Band. Jaargang 11
(1952)– [tijdschrift] Band– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Familiale Gewoonten der Alunda
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De murul (mv. arul).De arul zijn slaven. Thans bestaan ze nog, maar in die zin echter, dat het slaven zijn, die tevreden met hun lot, er niet aan denken zich vrij te maken. Bij de Alunda zou het slavendom nooit een zeer grote uitbreiding genomen hebben, enerzijds omdat ze tot enkele jaren voor de komst der blanken onder de heerschappij der Tshokwe waren en zelf als slaven werden weggevoerd, en anderzijds omdat hun instellingen en gewoonten niet zo ruw zijn als bij de naburige stammen, waar ieder overlijden en iedere moord aanleiding gaf tot het betalen met slaven. Er zijn meerdere gevallen waardoor men een slaaf kan verwerven. De MURUL WA NJIT is de slaaf die men verworven heeft door oorlogsgebeurtenissen. De verdeling der slaven gebeurde gewoonlijk als volgt. De Muata-Yamvo gebood aan een van zijn akalaal, vazallen, een razia te doen in een naburig gebied en de bevolking te onderwerpen. De kalaal, die het zegevierende leger aangevoerd had, verzamelde al de gevangenen, en bood ze in groep aan zijn opperhoofd aan. Deze gaf er een gedeelte van als premie aan de kalaal welke op zijn beurt er ten geschenke gaf aan zijn beste krijgslieden. In tegenstelling met de Tshokwe, die de slaven meevoerden om ze aan de Atlantische kust te verkopen, hielden de Alunda de verworven slaven bij zich om voor hen het veld te bewerken en ander huishoudelijk werk te verrichten. De MURUL WA KUVADIK of de slaaf door geboorte. Dikwijls zal de slaaf geen vrouw bezitten, omdat een slavin meestal de bijzit is van haar meester. Alleen wanneer de meester in zijn familie een misvormde vrouw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft, die niemand begeert, of een overvloed van vrouwen of slavinnen heeft, zal hij zijn slaaf een gezellin bezorgen om hem tevreden te stellen. Zo de slaaf en de slavin aan een zelfde meester behoren zijn de kinderen voor die meester. Zo beiden aan verschillende meesters toebehoren, die echter van een zelfde familie zijn, dan behoort het kind ofwel aan de bezitter van de slavin ofwel aan de familie van ‘onze slaaf’. Indien de slaaf met een vrije vrouw uit de familie van zijn meester gehuwd is en kinderen verwekt, zo komt hij niet vrij, maar krijgt enigszins toegang tot de familiale kring van zijn meester. Zijn neven zullen hem ‘Sambaaz’ noemen.
De MURUL WA KULAND is de slaaf die men verwerft door aankoop. Aangezien de meester verantwoordelijk is voor de daden van zijn slaaf, zal de verkoper zeer voorzichtig zijn bij de verkoop. Terwijl hij de slaaf overhandigt en de goederen in ontvangst neemt, roept hij meerdere getuigen te samen en de koper moet in een boomstam een grote kerf kappen. Dit als een bewijs, een handtekening voor de aankoop van de slaaf. Wanneer de slaaf later een diefstal zou begaan, een misdaad zou plegen, zou de eigenaar de schuld niet meer kunnen verschuiven naar de eerste bezitter, want deze kan als bewijs van verkoop naar de inkeping in de boom verwijzen.
Volwassen en oudere slaven werden gewoonlijk niet verkocht, maar als betaling gegeven in geval van geschillen. Het waren gewoonlijk meisjes en jongens van 15 jaar die het voorwerp van de handel waren. Een jongen kostte 5 ellen stof, 1 geweer en 1 tas kruit. Een meisje was echter het dubbele waard, daar ze andere arul kon baren.
De MURUL WA KUDIK is de persoon die geven wordt als vergoeding voor een misdrijf. Dit kan voorkomen in geval van moord op een persoon uit een andere clan, voor verkrachting van een kind, mishandeling van zijn echtgenote en die aan de gevolgen ervan zou sterven, bij verlies van een groot geding, b.v. het afbranden van de wildernis van een andere grondbezitter, enz.
