Ten onrechte onbesproken
Door Ingmar Heytze
Deze rubriek is gewijd aan dichters of dichtbundels die onvoldoende aandacht hebben gekregen van de gevestigde kritiek.
De term ‘gevestigde kritiek’ heeft, als het om Nederlandse poëzie gaat, uiteraard iets lachwekkends; er zijn, met enige moeite, misschien tien mensen aan te wijzen die steekhoudende poëzierecensies schrijven in bladen die kunnen bogen op enig lezersbereik. Het merendeel van hen is zelf dichter. Dit komt hun geloofwaardigheid niet ten goede, maar blijkbaar is het moeilijk om critici te werven die het recenseren belangrijk genoeg vinden om er het omzichtige geknutsel aan hun eigen onsterfelijkheid voor op te geven.
Nederlandse poëzierecensenten vallen verder op door hun alles uitsluitende aandacht voor gedichten in boekvorm, bij voorkeur in dichtbundels die zijn verschenen bij een uitgeverij van naam en faam. Ze zullen het niet snel wagen om een cd met literair steekhoudende liedteksten, de website van een dichter of een poetry slam tot onderwerp van een recensie te nemen. Poëzie die via een ander medium dan het gedrukte woord tot ons komt, moet blijkbaar worden beschouwd als niet recenseerbaar. Besprekingen van voordrachten blijven beperkt tot grote festivals als de Nacht van de Poëzie, en ze komen zelden verder dan algemeen commentaar op het verschijnsel zelf. Erik Jan Harmens is de ongeslagen nummer één onder de Nederlandse slamdichters, maar geen enkele recensent heeft tot nu toe inhoudelijke aandacht aan zijn werk besteed.
Het is niet erg dat recensenten oogkleppen hebben. Het betekent wel dat lezers van literaire bijlagen verstoken blijven van opinies omtrent tamelijk essentiële gebeurtenissen in de poëzie. De interessante wildgroei aan literaire websites blijft een gesloten boek. Het werk van de top van Nederlandse podiumdichters, onder wie de Dichters uit Epibreren en Arjan Witte, blijft onbesproken. Aan een hele generatie van slam-dichters wordt geen aandacht besteed en ongefundeerde vooroordelen worden in stand gehouden. Het is bijvoorbeeld makkelijk om vol te houden dat het werk van podiumdichters op papier niets voorstelt, zolang je weigert om er inhoudelijke aandacht aan te besteden. Op die manier wordt de term ‘podiumdichter’ een dodelijk stigma voor iemand die slechte gedichten voordraagt omdat hij ze niet gepubliceerd krijgt, terwijl niemand het omgekeerde zou durven beweren over dichters die wel publiceren maar niet voordragen.
Natuurlijk zijn er zeer veel gedichten die op papier niet overeind blijven, maar een zeer groot deel daarvan wordt geschreven door dichters die op het podium evenmin overeind blijven - in sommige gevallen mag dat laatste zelfs letterlijk worden opgevat. Het kan best zijn dat poëzie die (ook) op een podium wordt gebracht een ander karakter heeft dan poëzie die alleen op papier bestaat, en daarom met andere maatstaven moet worden beoordeeld. Toch is het tot op heden nog geen enkele recensent of literatuurwetenschapper gelukt om een geloofwaardig verschil aan te tonen tussen papieren poëzie en podiumpoëzie, laat staan dat daar een kwaliteitskeurmerk uit zou volgen dat negatief uitpakt voor dichters die het dubbeltalent van schrijven én voordragen bezitten en bovendien zo eigenwijs zijn om geen duidelijke scheidslijn tussen papier en podium te willen trekken. Het lijkt me nauwelijks verdedigbaar dat poëzierecensenten te wereldvreemd zijn om ook theatrale aspecten mee te nemen in hun recensie van het werk van een dichter. Ze zijn domweg te belazerd om de dichters die ze negeren met eigen ogen te gaan bekijken. Sterker nog: wanneer iemand eenmaal is gedoodverfd als podiumdichter, doet de poëzie die hij in boekvorm publiceert er voor de gevestigde kritiek ook niet toe. Onze beste podiumdichters worden ten onrechte niet besproken, omdat hun woord nu eenmaal ook vlees is.
Het beste voorbeeld hiervan wordt gevormd door de merkwaardige omgang van de Amsterdamse pers met de Dichters uit Epibreren, een Gronings poëzie- en muziekgezelschap dat bestaat uit de dichters Tjitse Hofman en Bart FM Droog en de multi-instrumentalist Jan Klug. Dit trio treedt al sinds 1994 op in binnen- en buitenland. Voor veel bezoekers van literaire festivals buiten Nederland zijn de Dichters uit Epibreren waarschijnlijk de enige jonge Nederlandse dichters die ze kennen. Laat hier niet gezegd zijn dat er geen aandacht is voor de Dichters uit Epibreren; het is alleen meestal aandacht die is gericht op de persoon van Bart FM Droog, inmiddels ook de officiële stadsdichter van Groningen, voor hun activiteiten op het podium of voor de polemieken waarin de Epibreerders doorgaan onvrijwillig worden betrokken.
Randstedelijke recensies van de bundels die de dichters bij Uitgeverij Passage publiceerden, moet je met een lantaarntje zoeken. Wel duiken er te pas en te onpas uitspraken over deze dichters op, die kant nog wal raken. Esther Jansma stelt bijvoorbeeld in de Poëziekrant van maart/april 2001: ‘De mensen van Epibreren doen een zwaktebod door te zeggen dat hun teksten niet meer als teksten gezien moeten worden, maar als teksten plus muziek.’ Het gaat hier om een uitspraak die geen van de dichters ooit heeft gedaan, en die geen van hen onderschrijft.
Joris van Casteren, redacteur van De Groene Amsterdammer en dichter, publiceerde onlangs zijn ‘gesprekken met vergeten dichters’ in het boek In de schaduw van de Parnassus; een boek dat in de boekenkast van elke rechtgeaarde poëzie-liefhebber thuishoort, zolang men de inleiding met een flinke korrel zout neemt. Een citaat: ‘Vaak zijn het die mindere goden, zoals de immer verongelijkte want door westerse uitgeverijen gepasseerde (podium)dichters uit Epibreren, die zich in een toestand van vrijheid het ernstigst in de verdrukking wanen.’
Desgevraagd verklaarde Bart FM Droog dat diverse Amsterdamse uitgeverijen interesse hebben getoond voor zijn werk. Met een agenda vol boekingen voor optredens voelen de Dichters uit Epibreren zich bovendien alles behalve verongelijkt. Recensenten die van hun oogkleppen af willen, kunnen de bundels Deze dagen (1998) en Benzine (2000) van Bart FM Droog en TV 2000 (1999) van Tjitse Hofman aanvragen bij uitgeverij Passage te Groningen.