Ik zag jullie wat later samen dansen, je keek naar hem op en lachte en je scheen zo fijn en kwetsbaar in die sterke armen.
Je soupeerde ook samen, je dronk ‘Brüderschaft’ met hem en het was reeds laat toen hij je naar huis bracht...’
Hoe vreemd dat jij het zag?
Die avond staat immer voor me met zijn grote kleinigheden. Hij heette Bill Clark, hij was groot en blond, zijn ogen waren lapis-lazuli, zijn mond was eindeloos week en zijn lach was open en zonnig.
We dansten! Niets zag ik dan die vreemd-blauwe ogen, de lijn van zijn mond en zijn sterke handen, niets hoorde ik dan zijn stem.
Ik had jaren kunnen dansen maar de nacht groeide naar de kleine uren. Hoe we buitenkwamen weet ik niet, maar we wandelden in een stille oneindigheid vol sterren.
Hij zei weinig over zichzelf, maar vertelde over zijn vluchten boven Duitsland, over de andere piloten en over zijn kolonel, en zijn hand lag luchtig op mijn arm. Maar toen hij afscheid nam kuste hij me niet. Hij zei enkel: ‘I'll be seeing you.’ Het was als een belofte! Die nacht sliep ik rustig. Ik kan niet zeggen dat ik van hem droomde, het zou een leugen zijn. Maar toen ik wakker werd was ik buitenmate gelukkig, zonder eerst te beseffen waarom. De zon danste door de kleine ramen, langs de vuurrode geraniums, op een kale vlek in het tapijt.
Ik rekte me behaaglijk en stapte op het balkon, midden tussen de bloemen. In de verte zag ik de bleke toppen der Waxensteins en toen wist ik dat Bill daar ergens was, met zijn zorgeloze ogen en zijn smekende mond.
De ganse dag wachtte ik op hem, ik trok een fleurig kleedje aan en stak bloemen in mijn haar en telkens wanneer een auto de hoek omdraaide spoedde ik me naar het venster, toen de dag in de nacht vergleed wist ik dat hij niet komen zou.
Ik had gemeend dat zijn woorden 'n belofte waren, had ik me zo vergist?
Zo was het de ganse week, een hoopvol, ongeduldig wachten en 'n grote teleurstelling.
Toen het Zaterdag werd had ik bijna alle hoop om hem weer te zien opgegeven en toen plots stond hij voor me, stralend en zonnig. ‘How's my girl?’, 'n paar luttele woorden en de wereld was weer mooi en goed.
Die hele avond waren we samen en ook de volgende dag. We reden naar Obergrainau en de Badersee. We zwommen als vissen in het meer en waren twee kinderen, zorgeloos en jong.
Hoe mooi was het daar! Het groenblauwe water schitterde in de zomerzon, de bergen waren vaalgrijs in de verte, met 'n luchtige nevel langs het meer, daar waar de groene sparren het water raakten.