De MURUL WA KWIDIL KWAKISH. Alhoewel de meester het recht op het leven van de slaaf bezit, toch kan hij hem niet zeer slecht behandelen. Deze kan zich immers vrijwillig, door een zeer eigenaardige handelwijze, onder de hoede van een andere heer stellen. De slaaf begaf zich b.v. naar de omheining van een dorpshoofd en vernietigde al de fetisjen die zich in de omheining bevonden. Voor dergelijke wandaad moest men een slaaf betalen en voor alle zekerheid hield de chef reeds de misdadiger bij zich. De meester, die verantwoordelijk is voor de daden van zijn slaaf, kon hem slechts terugkrijgen mits een andere slaaf te geven, wat hij natuurlijk niet deed.
De MURUL WA MWALI kwam eerder zelden voor. Wanneer een inboorling een zeer grote schuld had, die hijzelf noch zijn familie ooit zou kunnen delgen, werd een familielid aan een vriend of een betrouwbare persoon verkocht, onder voorbehoud dat de verkochte niet mocht weggevoerd of voortverkocht worden. De murul wa mwali verschilt dus hierin van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mwaan wa tshisu, waarover we het verder zullen hebben, dat er geen tshisu gegeven wordt, de gegeven persoon geen borg staat voor de gegeven goederen en er slechts een zeer kleine kans bestaat voor terugkoping.
De AMAYONG. Families, dorpen, die opstandig waren tegen de chef, die dienstplicht weigerden, hem geen eer bewezen, hun jaarlijkse schatting niet betaalden, werden door het opperhoofd uitgeroeid. Men nam allen gevangen en liet ze als slaven werken of verkopen.
De MURUL WA KUNOON was een persoon die men geschaakt heeft of die wegens de een of andere omstandigheid verloren gelopen was en die men gevangen hield. Dergelijke personen werden zo vlug mogelijk aan de slavenhandelaars verkocht.
Behalve de minachting waarmede zijn sociale positie wordt bejegend, schijnt het lot van de slaaf niet veel te verschillen van dit van vrije mannen. Noch in kleding, noch in levenswijze verschilt hij van hen. Daar hij werkt ten voordele van zijn meester hangt zijn kleding en zijn eten af van wat deze hem geeft. Zo bevindt hij zich eerder in de toestand van een arme inlander.
De slaaf heeft zijn eigen hut en soms zijn eigen huishouden, zijn veld, zijn getuig en andere bezittingen die hij kan verworven hebben door zijn werk. Telkens hij echter een nieuw goed verwerft, moet hij het tonen aan zijn meester, die het hem kan ontnemen of laten. Doodt hij b.v. een wild dan zal hij het helemaal aanbieden aan zijn meester, die hem daarvan een stuk zal weergeven. Verder dient de slaaf te helpen op het veld, aan het bouwen van de hut en het maken van de omheining. Zo de meester schulden heeft, kan hij hem zijn goederen ontnemen, maar anderzijds is de meester verplicht zijn gebeurlijk opgelopen straffen te betalen. Wanneer dit echter te dikwijls voorkomt zal de meester hem verkopen en zo ver mogelijk doen wegvoeren.
De slaaf neemt deel aan de uitingen van het materiële leven van de familie waartoe hij behoort, maar heeft geen toegang tot het politieke, magische en godsdienstige leven. Hij maakt geen deel uit van de familieraad en wordt nooit geraadpleegd. Hij moet alleen gehoorzamen. De kinderen van de slaven genieten dezelfde opvoeding als hun speelkameraden en mogen eveneens deelnemen aan de besnijdingsplechtigheden.
De meester heeft recht op het leven van zijn slaaf, maar niet in die zin dat hij hem willekeurig zou mogen doden. Hij mag hem verkopen en slaan, doch niet zonder reden. Het moet een straf zijn voor een misdrijf. Gaat de meester te ver met zijn mishandelingen dan komt hij in botsing met zijn familieleden en zijn hoofdman. Men verplicht hem, zo hij niet tevreden is met zijn slaaf, hem te verkopen. In feite staat de slaaf tegenover zijn meester als een kind, dat voor zijn ouders moet werken, kleinigheden kan verwerven en in zijn eigen hut mag wonen.
