In de zevende hemel
De muze van Simon Vinkenoog
Tom Kellerhuis
Ik moet van je gedroomd hebben,
ook al herinner ik mij mijn dromen niet
en was je om te zien de eerste bron
van waaruit ik voortdurend
Het zijn de beginregels van het gedicht ‘Lieverd’, opgedragen aan zijn zesde vrouw, de dramaturg Edith Ringnalda. Vijf keer eerder was Simon Vinkenoog getrouwd en na ‘twee keer driemaal scheepsrecht’ vond hij op 59-jarige leeftijd eindelijk zijn Grote Liefde in de 26 jaar jongere Edith. Simon Vinkenoog, de man die nooit om inspiratie verlegen zit en, riep Herman de Coninck eens, die meer energie bezit dan wel zeven jonge snaken, onderging sindsdien een ware metamorfose. ‘Wij zijn elkaars Steun & Toeverlaat,’ zoals Simon dat zegt. En Edith zegt het zo: ‘Wij leven als man en vrouw zoals God bedoeld heeft.’
Adam en Eva leerden elkaar zo'n veertien jaar geleden kennen in het hoofdstedelijke café Scheltema, waar in voorbije dagen op vrijdagavond een bont gezelschap van oude hippies en vrijbuiters samenkwam, onder de naam van het Amsterdams Ballongezelschap. Ze werden vrienden en, wat Edith betreft, daar moest het maar bij blijven. Simon wilde meer. Hij stond op haar stoep met een chocolademoussetaartje en een fles retsina. Hij schoor zijn baard en knipte zijn staart. Hij nam haar mee zijn wereld in. En Edith? Ze gaf geen sjoege. Toen, na een avond dansen, Simon de jassen was gaan halen, had ze hem na een bezoek aan de toiletten straal vergeten en was weer vrolijk de dansvloer opgehuppeld. ‘Grof was ik tegen hem,’ zegt ze, ‘buitengewoon grof.’ Op een avond hield ons Bibelebons droombaasje het niet meer; aanhoudertje wint, zal hij hebben gedacht. Simon had Edith na een avond stappen thuisgebracht; ze zouden nog een glaasje drinken. Maar toen Edith met een dienblad vol gevulde glazen de woonkamer inkwam, zat daar tot haar woede een poedelnaakte Simon op de bank. ‘Wie A zegt, moet B zeggen,’ kirde Binkie resoluut. ‘Jouw lichaam moet mij destijds allemaal seintjes hebben gegeven!’ zegt het Binko-mannetje.
En toen zwichtte Edith voor al dat vertoon. Op haar voorwaarden, wel te verstaan. ‘Ik kwam erachter dat ik in de liefde een absolute beginner was. Edith heeft me die nacht allerlei liefdeslessen gegeven. Ze vertelde me wat zij leuk vond. Goede seks is de basis geweest voor ons huwelijk.’ ‘Simon heeft mij echt veroverd,’ zegt Edith. ‘Het eerste huwelijk waarin ik volkomen monogaam ben,’ zegt Simon. En de dichter dichtte de volgende strofe:
en heeft mij die onderwezen
En:
zij legt mij het vuur soms na aan de schenen
en noemt me met namen te lief om te beamen
(beide strofen uit: ‘Edith Ringnalda’, in: De ware Adam, uitgeverij Passage, Groningen, 2000)
‘Bink’, ‘binkie’, ‘binkelmannetje’, ‘verrukkelijke knul’, ‘heerlijke grote jongen’, ‘Bibelebonse droombaas’. Het zijn de koosnaampjes die Edith in de loop der jaren voor Simon heeft verzonnen. Voor Simon is het ‘schatje’, ‘liefje’, ‘wijfie’ en ‘moppie’, verder komt hij niet. What the heck - ‘De leukste, de liefste en de lekkerste,’ roepen ze in koor. Het Huwelijk houdt zonder ruzies nu al jaren stand.
Oneindig gelukkig zijn ze samen. Nee, ik bedoel: Het Ware Geluk. Jaren geleden had Geert Lubberhuizen, de toenmalige directeur van De Bezige Bij, hem eens gevraagd er een boek over te schrijven. Simon sprak daar namelijk vaak over, maar toen hij er nadien eens voorzichtig over nadacht, merkte hij dat hij helemaal niet zo gelukkig was. Nu zou hij dat boek moeiteloos kunnen schrijven: Edith is zijn antidepressivum. In ‘Lieverd’ heet het zo:
Als geluk overdraagbaar, besmettelijk
dan verspreiden wij het met graagte.
(Uit: ‘lieverd’, in: Ongepubliceerde gedichten, een bloemlezing uit de poëzie van Simon Vinkenoog, 1994) In nog een vers zo:
o hoogst begeerlijk wezen
(Uit: ‘Valentijn’, in: Vreugdevuur, Passage, Groningen, 1998)
Ze kunnen niet meer zonder elkaar; er is geen optreden waarbij Edith verstek laat gaan. En die spaarzame keren dat Edith alleen op reis was, hangen ze huilend aan de lijn: ‘Ik mis je zóóó!!!’
‘Ik hoop niet dat ik hulpbehoevend word! Want ik heb haar liever als mijn muze dan als mijn verzorgster!’ roept de Geweldige Knul, staande bij het raam van het huis van Edith waar ze al jaren wonen en dat uitkijkt op de ingang van het Amstelhotel. ‘In elk geval werd al lang geleden door Jan-Gerhard Toonder voorspeld dat ik op hoge leeftijd een gewelddadige dood zou sterven.’ Hij heeft het nog niet gezegd of hij glijdt bijkans uit over een op de grond zwervende glossy.
Bij dat raam hangen twee verrekijkers. Om samen te kunnen genieten van het uitzicht op alle prominenten die er in het Amstelhotel logeren. Die halen het niet bij Simons enige echte ster aan het firmament:
Zonder haar geen hemel of aarde
zonder haar geen zin of begin.
Zonder haar het duister alom
door haar het licht weerom.
(Uit: ‘Sterre Edith’, ongepubliceerd, mei 1988)