Tijd- en strijdschriften
Dichters in de file
Door Thomas Vaessens
Ook in de Nederlandse poëzie bestaat er een fileprobleem. Er zijn zo'n zeven of acht serieuze literaire uitgevers die gemiddeld pakweg zeven of acht bundels per jaar uitgeven. Vijftig à zestig bundels per jaar: het lijkt veel, maar dat is het niet. Hoeveel Nederlandstalige dichters zijn er eigenlijk? Voor de VSB Poëzieprijs, die in 1994 werd ingesteld, werden sindsdien bundels ingestuurd van in totaal 369 dichters. Nu gaat er wel eens een dichter dood, dus dit getal zal aan de hoge kant zijn. Maar de schatting dat er in Nederland en Vlaanderen driehonderd dichters rondlopen van wie werk in bundelvorm is gepubliceerd, lijkt me niet al te onstuimig. Driehonderd dichters, vijftig of zestig publicatiemogelijkheden per jaar, dat maakt een gemiddelde wachttijd van bijna zes jaar. Daar kan de file bij Everdingen niet tegenop.
Dichters die tijdens het lange wachten op het verschijnen van hun volgende bundel niet helemaal vergeten willen worden, kunnen in de tussentijd hun poëzie in kleinere porties alvast slijten aan de literaire tijdschriften. ‘Voorpublicaties’ heten dat. In bladen als Raster, De Revisor, Dietsche Warande & Belfort of De Gids zijn ze veelvuldig aan te treffen. De impliciete boodschap ervan is: ‘kijk, jongens, ik leef nog, al kondigt de uitgever mijn nieuwe bundel nog steeds niet aan’. Literaire tijdschriften zijn er dus voor de dichters. En de lezers? Aan de universiteit van Tilburg is wel eens nagegaan wat het profiel is van de literaire tijdschriftabonnee. De bladen bleken toch vooral gelezen te worden door schrijvers, dichters, critici en literatuurprofessoren, waarmee het beeld bevestigd lijkt te worden dat ze niet in de eerste plaats voor lezers gemaakt worden.
Een tijdschrift dat zich hiertegen verzet is de Vlaamse Poëziekrant. Tweemaandelijks verschijnt deze allerminst benepen (want op dik glanzend papier) uitgegeven bron van poëtische informatie voor Vlaanderen en Nederland. Aan alles merk je dat de Poëziekrant een blad voor lezers wil zijn. Elk nummer opent met een ‘Agenda’ (festivals, boekpresentaties, prijsuitreikingen), gevolgd door de rubriek ‘Dichterdata’ (publicaties, bekroningen, levensberichten). Vervolgens tref je in de Poëziekrant uiteraard vooral poëzie aan. Maar dat betreft dan niet de zoveelste gratuite voorpublicatie van een dichter in de file. Anders dan de eerder genoemde tijdschriften opereert de Poëziekrant ook niet namens een uitgeverij van poëziebundels. De redactie doet er alles aan om de gedichten te presenteren zoals dat hoort in een tijdschrift voor lezers: als mooie dingen die, door redactie of dichter, speciaal voor deze gelegenheid bij elkaar gezet zijn. Zo is er de mooie rubriek ‘poëzie en fotografie’, waarin steeds een andere dichter in gedichten commentaar levert op werk van een fotograaf. Ook met de rubriek ‘Gastdichter’ - de titel spreekt voor zich - onttrekt de Poëziekrant zich aan de mores van de voorpublicatieorganen.
Naast poëzie bevat elk nummer van de Poëziekrant uitgebreide interviews en enthousiasmerende, vaak goedgeschreven essays. Deze stukken houden het midden tussen de (snelle, oppervlakkige) dagbladrecensie en het (lange, doorwrochte) tijdschriftartikel. Pas verschenen bundels worden in dit tijdschrift voor het eerst eens wat serieuzer bekeken, en bredere tendensen of historische fenomenen uit de poëzie worden op een voor velen toegankelijke, maar zeker niet kinderachtige manier belicht.
Een ‘strijdschrift’ is de Poëziekrant niet: de redactie kiest geen partij voor één soort poëzie of voor een bepaalde poëtica. Hoewel deze brede oriëntatie soms leidt tot al te grote ruimhartigheid (zo wordt in het laatste nummer de volstrekt gedateerde slappe kitsch uit Vasalis' onlangs postuum gepubliceerde De oude kustlijn als het fijnste van het fijnste de lucht in gestoken), vind ik dat de door Willy Tibergien geleide redactie er uitstekend in slaagt ook wérkelijk ruimdenkend te zijn. Ik bedoel maar: Robert Anker, Leonard Nolens en Dirk van Bastelaere in één nummer...