De slavin kan soms als gezellin aan een slaaf gegeven worden. In dit geval zijn haar kinderen slaven. Meestal echter is ze de bijzit van haar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meester. Zo kan ze dan vrije kinderen baren, die het statuut van haar man bekomen en zelf tot opperhoofd kunnen verkozen worden. Baart de slavin een drietal kinderen, dan maakt de meester haar gewoonlijk vrij. Heeft de meester haar niet vrij gemaakt vóór zijn dood, dan gebeurt het wel, indien haar kinderen vermogend zijn, dat zij door hen van hun eigen familie wordt vrijgekocht, zodat op hen de smet niet meer kleeft kinderen te zijn van een slavin.
De normale weg voor het vrijkomen van een slaaf, is de aankoop van de slaaf door zijn familie. In princiep immers behoort de vrucht van de arbeid van de slaaf aan zijn meester. Bijgevolg kon hij zichzelf niet vrijmaken. Bij de vrijkoop door zijn familie, was al hetgeen hij voor zijn meester verworven had, voor hem verloren, en kwam voor het berekenen van de terugkoop niet in aanmerking.
Deze regel heeft echter veranderingen ondergaan sinds de europese bezetting. De eerste arbeiders die door de kolonisten gerekruteerd werden, waren meestal slaven. Hun zienswijze onderging een grondige verandering en velen lieten zich niet meer ontdoen van hun spaarcenten bij de terugkeer in hun inlands milieu. De slavenmeesters dienden zich hierbij neer te leggen uit schrik voor een eventueel beroep op de europese overheid. Sinds heeft deze wijze van handelen ingang gevonden. Men aanvaardt dat de goederen, door een slaaf op het werk verzameld, een fortuin vertegenwoordigen, buiten verhouding met wat iemand in zijn inlands milieu kan verzamelen. Met de goederen, die in zulke voorwaarden aan de meester overhandigd worden, wordt rekening gehouden bij de vrijkoop.
Oorlogsslaven werden soms onvoorwaardelijk en zonder vrijkoop vrijgesteld bij het einde van de vijandelijkheden, zo de vrede gesloten was tussen de oorlogvoerende groepen. Andere oorlogsslaven konden zich uit eigen beweging na de komst van de blanken vrijmaken. Ze moesten slechts 1 of 2 schapen betalen en konden weggaan. Meermaals gebeurde het dat de betrokkenen niet meer naar hun dorp wilden terugkeren. Dit kwam dikwijls voor bij vrouwen, die bij hun kinderen wilden blijven en tevreden waren met hun nieuwe omgeving.Ga naar voetnoot(1)
Eenmaal de slaaf vrij, wordt hij zonder meer terug in zijn familie opgenomen. Tegenover zijn vroegere meester heeft hij geen verplichtingen meer. Zo deze hem echter zeer goed verzorgd heeft, dan zal hij hem zelf graag wederdienst bewijzen. Dit is o.a. het geval voor de Muata-Yamvo Kaumba, die gedurende de Alunda-Tshokwe oorlogen de slaaf was van de kleine Tshokwe notabel, Sandumoka, en die een van zijn vazallen was. Kaumba bewees hem eer en gaf geschenken aan zijn vroegere meester, omdat hij hem vroeger zo goed verzorgd had. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ntomb (mv. antomb).De ntomb is de man of de vrouw, de jongen of het meisje, die door ondergeschikten aan hun chef gegeven worden als erkenning en als steun. De ntomb wordt niet als erkenning gegeven aan een bepaalde chef, die nu regeert, maar wel aan het Gezag, de Chef, het Opperhoofd van hun stam, van hun dorp. Want wanneer deze komt te sterven, worden de antomb niet teruggenomen. Zij blijven hun dienst volbrengen bij zijn opvolger.
