Avontuur. Jaargang 1
(1928)– [tijdschrift] Avontuur– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Eerste scène
Van Baarneve
(zit in het bureau van de compagnie te schrijven, roept):
Oppasser!
Opp:
(komt binnen):
Present luit.
V.B:
Geef deze brief mee aan Tomker, die vandaag met verlof gaat. Maar laat hij voorzichtig zijn, want je weet dat er bij onze compagnie een spion vermoed wordt en de contrôle is streng. Als deze brief in verkeerde handen geraakt, kom ik in hoogst onaangename omstandigheden.
Opp:
Jawel luit.
V.B:
Zeg aan Tomker dat hij, wanneer hij betrapt mocht worden... Enfin, het geeft niet. Dan kunnen we nog wel zien. Zeg hem, dat hij dan maar moet handelen zooals hij denkt dat het beste is.
Opp:
Jawel luit (salueert, af).
| |
Tweede scène(Van Baarneve schrijft verder, Irma komt binnen; kijkt rond. Plotseling dicht bij hem:
Ir:
Ben je heelemaal alleen?
V.B:
(schrikt, kijkt op):
Wel verdomme. Neem me niet kwalijk.
Ir:
Een hartelijke begroeting.
V.B:
(geagiteerd).
Heb je mijn oppasser niet gezien?
Ir:
Zeg, ben je niet wijs? | |
[pagina 34]
| |
V.B:
(komt op haar toe, geeft een kus):
Dag, lieveling. Heb je mijn oppasser niet gezien?
Ir:
Niets heb ik gezien. Alleen jou. Maar jij ziet mij niet. (Lacht).
Het is werkelijk grappig.
V.B:
Ja, ja, ik zie je wel. Ik houd wel van je.
Ir:
Wel? (lacht).
Wat aardig.
V.B:
Kom, wees nu even ernstig. Het is belangrijk genoeg. Heb je mijn oppasser gezien, ja of neen?
Ir:
Ja, misschien, neen.
V.B:
Ik moet hem meteen achterna.
Ir:
Wat ben je hartelijk vandaag.
V.B:
Hij heeft een brief in zijn zak aan jou in ons geheimschrift.
Ir:
Is dat alles? Vierentwintig uur heb ik voor jou in den trein gezeten en nu val je me lastig met een brief.
V.B:
Maar bedenk, als hij onderschept wordt... Als je ver weg bent, dan waag ik het, dat weet je. Maar dit zou ons noodeloos aan gevaren blootstellen. Er wordt een spion gezocht in onze compagnie.
Ir:
Wat staat er in dien brief?
V.B:
Dienstzaken.
Ir:
(lacht):
Prettige dienstzaken?
V.B:
Het bericht aan zeker iemand, dat zeker officier over eenige dagen naar de hoofdstad komt. Maar dat bericht heeft nu niet veel zin meer.
Ir:
Toch geen namen?
V.B:
Dat niet, maar cijferschrift, dat is altijd verdacht. Ik heb hem aan Tomker meegegeven.
Ir:
Tomker? Gaat die dan vandaag al weg?
V.B:
Hij zal al weg zijn; jij hebt me zoo lang opgehouden, anders had ik mijn oppasser nog kunnen inhalen. Hij zou direct vertrekken, nadat hij mijn brief ontvangen had.
Ir:
Nu ja (schouderophalend). Het is te laat. Je hadt je oppasser toch niet ingehaald. Die reed me in vliegende haast voorbij.
V.B:
Tomker had toch geen andere dingen voor jou bij zich? | |
[pagina 35]
| |
Ir:
Dat gaat jou niets aan, begrepen? Dat zijn mijn zaken.
V.B:
Maar...
Ir:
Kom, hij is weg en hij zal ook wel weer terecht komen. Je moet me voortaan onmiddellijk met enthousiasme begroeten. Dan komt zooiets niet meer voor.
V.B:
Wat kom je hier nu doen?
Ir:
Wat een vraag, voor jou natuurlijk.
V.B:
Ja, dat zal wel.
Ir:
Kom, jongenlief, wees blij dat ik er ben.
V.B:
Hou die ongemotiveerde neerbuigendheden maar voor je. Daarmee bewijs je niets.
Ir:
Je reageert er anders fel op. Kom, Rolfje, doe niet zoo vervelend.
V.B:
Lieveling, ik moet werken. Ga nu maar naar je man. A propos, weet hij?
Ir:
Wat?
V.B:
Dat je hier bent?
Ir:
Neen, dàt weet hij nog niet.
