Poëzieclubkeuze
Jongleren met betekenis
Het Dichterspanel van de Poëzieclub verkoos de nieuwste bundel van Arjen Duinker, Buurtkinderen (Querido, 2009), tot de nieuwe Poëzieclubkeuze.
door Maria Barnas en Erik Lindner
Arjen Duinker gooit betekenis op als een bal, maar lijkt niet altijd geïnteresseerd waar deze landt. Het is hem meer te doen om wat hij oproept, dan wat hij aan (een gebrek aan) logica veroorzaakt.
Wanneer Duinker zich in het gedicht ‘Greep’ bij vier mannen afvraagt wie zij zijn, wordt niet meteen duidelijk waarom deze mannen zijn belangstelling verdienen. Door de manier waarop Duinker hun bezigheden beschrijft, worden ze echter bijzonder. De man in de kamer naast het veld rubriceert dingen die pret en plezier en lachbuien geven. De man in de kamer aan het water vouwt dingen op ‘omdat hij morgen ergens heen moet/ En vanavond een wedstrijd wil zien’.
Zou de man aan het veld, die aan het water, die aan de straat en die in de kamer bij de keuken dezelfde kunnen zijn? Je gaat het je afvragen, omdat geen van de mannen een gevolg krijgt in de rest van het gedicht. Als lezer ben je zo gewend een ontwikkeling te volgen van een personage dat je de bal die Duinker opwerpt, zelf terug moét gooien. Wie Duinker leest, wordt uitgedaagd, en soms in de steek gelaten. Je moet als lezer vaak zelf aan het werk om de gedichten tot een goed einde te brengen.
Buurtkinderen is een grillige en moedige bundel. De gedichten zijn afwisselend wat betreft thematiek, en vertonen pieken en dalen. Abstractie en concreetheid worden in deze bundel onderzocht, naast elkaar gelegd en soms met elkaar verwisseld waardoor er bijzondere observaties ontstaan. Zo kan het gebeuren dat de tijd onder het bed ligt, of achter de zolderkast hangt. Heel letterlijk, maar ook figuurlijk, worden abstracties het onderwerp in het gedicht ‘Abstracties zijn dingen’.
De wil is minder concreet dan een lege fles.
Maar abstract en ding ook al is hij geen lege fles.
Kijk dan toch, abstracties zijn dingen!
Waarom wordt dat niet vaker gezegd?
Het gedicht zou uitleggerig en al te concreet zijn, als Duinker de lezer in de volgende regels niet met opzet in de war brengt, en begint te jongleren met wat hij eerder heeft uiteen gezet.
De kenmerken van de onvindbaarheden
Komen via de rug van de kat
Bij de augurk in het gras.
Het gras is abstracter dan de vraag
Wal de lenige augurk daar te zoeken heeft.
Het is alsof Duinker veel filosofie heeft gelezen en zich er tegen wil afzetten. Van de weeromstuit wordt hij impressionistisch, zoals in het prachtige gedicht ‘Sailor's home’: ‘De roep van de golven rood. Een bloem glijdt door een glooiing/ En geeft haar parfum aan een steilte/ Die vrij in de lucht zwijgt’.
Duinker is op zijn best wanneer hij zomaar wat voor zich uit lijkt te babbelen, en niets anders van plan is dan met je te delen wat hij ziet, en denkt. Dan is hij onnadrukkelijk in zijn taal en beweegt zich ongedwongen. Dan schrijft hij, tussen alle overwegingen over taal en haar betekenis, plotseling een zin als: ‘Een ander aankijken is gevaarlijk/ omdat niemand weet hoe dat moet.’