Het mannenvolk moet het opperhoofd bijstaan in het bouwen van hutten, omheiningen en bolwerken, in het maken van velden, en vroeger moest het met hun meester ten oorlog trekken. Het vrouwvolk dient eveneens een hand toe te steken bij het hoger genoemde werk, maar haar bijzonderste taak is de vrouw te zijn van de chef en kinderen te baren om het aanzien van hun meester te verhogen en tevens om de positie van hun eigen familie te verstevigen. Beiden zijn als de knecht en de dienstmeid van hun meester, die over hun arbeid kan beschikken. De ntomb is het levend contact tussen de heer en zijn onderdanen. Zo hij berichten te zenden heeft aan een vazal of een familie, zal hij steeds de ntomb van die familie of van die chef sturen.
De ntomb, man of vrouw, worden aan de meester overhandigd zonder enig bezit. Zij dragen slechts een weinig kleedsel. De familieleden van de ntomb bouwen een hut in de omheining van de chef voor hun zoon of dochter. De familie van de ntomb vrouw zal haar ook regelmatig eten sturen dat zij voor haar meester kan bereiden. Al wat de antomb verwerven buiten de diensten bewezen aan hun meester behoort hun toe.
De chef moet zijn antomb leiden en hun rechter zijn bij sociale, familiale en politieke geschillen, want zij moeten zich voor het beslechten van hun palabers tot hun chef richten en niet tot hun familie. Hij dient zorg te dragen voor zijn antomb, maar zij dienen zich eveneens voorbeeldig te gedragen, zo niet worden ze teruggestuurd, wamatik mukoomb: de chef legt zijn straf of waardigheidskenteken (mukoomb) op de grond en doet er de ntomb overstappen (kumatik), om te beduiden dat hij of zij buitenvliegt. De chef of het clanhoofd is dan verplicht een andere ntomb te geven. Zo het een ntomb vrouw is, moet deze zo vlug mogelijk vervangen worden. Voor een man kan men 2 tot 3 jaar wachten. Eveneens wanneer het een ntomb in zijn dienst niet bevalt, mag hij heengaan indien de familie een plaatsvervanger heeft. Meermaals komt het voor dat een ntomb jongen zijn meester verlaat wanneer hij gaat huwen, en er naar verlangt zelfstandig te leven.
Bij scheiding van de ntomb vrouw van de chef, wordt dezelfde regel toegepast als bij de gewone scheiding. Van rechtswege horen de kinderen toe aan de vader, die echter kinderen kan afstaan aan de moeder.
Zo een ntomb van een kabung, toebehorend aan een politieke chef, sterft in zijn dienst, dan vervalt het recht van de chef om nog een andere antomb te eisen. Dit geldt eveneens voor zijn opvolgers. Voor een ntomb | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toebehorend aan de Muata-Yamvo vervalt dit recht pas na 3 sterfgevallen. Buiten onvoorziene gevallen zullen de opperhoofden er steeds voor zorgen hun antomb bij het minste vermoeden van ziekte weg te sturen.
Wie is er nu toegehouden antomb te geven? aan wie geeft men ze? en welke personen kan men als antomb geven? De grote politieke chefs in het binnenland, o.a. Kapanga, Tshibingu, Tshibaba, Kasa, enz., geven 1 tot 3, vroeger soms tot 5 antomb aan de Muata-Yamvo. Zij kunnen hun kind, hun broer, hun neef, kortom eender welke verwante geven, als het maar een familielid is volgens de patrilineale lijn. Aan de Muata-Yamvo geeft men gewoonlijk kloeke mannen en vrouwen, die op de hoogte zijn van hun taak. Zo zal de ntomb maar zelden teruggestuurd worden en de chef die hem stuurde niet in oneer of ongenade vallen. Men kan aan de Muata-Yamvo eveneens een onvolwassen meisje, nooit een jongen, geven. Het meisje wordt dan in bewaring gegeven aan zijn mwadi, de eerste vrouw, tot ze volwassen is.
De clanhoofden of grondchefs geven 1 of 2 antomb aan de politieke chef waarvan ze afhangen. Ze moeten een familielid geven verwant volgens de matrilineale lijn. Dit om de volgende reden. Zoals we hoger reeds zegden wordt de grondchef gekozen uit de matrilineale lijn, die zorg draagt voor de grond. Daar het clanhoofd als grondbezitter zijn politieke chef erkent, is het dus best te begrijpen dat als ntomb, als levend eerbewijs, een vertegenwoordiger van de matrilineale lijn moet aangeboden worden.
