De muze van Jean Pierre Rawie
Door Tom Kellerhuis
Bovenstaande duw & trekpassage staat in Schimmenrijk van Rosita Steenbeek en heeft een hoog werkelijkheidsgehalte. Achter de rokkenjager gaat een van Ons lands bekendste dichters schuil: de domineeszoon Jean Pierre Rawie. ‘Het is precies zo gegaan als ik heb beschreven. Ik was op weg naar een vriendin en dat mocht niet van Jean Pierre,’ vertelt Rosita Steenbeek. ‘Ik moest bij hem blijven. Hij heeft mij geschaakt. Zo'n stomme one-nightstand, dacht ik, jammer. Ik had met deze man graag nog wat vaker over literatuur willen praten.’ Het bleef niet bij één nacht. Ze zijn alweer ruim drie jaar onstuimig aan elkaar gewaagd. Maar voordat ze elkaar kenden, dichtte de dichter al:
Ook deze liefde deed ik uitgeleide,
en weer was het: Adieu, mijn hart; aanstonds
is het gedaan met jou, met mij, met ons,
en schuiven tijd en ruimte tussenbeide.
(uit: Adieu, in: Woelig stof)
Hun relatie is één grote fysieke veldslag. ‘Hij vindt het eng om een echte relatie te hebben,’ zegt ze. ‘Er moet totale passie zijn en anders is het fini.’ De vluchtigheid van de grote liefde, de bezwering van de drank, de naderende dood: de onderwerpen waarmee hij graag mag koketteren zijn ook de thema's van zijn beste gedichten. Het mondt allemaal uit in Onmogelijk Geluk, de titel van zijn best verkochte bundel. ‘Het is zijn grootste succes, maar het lijkt wel of hij het zelf opzoekt. Als hij het heeft, moet het kapot. Hij heeft zoveel talenten, hij zou nog zoveel prachtige poëzie kunnen schrijven. Hij is veel leuker, scherper, geraffineerder en fijnzinniger zonder drank.’ Een misverstand in zijn hoofd: ‘Hij zou willen schrijven, maar dat komt er niet van. Daarvan gaat hij drinken en doordat hij drinkt, schrijft hij weer niets. Het is een vicieuze cirkel.’
Ach God, verstrek mij duizend kelen
waar ik vergetelheid in giet,
want baat het niet, dan schaadt het niet
en wat kan mij de wereld schelen?
Ik kan dit leed met niemand delen.
(uit: Verslaafd rondeel, in: Kwade trouw)
Als ze bij elkaar zijn, keilt ze mee. Niet zo heftig als hij, maar soms ligt ook zij in het drijfzand van de alcohol. ‘Dat is af en toe leuk, maar hij zit altijd maar in dat Groningse moeras van drank. Erg tragisch. Wat doet hij zich zelf aan? Dat leven vol herhaling staat me zo enorm tegen.’ Er gaat rustig een paar liter jenever per dag in. Maar ze zoekt hem telkens op; ze houdt van hem. En hij belt haar weer: ‘Hij zegt: ik heb nog nooit met iemand zo'n affiniteit gehad.’
Ze kunnen ook verschrikkelijk naar elkaar uithalen. Laatst nog, in een Amsterdams etablissement. Hij had haar weer eens minachtend toegesproken. Haar toorn leek op een aardverschuiving. Geen glas bleef heel. Ze verwondde zichzelf. Hij stond er beteuterd bij. Zei tegen de aangesnelde ober: ‘Ik geloof niet dat wij nog iets consumeren.’ En terwijl zij het bloed van haar handen waste, likte hij zijn vingers er als een vampier doorheen.
Hoe dikwijls toog ik niet ten strijde
en keerde met bebloede kop
weerom, gesjochtener dan Job?
- Toch blijf ik mij mijn passie wijden,
nog nooit getrouwd, maar vaak gescheiden.
(uit: Verstokt rondeel, in: Intensive care)
Maar met haar in Rome is hij anders. Dan drinkt hij nauwelijks. Dan is hij fijnzinnig en nieuwsgierig. ‘Als ze me zouden vragen, zei hij, wat is de gelukkigste tijd uit je leven, dan is mijn antwoord: de drie maanden dat ik met jou in Rome was.’ Deze onstuimige relatie heeft vooralsnog geen poëzie opgeleverd. ‘Dat komt nog wel, zegt hij.’ Maar er is een vers, een vertaling van zijn hand van Jorge Luis Borges, dat hij volgens ingewijden altijd als laatste leest als zij in de zaal zit. Het begint zo:
Van generaties rozen die vergingen
in grondeloze diepten van de tijd
hoed ik er éen voor de vergetelheid,
éen ongemerkt te midden van de dingen
(uit: Een roos en Milton, in: Geleende tijd)
Roos, zo heet ze thuis. Of ‘Rozekindje’, ‘tutje’ en ‘dikkertje’ zoals hij weleens zegt. Bij wijze van inleiding beschrijft Rosita in Liefdesdomein de heftigheid van hun relatie. Hij kan stennis maken die zij niet begrijpt. Dat maakt hem nog kwader. ‘Zoek maar een ander vriendje,’ zegt hij dan. Waarop ze hem aankijkt. Hij is triest, dat breekt mijn hart. Dan zegt hij: ‘O liefje, laten we niet zo doen. We houden van elkaar, tutje van me.’ Zo is het uit, zo is het aan. Nu is het, gelooft ze, uit. Althans, Rosita heeft het definitief uitgemaakt. Maar volgens Jean Pierre is het al lang weer aan. Zelf weet ze het nu ook niet meer. Het zwaard van Damocles hangt boven hen.
Ach, elke liefde eist een tol
en wat het ons ook heeft gekost,
van terugbetalen was geen sprake;
it's better to have loved and lost
than never to have loved at all.
Ik hield ervan je aan te raken.
(uit: Herfstwandeling, in: Het meisje en de dood)
Illustratie: Paul van der Steen
Het werk van Rawie verschijnt bij uitgeverij Bert Bakker.