Poëzieclubkeuze
Een hoofd vol hemel
Het Dichterspanel van de Poëzieclub verkoos de nieuwste bundel van Willem van Toorn, De hofreis (Querido, 2009), tot de nieuwe Poëzieclubkeuze.
door Maria Barnas en Erik Lindner
Van Toorn (1935) is auteur van een consistent oeuvre. Hij publiceert sinds 1960 romans, verhalen, essays en gedichten. Hij vertaalde werk van onder anderen Kafka en Pavese. Het panel roemt zijn ‘kenmerkende lichte toon’ en tegelijkertijd ‘de kracht waarmee Van Toorn beelden en ervaringen kan oproepen, [die] schuilt in de muzikaliteit van zijn gedichten’. Het rapport van het panel vervolgt: ‘Grappig is het wanneer de dichter zich opeens bewust lijkt te worden van een mogelijk te gedragen toon. Dan aarzelt hij niet om zichzelf te corrigeren: “Niks groen voor parken en lanen/ of blauw voor water.” Eenzelfde aftasten van uitersten valt op tussen gecultiveerde onderwerpkeuzen, zoals de schoonheid van Florence, Bach, de fuga - die zowel vorm als inhoud bepaalt - enerzijds, en het meer banale leven anderzijds, waarin een hond een valse bek kan hebben en een oudtante op de markt een klittenvacht. Opvallend is Van Toorns meesterschap over de vorm: als een graficus zet hij regels uit. De reeks La città ideale begint met een lijn. Als horizon scheidt hij aarde en lucht, maar verticaal lijkt de lijn een ander onderscheid te geven: “links sinister / het kwaad verbannen, rechts alles beter.”
“Dit begint met een lijn”, zo opent Van Toorn tot twee keer toe een gedicht. “Eenvoudiger kan het niet/ maar hij scheidt wat je nog niet eens ziet/ al in - zou hij horizon zijn - aarde en lucht. Wij moeten/ maar zien wat het later wordt, voeten/ in aarde, hoofden vol hemel.”
Later in de bundel begint het ook met een lijn, maar dan zo: “Dit begint met een lijn./ Eenvoudiger kan het niet/ hij scheidt wat je nog niet hoort/ in wat straks van je oor/ het gebied van ontroeringen/ binnen mag, en wat niet/ in dat domein behoort.”
Wat de gedichten bindt, is een behoefte aan vaste grond onder de voeten, niets is zeker. Anderzijds spreekt er een levenslust uit, want: alles is mogelijk. Om de hoek wacht een nieuwe wereld. De dichter hoeft maar een lijn te trekken om te zien dat er een stad, een liefde, een leven in schuilt. De lijn is het begin van een letter, maar ook de afstand van de dichter tot de wereld die hij benadert, en de onzichtbare scheidslijn tussen heden en verleden, leven en dood.
De dichter omschrijft zijn eigen streven zo: “De kunst is, de chaos hier/ weer terug te brengen tot één/ beginlijn op het papier-/ la città ideale/ tegen het verdwalen/ in te veel menselijkheid.”
Van Toorn heeft met De hofreis een nulpunt willen definiëren om opnieuw vanuit te kunnen vertrekken. Hij merkt en laat zien dat de meest eenvoudige lijn juist de meest verraderlijke is.’