Gewoonlijk geeft het clanhoofd liefst een vrouw en een man. Een vrouw geeft hij opdat zijn clan machtig zou worden. Zijn dochter kan immers zonen baren, welke zelf chef kunnen worden en welke dan de familie van hun moeder zullen gedenken. Een man geeft hij als een eerbewijs, als een gezant, als erkenning van en steun voor de macht van zijn chef. Hun ntomb zal de boodschapper zijn tussen hun familie en de chef; hij zal hun belangen verdedigen en hun mogelijke palabers in hun voordeel doen beslechten. Zo de kabung over geen volwassen personen beschikt zal hij een meisje als dienstmeid en een jongen als knecht aanbieden.
De kwartierhoofden van Musumba, de Swana Mulop, de Kamanpumb, Muty, enz., hebben over 't algemeen geen antomb. De vazallen die van hen afhangen brengen wel antomb langs hun hand naar de Muata-Yamvo, maar aan hen zelf geven ze er geen. In sommige gevallen kunnen zij er echter wel verwerven. Wanneer zij vroeger hun eigen mannen en kinderen uitgestuurd hebben om grond te veroveren, zich neder te zetten en dorpen te vormen, en de huidige afstammelingen hun vroegere hoofdstam nog herinneren en het aangstelde familiehoofd, hier het kwartierhoofd, als zodanig erkennen, zullen ze hem antomb geven.
De Rukonkesh en andere chefsvrouwen van Musumba, de vooraanstaande vrouwen van de Muata-Yamvo namelijk, de Swana Murund, de Nakabamb, de Nambaaz, enz., die ook vazallen in het binnenland hebben, bezitten eveneens geen eigenlijke antomb. Het zijn eerder dienstmeisjes, zelden jongens, die door hun familieleden en ondergeschikten gezonden worden om de cheffessen te helpen. Men noemt ze Amilomb. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terwijl de politieke chef zijn ntomb, ‘ntombo waan’ mijn ntomb blijft noemen, zal bij de Muata-Yamvo de naam veranderd worden. Hij noemt.
Wanneer een chef vele antomb heeft neemt hij zelf het gezag over hen niet waar, maar draagt het over aan ondergeschikte notabelen.
Alzo treft men bij de Muata-Yamvo de volgende verdeling aan voor zijn mannelijke antomb, over de volgende kampindeling:
Het geheel van de hutten of het kamp waar de mannelijke antomb in verblijven, heet TUSHAAL en is gelegen nabij de lupango of omheining van de Muata-Yamvo. Aan het hoofd van de tushaal staat de FATUSHAAL (0 1). Hij heeft zijn hut aan het hoofd van de tushaal. Hij wordt bijgestaan door de PANIA (0 2), die zijn hut langs de andere zijde van het plein rechtover deze van de fatushaal heeft. Zo er vele antomb zijn worden er bezijden de hoofdtushaal onderdelen aangebracht. Aan ieder uiteinde van ieder tushaalonderdeel wordt een andere leider geplaatst, de RUHUMB (0 3), ieder met gelijke macht.
Wanneer er een geschil uitbreekt in de ruhumbafdeling, dan zullen de beide aruhumb van die afdeling eerst trachten het geschil bij te leggen. Indien zij er echter niet in gelukken, richten zij zich tot de pania, die bij mislukking zich wendt tot de fatushaal, welke ten slotte beroep kan doen op de Muata-Yamvo zelf. Buiten de fatushaal zal geen enkel lid van de tushaal of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zijn onderdelen zich dus rechtstreeks tot de Muata-Yamvo mogen richten. Wanneer de Muata-Yamvo een van zijn antomb bevelen te geven heeft, zal hij om de goede gang van zaken te handhaven, de fatushaal ermede gelasten.
