Geld lenen als de zon schijnt
Het Dichterspanel van de Poëzieclub verkoos de nieuwste bundel van Nachoem M. Wijnberg, Het leven van (Contact, 2008), tot de nieuwe Poëzieclubkeuze. De stem van een belangrijk dichter laat zich ook in Wijnbergs nieuwste weer herkennen. Het panelrapport vindt u hieronder, een recensie door Rutger H. Cornets de Groot eerder in dit nummer.
door Erik Lindner en Maria Barnas
Nachoem M. Wijnberg schrijft geen denkende poëzie, Wijnberg denkt door middel van poëzie. Hij debuteerde in 1989 met De simulatie van de schepping. Bijna jaarlijks verschijnt er een boektitel: een dichtbundel, roman of verzamelbundel. Voor de bundel Eerst dit dan dat (2004) ontving hij de Jan Campertprijs. In doodgewone taal, via rustige en vaak een beetje gelaten opmerkingen, laten de gedichten daarin een peilloze afgrond zien. Zijn afgemeten stijl continueerde Wijnberg in de bundel Liedjes (2006), waarin hij een eenvoud betrachtte die de grenzeloze complexiteit van zijn werk alleen maar schrijnender maakte.
Zijn nieuwe bundel Het leven van bestaat uit gedichten waarvan de regels langer zijn dan de bladspiegel. ‘Jongens en meisjes, ik ben nieuw hier, vraag maar of er iets is waar ik goed in ben, het is makkelijk te zien waar ik niet goed in ben.’ Wijnberg creëert net als in zijn vroegere werk een anekdote die als een parabel lijkt te werken. Zijn regels lijken op formules, maar zijn nooit helemaal rond. Het werk van Wijnberg heeft een kenmerkende ongerijmdheid, er hangt een prettige a-grammaticaliteit over zijn regels. ‘Ben je bang voor in het donker altijd dezelfde wandeling te maken?’ Die ongerijmdheid slaat ook op de situaties en verstandhoudingen die hij in zijn gedichten voorstelt. Ze zijn helder en verwarrend, zoals een droom die plotseling wordt onderbroken. Het leven van bevat opnieuw poëzie waarin de auteur alles op het spel zet. Behalve dokters komen gedichten lang toneelspelers voorbij, Grieken en Romeinen en hun strijdtoneel en krijgsgeschiedenis, en opnieuw verwijzen de lange titels naar Wijnbergs bekendheid met klassieke Chinese poëzie. En als altijd gaan zijn gedichten over het leren en handelen: ‘De regels zijn er toch alleen maar om mij te helpen herinneren wat ik nodig heb om wat ik doe beter te doen.’ Er bestaan methodes om begrip te kweken voor een verhaal en evengoed methodes om dat begrip juist met man en macht te omzeilen, en tussen die twee polen slalomt Wijnberg in deze prozaïsche gedichten. Armoede en rechtvaardigheid zijn vaak onderwerp of, liever gezegd, kapstok in de bundel, zoals in het gedicht ‘Als ik genoeg geld leen wordt de bank mijn slaaf’ dat zo begint: ‘Een bank leent mij geld, als ik niet terugbetaal zeggen zij mijn baas dat hij mijn loon aan hen moet betalen./ Maar zij moeten mij genoeg overlaten om te eten en slapen en een paraplu als het regent./ Zij kunnen ook mijn huis leeghalen, de meubels zijn
niet veel waard, maar elk klein beetje helpt./ Elke ochtend ga ik naar mijn werk, als ik niet vroeg begin hebben ze zo een ander, geen bank wil mij dan nog geld lenen als de zon schijnt.’ Armoede, bezitsloosheid, door het water rennen dat zo ondiep is dat het lijkt of je erover rent. Nachoem M. Wijnberg is een auteur van wie je in zijn sterk uiteenlopende bundels altijd de stem herkent. En dat is het kenmerk van een belangrijk dichter.
Naast de clubkeuze Het leven van van Nachoem M. Wijnberg, beveelt het panel ook de bundels Dwaalwegen van Bernlef en Toespraak in een struik van Victor Schiferli van harte aan. Uit eerstgenoemde bundel treft u hieronder een gedicht:
In afwachting
Het glasgordijn hangt stil
licht valt in egale banen
Op tafel een vaas narcissen
wachten op de hen toegemeten bloei.
Uit: Bernlef, Dwaalwegen (Querido, 2008).