Gij die voorbijgaat, met de moede pas, ik wou dat ik, als gij, een wroeter was. Juliaan VERELST (Kivu) Vorige Volgende