De vrouwelijke antomb hangen eveneens niet rechtstreeks af van de Muata-Yamvo. Zij worden onder toezicht geplaatst van een zijner voornaamste vrouwen, Swana Murunda, Ntemin, Nambaaz, enz. Over de voorname hofdames en tevens over al de antomb vrouwen heerst de Mwadi, zijn eerste vrouw. Zo er een geschil ontstaat onder de vrouwen, die van Ntemin b.v. afhangen, dan beslecht deze de palaber. Indien ze er niet in gelukt, richt ze zich tot de Mwadi, die dan nog het geval kan voorleggen aan de Muata-Yamvo. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De mwaan wa tshisu (mv. aan a tshisu).Een gebruik dat vroeger somtijds voorkwam maar nu helemaal verdwenen is, is het geven van de mwaan wa tshisu of ntombGa naar voetnoot(1). Wanneer een inboorling een grote schuld had, b.v. 10 schapen, en hij noch zijn familie de schuld konden inlossen en de schuldenaar een onmiddellijke betaling eiste, trachtte de schuldenaar de 10 schapen te lenen. De ontlener eiste echter een waarborg, een man, een vrouw of een kind. Van deze borg was hij niet de eigenaar, maar wel kreeg hij, zoals men in het zakenrecht zou zeggen, het vruchtgebruik ervan.
Om goed aan te duiden dat de afgestane persoon niet als slaaf verkocht werd, gaf de schuldenaar aan de ontlener de TSHISUGa naar voetnoot(2), een zaak, een kleinood, b.v. een mes, een ring, een armband als herkenning van zijn schuld. Bij aflossing van de schuld wordt dit kleinood teruggegeven. Bij de mwaan wa tshisu dient dus de persoon als waarborg voor de geleende zaak en de tshisu niet alleen als erkenning van de schuld maar tevens als waarborg voor de afgestane persoon, opdat hij het statuut van de slaaf niet zou ondergaan. Gezien het belang van dergelijke lening geschiedde zij steeds met 3 of 4 dorpshoofden als getuigen.
De schuldenaar kon eveneens de ntomb met de tshisu aan zijn eerste schuldeiser geven, maar dit deed hij niet omdat hij van deze, die er zo op staat dat de schuld aanstonds wordt afbetaald, niet kon verwachten dat hij de ntomb, zijn familielid, goed zou behandelen. Daarom richtte hij zich liefst tot een vriend of een betrouwbare persoon, die wel zorg zou dragen voor zijn familielid. De schuldenaar zette zich hier inderdaad in een zeer eigenaardige positie: hij werd schuldenaar ten overstaan van zijn eigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
familie. Zijn eigen kinderen mocht hij niet als waarborg geven, noch deze van zijn broers of ooms. Het moest een van zijn broers of zusters zijn ofwel een kind van zijn zusters of tanten. Men zal best inzien dat de ouders van het kind of de geïnteresseerde zelf niet zonder meer akkoord gingen en de gehele familie eerst haar uiterste best deed om mede de schuld te helpen betalen. Wanneer er weeskinderen waren, was de keus voor een ntomb gemakkelijker.
De ntomb-vrouw werd steeds de vrouw van de ontlener. Zo ze kinderen baarde, waren deze vrij en onbelast, maar hoorden toe aan haar man. In dit geval gebeurde het dan ook dikwijls dat de ontlener die vrouw als zijn echtgenote aannam en het geleende goed als bruidschat beschouwde. Als bewijs daarvan betaalde hij dan bier aan haar ouders. Hij kon eveneens de ntomb onbelast laten weggaan en alleen de kinderen behouden. Indien de vrouw echter onvruchtbaar was, zou hij ze steeds als een mwaan wa tshisu blijven beschouwen en zou ze bij zijn dood de vrouw van een zijner familieleden worden.
De ntomb-man is als een slaaf voor de ontlener, met dit voorbehoud dat hij geen recht heeft op zijn leven: hij mag hem niet doden of verkopen. Zijn meester bezorgt hem een vrouw uit zijn familie indien het hem mogelijk is. De kinderen uit het huwelijk behoren aan zijn meester. Evenals de murul bezit de mwaan wa tshisu niets. Hij leeft in gemeenschap met zijn meester, waarvoor hij werkt, maar zelf kan hij niets verwerven, tenzij het hem door zijn meester gegeven wordt. Wanneer zijn familie de schuld voor hem of haar inlost, zal zijn meester echter te samen met de tshisu de muali geven, kleinere geschenken als beloning voor de gepresteerde arbeid.
