Hans Verhagen, Eeuwige vlam. Verzamelde gedichten. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2003. ISBN 90 388 7431 6. €30,-
Door Joris van Casteren
Niet overal brandt de eeuwige vlam
Den Haag, een warme woensdagochtend. Achter de kassa van het Letterkundig Museum schrikt een sluimerende medewerkster op. ‘Ik kom voor de Hans Verhagen-expositie,’ verontschuldig ik mij. Ze wijst me hoe ik er moet komen. Bij de stofzuiger van Vestdijk rechtdoor, na het Vijftigers-hoekje, ter hoogte van de motorlaarzen van Jan Cremer, rechtsaf. Daar aangekomen geven witte pijlen de looprichting aan. Op de eerste wand de, misschien wel, mooiste regel uit zijn misschien wel beste gedicht: ‘Tegen alle bloedvergieten en kanariepieten in’.
In de eerste vitrine het onvermijdelijke geboortekaartje (jaar: 1939), het schoolrapport en de klassenfoto's. Dan een zichzelf herhalend filmpje, met beelden van Verhagens ouders. In elke vitrine een andere bundel met wat letterkundige snuisterijen eromheen: bibliofiele uitgaven, foto's, brieffragmenten en dergelijke. Er hangen vooral veel van Verhagens schilderijen, een passie die het in de loop van z'n leven won van de poëzie.
Veel portretfoto's ook, uit z'n heroïnetijd (kleine pupillen) en van z'n psychotische vriendin Conny, die zich in 1986 van het leven beroofde. Boeiend zijn de superlatieven van critici in vergeelde knipsels, bij verschijning van Verhagens debuutbundel Rozen & Motoren (1963), en de opvolger Sterren Cirkels Bellen (1968). De Haagse Post sprak van een ‘gebeurtenis’ in de armoedige ‘jongerenpoëzie’. Piet Calis repte van ‘één van de meest boeiende jonge talenten’. Een ‘onmiskenbaar talent,’ meende Hans Warren.
Daarom is het zo wrang, zoals ook samensteller Dick Welsink in een begeleidende tekst constateert, dat Verhagen nooit een echte literaire prijs won. Ja eentje, de poëzieprijs van de stad Amsterdam, voor het prachtige gedicht ‘Walcheren’, uit Verhagens debuutbundel. En onlangs de Thermphoss-prijs, voor kunstenaars die zich verdienstelijk hebben ingezet voor Zeeland, waar Verhagen vandaan komt. Niet veel voor iemand die zo'n tien bundels op zijn naam heeft staan en waarvan Lucebert ooit beweerde dat je ‘een lul’ was als je z'n kwaliteit niet onderkende.
Zelf liet Verhagen, tot 1967 journalist bij de Haagse Post en daarna televisiemaker bij onder meer Hoepla, er evenmin twijfel over bestaan. Hij bestempelde zichzelf sans gêne als een supertalent dat deed wat niemand nog gedaan had. Hij zou wel eens gaan waarmaken waar de Vijftigers, ‘slechts puinruimers’ noemde hij ze, nooit aan toe waren gekomen. De revolutie school in de ontdekking van het van de nul-beweging afgekeken idee van de readymade, waarbij bestaande teksten - reclamefolders, handleidingen - soms letterlijk gekopieerd werden. Bekend is Verhagens reeks Kanker, waarbij hij de codex medicus letterlijk lijkt te hebben overgeschreven.
Nu ligt er het kloeke en fraai gebonden Eeuwige vlam, de verzamelde gedichten van Verhagen. Samen met de expositie lijkt deze publicatie een definitieve rehabilitatie van de veronachtzaamde dichter in te willen luiden. Jammer daarbij is dat de uitgever nergens de voor Verhagens vroege werk zo kenmerkende typografie heeft kunnen overnemen. Dit vormt vooral een gemis in zijn eerste twee bundels, waar Verhagen, aangestoken door zijn collega's en mederedacteuren van gard sivik, Vaandrager, Armando en Sleutelaar, op de zero-tour gaat. In de originele uitgaven staan allerlei, de tekst ondersteunende illustraties afgedrukt, die op de expositie gelukkig wel te bewonderen zijn: onder meer het prachtige, door Wim Wandel vormgegeven deeltje Cocon.
Uit het verzameld werk blijkt duidelijk het dilemma waar Verhagen en ook de critici en literaire duiders zijn poëtische carrière lang mee worstelden. Aan de ene kant is Verhagen inderdaad die grote vernieuwer geweest, samen met Vaandrager en de frivolere dichters van Barbarber. Aan de andere kant paste die nagestreefde zakelijkheid en objectiveringsdrang niet bij hem, omdat hij teveel in beslag werd genomen door De Grote Levensvragen. Deze meer introverte, zelfonderzoekende neiging zat er bij zijn eerste bundels al in, maar werd door de zakelijkheid in toom gehouden. Na de derde bundel, Duizenden zonsondergangen (1971), liet Verhagen de zero-principes volledig varen. De daaropvolgende bundels, Kouwe Voeten (1983), Autoriteit van de Emotie (1992), Echoput & Luchtkasteel (1995) raakten doordrenkt van pathos, levenswijsheden, mystiek en religie.
Vooral het (zelf)beklag in veel van zijn latere gedichten werkt op de zenuwen. Regels als ‘wie zijn verleden afgezworen heeft/ raakt straks ook z'n toekomst kwijt’ heeft Verhagen in die periode helaas teveel geschreven. Evenmin jofel klinken de regels in reeksen als ‘Verdacht van verkrachting van miss Finland’: ‘Zij wist dat hij wist dat ik wist/ wat zij dacht dat hij dacht’. Enzovoorts. Soms is de wijsneuzerij ronduit stuitend: ‘In onze filosofie is niets niet niets./Voor niets is niet voor niets.’ In de bundels Triomfantelijke wandelingen (2000) en met name in Quasi-kamikaze (2002) wordt het gelukkig minder en soms ineens erg goed, zoals in de reeks ‘Doelwit’ in laatst genoemde bundel: ‘Over alle hoofden heen op eenzame hoogte gegooid./ Met z'n miljoenen te voet de grond in getrapt.’ Daar lijkt Verhagen de beheersing van z'n vroege werk enigszins te herwinnen. In de als extraatje aan het verzameld werk toegevoegde fragmenten Citadel (2002) en Uit het halogeen (2002) raakt hij echter opnieuw verstrikt in het holistische.
Doe mij maar de door zakelijkheid en bedachtzaamheid geremde lyricus, zoals die in de eerste drie bundels soms prachtig tevoorschijn treedt. De eeuwige vlam brandt in gedichten als ‘Zelfportret’, ‘Een stukje beschaving’, het voornoemde ‘Tegen alle bloedvergieten en kanariepieten in’ en wat mij betreft het eeuwigst in een titelloos, haast anti-Verhagen-gedicht uit Rozen & Motoren: ‘Een mooie tijd voor/ de luchtfotografen./ Rupsbanden omsingelen/ de wereld// Het systeem is niet goed,/ is niet slecht, is het/ systeem. Rupsbanden/ rond & rond & rond &// Een mooie tijd waarin/ mijn hart klopt als/ dat van een lucht-/ fotograaf; de rupsbanden’.