Wat bezielt
Dik Goudsblom (45) is verpleger in de Amsterdamse Valeriuskliniek. Op een zaterdagmiddag, in de stilte tussen twee nachtdiensten vertelt hij over zijn liefde voor de poëzie van Gerrit Achterberg.
Thomas Möhlmann
‘Die poëzie leerde ik kennen in de jaren tachtig, toen iemand mij op een dag het gedicht “Depersonalisatie” voorlas. Binnen de kortste keren had ik zijn verzamelde gedichten aangeschaft en toen raakte ik er een beetje aan verslaafd. Eerst alleen aan het lezen, maar na een tijdje ook aan het verzamelen van Achterberg. Dat begon met wat eerste drukken, die ik nog als gewone boeken behandelde en die zelfs mee mochten als ik op reis ging. Maar na een paar jaar kwam de echte verzamelwoede en stopte ik mijn speciale uitgaven niet meer zo maar in een rugzak.’
Met een trotse grijns wijst hij op een van de topstukken uit zijn collectie, die hij op tafel heeft uitgestald. ‘Dit gedicht bemachtigde ik bij een Amsterdamse antiquaar. Ik herinner me nog hoe voldaan ik zijn zaak verliet, bevredigd door mijn verovering. En toen kwam die meneer me achterna lopen, terwijl hij riep: “Hé, wacht eens even... Het is ook nog een mooi gedicht hoor!” Ik vond dat heel mooi van hem: dat het niet alleen om het hebbedingetje ging, maar ook nog werkelijk om de liefde voor de woorden zelf. Al die eerste drukken, tweede drukken enzovoort zijn helemaal niet ècht nodig. Om van Achterberg te genieten heb je eigenlijk al genoeg aan zijn verzamelde gedichten.’
Maar wat maakt die gedichten dan zo bijzonder? ‘Ik ben vooral gefascineerd door Achterbergs mystieke link, door zijn pogingen om de grens van leven en dood te overschrijden. En door het alles-of-niets-karakter van zijn poëzie.’ Het alles-of-niets-karakter? ‘Als hij geen dichter was geweest, zou hij niemand geweest zijn, slechts een zonderling die men wegstopte in een inrichting. Mede daardoor krijgt zijn poëzie een geweldige urgentie: alles hangt er echt van af. Hij schrijft wel over liefde, verdriet en verlies, maar het speelt zich allemaal af op die grens van leven en dood, het krijgt allemaal een absoluut karakter, waardoor er ook een hele diepe geestelijke laag in zit. Maar dan zonder zweverig te worden: met heel gewone woorden haalt hij het hele hoge en ongrijpbare naar het dagelijkse, aardse toe.’
Heeft Goudsbloms fascinatie voor Achterberg niet ook met zijn werk in de psychiatrie te maken? ‘Achterberg was in feite een psychopaat, of zo werd hij althans gezien, vooral nadat hij zijn hospita vermoordde. En dus werd hij in een inrichting weggestopt, wat een enorme machteloosheid met zich meebracht. Daar zou ik nog wel eens een verhaal over willen schrijven, liefst over zijn Valeriusperiode natuurlijk. Hij zat eerst in een inrichting in het oosten van het land, maar hij wilde daar erg graag weg. Om opnieuw beoordeeld te worden, werd hij naar de Valeriuskliniek gestuurd, die gold als de autoriteit in de psychiatrie. Hij verbleef er enkele weken, aan het begin van de tweede wereldoorlog. Wist je dat hij toen ook aan studenten tentoongesteld werd? Waarschijnlijk gaf hij daar toestemming voor om uiteindelijk een goede beoordeling te krijgen. Degenen die over hem mochten beslissen, vertegenwoordigden een hele andere wereld dan de zijne, een wereld van ziektebeelden en diagnoses. Terwijl Achterberg in het scheppende woord geloofde, in de magie van het gedicht, in verbanden tussen leven en poëzie. Dat conflict zou je prachtig kunnen uitwerken in een verhaal.
‘Dat ik in de Valeriuskliniek werk, is natuurlijk niet alléén vanwege Achterberg. Maar dat hij daar heeft rondgelopen, heeft wel iets bijzonders. Ik werk echter op een gedeeltelijk gesloten afdeling en Achterberg was toch niet echt psychotisch, zoals de mensen met wie ik dagelijks werk. Als zo iemand paranoïde is, hoef je hem niet wijs te maken dat hij niet wordt achtervolgd. Die is daar zelf geheel van overtuigd en wij snappen dat niet of wij zien dat verkeerd, maar wij hebben het wel voor het zeggen. Met dat probleem zat Achterberg ook, en ik kan me daarom zijn houding tegenover zijn artsen wel voorstellen. Door mijn werk, doordat ik zelf aan de andere kant sta, kan ik dat conflict begrijpen, van beide partijen. En algemener gesproken, zie ik wel een verband tussen mijn interesse in psychiatrie en het feit dat ik bij Achterberg terecht gekomen ben.’
Leest hij nog andere dichters? ‘Om eerlijk te zijn is mijn belangstelling voor Nederlandse poëzie vrij middelmatig. Maar doordat ik helemaal gek ben van Achterberg, heb ik wel een paar andere dichters leren kennen. Ik koop bijvoorbeeld een bijzondere bloemlezing omdat er een gedicht van Achterberg in staat, en daarin lees ik ook iets van Nijhoff. Van hem heb ik nu ook een paar eerste drukken, maar zelfs dat komt door Achterberg: die las zijn gedichten graag.’
Gerrit Achterberg omstreeks 1936. Collectie: Letterkundig Museum, Den Haag.