De vrijstelling van de mwaan wa tshisu kan echter een staartje hebben. De meester is verantwoordelijk voor de persoon die hem als waarborg gegeven wordt. Zo hij het nut van zijn arbeid opstrijkt, dient hij eveneens niet alleen te zorgen voor zijn ntomb, hem eten en onderdak te geven, maar moet hij eveneens de schulden door zijn ntomb gemaakt betalen, b.v. voor begane misdrijven. Zo deze slechts pekelzonden waren, zal de meester bij het vrijkomen alleen de muali achterhouden voor hetgeen hij betaald heeft. Indien de ntomb echter b.v. een moord gepleegd heeft, heeft hij eveneens de opgelegde vergoeding moeten betalen, en zal de familie bij de vrijkoming moeten tussenkomen in de betaling, zo niet zal de ntomb nog zolang moeten blijven tot de nieuwe schuld ingelost is. In geval van overlijden van de ntomb in handen van de ontlener, om het even door welke oorzaak, is de schuld kwijtgescholden en moet hij de tshisu teruggeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Nges (mv. Anges).De anges zijn de uitgestotenen uit de familie. Zij die wegens herhaalde misdrijven, wegens hun pervers karakter, of om andere redenen uit het familieverband verbannen worden. Ze moeten ergens anders een tehuis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoeken. Hun hut zullen ze niet kunnen plaatsen in een dorp waar ook maar een verre verwant van hen woont. Zij zijn totaal op vreemden aangewezen. Voor inboorlingen was dit vroeger een niet te onderschatten straf. Dit kan men begrijpen wanneer men ziet hoe node de inboorlingen het soldatenpak aantrekken niettegenstaande hun levensvoorwaarden in het koloniale leger wat voeding, kleding, betaling betreft zoveel beter zijn dan in hun inlands milieu. En dit alleen omdat ze ver van hun familie verwijderd zullen zijn. Vroeger diende de nges zich tot een dorpshoofd te wenden, hem ootmoedig als een slaaf zijn onderwerping aan te bieden en hem een verblijfstoestemming af te smeken. Meerdere Bakete en Baluba zouden zich vroeger als anges bij de Alunda gevoegd hebben.
De onwaardige verstoteling kon zich niet laten vervoegen door zijn vrouw en kinderen. Als vader werd hij onwaardig bevonden om zijn kinderen op te voeden, en de ouders van zijn echtgenote wilden hun dochter niet meer met hem gehuwd laten. Aangezien hij een vreemde was in zijn toevluchtsdorp, kon hij daar evenmin huwen. Hij diende zich bovendien zeer voorbeeldig te gedragen, zoniet werd hij opnieuw doorgezonden, weerloos en als een geschikt mikpunt voor kwakzalvers en tovenaars, die in hem een machteloze prooi voor hun doeleinden vonden. Verder had hij nochtans geen bijzondere verplichtingen tegenover het dorpshoofd of de dorpelingen, maar hij bleef steeds uit de dorps- en familieraden gesloten. Wanneer na jaren ballingschap de oude vete door de tijd geluwd was en de nges zich voorbeeldig gedragen had, kon zijn familie hem amnestie verlenen en de verloren zoon terug aan de familiehaard laten aanzitten.
Thans heeft de nges het veel gemakkelijker. Hij kan werk zoeken en zich vestigen in werkliedenkampen en buitengewoonterechtelijke centra. Hij kan huwen. Ogenschijnlijk is hij vrij, maar zijn hart is het niet. Wanneer hij ouder van dagen wordt, verlangt hij terug naar zijn dorp, waar hij met dans, drank en de vele meisjes opgroeide, naar zijn verwanten, allen van hetzelfde bloed, naar zijn fetishen, die hem genezing brengen, het wild in zijn strikken jagen, en hem zo tastbaar in betrekking brengen met de geesten van zijn overleden voorouders, van wie hij al te lang gescheiden is geweest.
(Wordt vervolgd) G.L. Vanhalle |
|