Er was het opvanghuis voor sprookjesfiguren dat ik had verzonnen. Vrouw Holle runde het.
De grote boze wolf zat bij de kachel en zei: ‘Als je maar niet denkt dat ik blijf. Ik ga alleen nog
Je kunt zonder wortels zijn, maar wel degelijk groeien
‘Na mijn eerste bundel wilde ik eerst een boek maken over een opvanghuis voor sprookjesfiguren. Vrouw Holle zou dat huis runnen. Alle sprookjesfiguren zouden gevangen zitten in hun rol. Steeds wanneer iemand het verhaal waarin ze voorkwamen, voor zou lezen, zouden ze geconfronteerd worden met die opgelegde rol. Ze zouden er uit willen stappen, maar dat niet kunnen, en in dat boek zou hen een plek worden geboden waar ze eindelijk konden uitrusten.’
‘Ik had een uitspraak gelezen van Joke van Leeuwen: een gedicht is een tentje, in een verhaal kun je wonen. En dát wilde ik, daar verlangde ik naar. Het opvanghuis voor sprookjesfiguren is er niet gekomen, en ook is Koerikoeloem natuurlijk geen roman geworden. Wel is het één lang gedicht geworden, in plaats van afzonderlijke gedichten. Ik had het verzoek binnengekregen om een radioboek te schrijven, voor de Belgische radiozender Klara, in opdracht van theaterhuis De Buren. Uiteindelijk heb ik daar ja op gezegd, maar het lukte me niet om een standaard verhaal te schrijven, met een begin en een eind. Omdat er in mijn ogen eigenlijk nooit echt een begin is. Een begin is kunstmatig, er heeft altijd iets vóór plaatsgevonden. Het heeft iets geforceerds. Mijn dag vandaag bijvoorbeeld, begon er mee dat ik wakker werd en dacht dat mijn voeten in brand stonden. Tot ik erachter kwam dat de zon erop scheen. Maar voor die gedachte was ik al andere dingen aan het doen, was ik aan het dromen.’
Er was de dominee aan wie ik schreef: ‘Ik heb het
gevoel dat ik God helemaal niet nodig heb’. En die
terugschreef: ‘God wil helemaal niet nodig zijn.’
‘Ik wilde iets ogenschijnlijk fragmentarisch maken, ook omdat het oorspronkelijk speciaal voor de radio geschreven was. Daarom wilde ik iets maken waar mensen zo in kunnen vallen als ze de eerste vijf minuten hebben gemist. Een opeenvolging van scènes, een collectie van gebeurtenissen, van wat mensen in mijn leven hebben gezegd en gedaan. Zoals de dominee aan wie ik zei dat ik niet geloofde dat God de wereld in zeven dagen geschapen heeft, waarop hij onnavolgbaar antwoordde: Gelukkig hangt de schepping niet af van jouw voorstellingsvermogen.’
‘Wat verder meespeelde, was dat ik in Zuid-Afrika was om voor te lezen en merkte dat het publiek daar niet lachte om de wendingen in mijn gedichten waar ze in Nederland wel om lachen. In Nederland wordt het vaak als positief ervaren als dingen worden gerelativeerd. Maar daar gingen de mensen daar niet in mee en ik merkte dat ik dat fijn vond. Ik merkte dat ik een beetje klaar was met ironie als stijlmiddel.’
‘Een tijd was ik bang dat ik cynisch zou worden. Dat ik niet meer zou geloven dat het goed zou komen en geen vertrouwen meer zou hebben in de mensen. Dat ik wel altijd een soort praatje klaar zou hebben en zou weten wat ik moest zeggen, maar dat het nooit echt zou zijn. Dat wilde ik niet. Iemand zei me dat hij naïef gebleven was, en ik dacht: dat wil ik ook! Weer naïef worden, weer onschuldig worden. In plaats van spelen dat ik volwassen ben.’
‘Dat is allemaal onderdeel van het verlangen om een zo persoonlijke bundel te maken als Koerikoeloem is geworden. Er moest iets op het spel staan, het moest er toe doen. En voor mij doet het er toe dat ik me zo kwetsbaar maak. Dat ik zonder schaamte mijn verhaal kan vertellen. De schaamteloosheid is overigens in de eerste plaats een schaamteloosheid naar mijzelf toe. Het boek is inhibitionistisch en niet exhibitionistisch. En het is natuurlijk wel zo opgeschreven dat het poëzie is. Wat dat verder dan ook precies inhoudt.’
‘Overigens is dat persoonlijke ook weer iets wat je in perspectief moet plaatsen. Een studente vroeg me een keer naar aanleiding van mijn eerste bundel of ik soms niet het gevoel had dat mensen in mijn dagboek aan het lezen waren. Ik antwoordde bevestigend, maar voegde er aan toe dat dit dan wel de vorm was waarin ik mijn dagboek wilde laten lezen. Er is heel veel in mijn leven gebeurd dat niet in de bundels terecht is gekomen. Omdat het te persoonlijk is, of niet archetypisch genoeg. De manier waarop ik naar mijn leven kijk, vind ik belangrijker dan wat ik daadwerkelijk zelf heb meegemaakt.’
‘De eerste regel in de bundel luidt: Er was iemand die zei: Kijk, dit is nou tufsteen. Tufsteen is gesteente dat is opgebouwd uit vulkanische as. Het verhoudt zich in de bundel tot mos, dat kan groeien zonder dat het wortels heeft. Mos is exemplarisch voor het thema van Koerikoeloem. Je kunt zonder wortels zijn, zonder basis zijn, maar wel degelijk groeien.’
Er was mijn broer die onverwacht thuiskwam en
me betrapte bij het rondsnuffelen in zijn kamer.
Hij hield me gevangen. Ik moest bij hem blijven
totdat onze moeder thuiskwam zodat hij haar kon
bewijzen dat ik op zijn kamer was geweest. Ik lag
ontvoerd te zijn op het bed terwijl hij aan zijn
bureau zijn repetitie leerde. Ik vond het stiekem
‘Bij bovenstaand fragment over mijn broer die me in zijn kamer betrapte, zei mijn redacteur dat zij een foutje had ontdekt. Ik zou niet ontvoerd moeten zijn, maar gegijzeld. Maar ik heb het laten staan zoals ik het had opgeschreven. Ontvoerd zijn is precies de taal die ik gebruikte toen ik klein was en die taal heb ik in het gedicht overeind willen houden.’
Ik wist dat ik iets teweeg kon brengen
‘Ik heb in een aantal pleeggezinnen gewoond. De pleegvader die het belangrijkste voor me is geweest, hield niet zo erg van poëzie. “Er is een goede onderwijzeres aan jou verloren gegaan,” zei hij. Bij het schrijven heb ik vaak gedacht: ik wil dat hij het begrijpt. Ik wil eenvoudig schrijven, ik wil dat het aankomt. Niet bij een zo