V.B:
En dat andere?
Ir:
Welk andere?
V.B:
Nu ja, dat jij...
Ir:
Hoe kom je er bij?
V.B:
Je zei: dat weet hij nog niet.
Ir:
Hij vermoedt andere dingen.
V.B:
Jaloersch?
Ir:
(knikt).
V.B:
Nu ja, we zijn niet bang. Jij ook niet, behalve wanneer ik je dubbel spel eens aan je man vertelde.
Ir:
Dat zul je niet doen.
V.B:
Nu nog niet, neen.
Ir:
Nooit. (Andere toon.) Het begon me te vervelen in de hoofdstad. Ik wil nu hier eens rondkijken.
V.B:
Hoe kom je hier?
Ir:
Relaties, jongen, relaties.
V.B:
Zoo, zoo, relaties... mannelijke?
Ir:
(negeerend). En nu ik er ben, moet jij me helpen.
V.B:
Denk er niet aan.
Ir:
Is dat liefde? | |
[pagina 36]
| |
V.B:
Kom schei uit. Niet zulke groote woorden als je blieft.
Ir:
Dus niet?
V.B:
Neen.
Ir:
Luitenant, wilt U dan even Uw kapitein zeggen, dat zijn vrouw er is?
V.B:
Wat wil je doen?
Ir:
Pardon, mijnheer de luitenant, wilt U zoo vriendelijk zijn aan mijn verzoek te voldoen?
V.B:
(buigt):
Tot Uw orders, mevrouw. (Af.)
(Irma, alleen, kijkt hier en daar rond, schuift een lade open. Staat onverschillig in het vertrek wanneer de beide officieren binnenkomen.)
| |
Derde scène(Dohna kust Irma de hand.)
Ir:
Alweer zoo'n ijsblok.
Do:
(kijkt op):
Mag ik vragen?
Ir:
(verbeterend):
U bent een ijsblok.
Do:
Pardon. Verkeerd verstaan. Ja, madame. De oorlog.
Ir:
Ik heb in dat opzicht wel eens anders over den oorlog hooren spreken.
Do:
Fantasie, madame, fantasie.
Ir:
Dus ik had net zoo goed niet hoeven te komen.
Do:
Dat wil ik niet zeggen.
Ir:
Je kon althans in het bijzijn van derden wat meer enthousiasme betoonen.
Do:
Dat doe ik lieveling. (Kust haar.) Rolf, ga niet weg. Ik moet je spreken.
Ir:
Wat is dat nu weer?
Do:
O, jij moogt er wel bij zijn.
Ir:
Dat bedoel ik niet.
Do:
Och, het heeft niet veel haast. We kunnen nog wel even wachten.
Ir:
Neen, ga je gang.
Do:
Wel, Tomker is in arrest gesteld, verdacht van spionnage. | |
[pagina 37]
| |
Ir:
Tomker! God!
Do:
Ken je dien man?
Ir:
Neen, dat niet.
Do:
Waarom schreeuw je dan zoo?
V.B:
Het is toch niet mogelijk dat ze hem kent?
Do:
Dat is waar. Maar ik begrijp niet...
V.B:
Je vrouw is nog niet gewend aan de toestanden hier.
Do:
Nu, dat kan ik me voorstellen.
V.B:
Laten we dit zakelijk gesprek liever onder vier oogen voortzetten.
Ir:
Neen, ik wil er bij zijn.
Do:
Lieveling, Rolf heeft gelijk, het is beter, dat je de eerste dag dat je hier bent, niet allerlei vervelende dingen hoort.
Ir:
Neen, ik wil niet.
V.B:
Kom, mevrouwtje, dergelijke dingen komen dagelijks voor en loopen vaak op niets uit. (Brengt haar naar de deur). Maak U maar niet ongerust, alles zal wel in orde komen.
Ir:
Ik hoop het. (Af).
| |
Vierde scène
Do:
Wat bedoel je daar mee: maak U maar niet ongerust?
V.B:
Och, het idee maakt haar natuurlijk nerveus.
Do:
Nu, het is een beetje raadselachtig, maar ik zal je verder vertellen. Ik geloof niet, dat dit op niets zal uitloopen. Er zijn namelijk compromitteerende brieven op hem gevonden.
V.B:
Brievèn? Hoeveel wel?
Do:
Eigenlijk maar één.
V.B:
O, dit is wat anders. Zijn er andere aanwijzingen?
Do:
Dat niet. Maar we zullen hem wel klein krijgen. Na een kruisverhoor kreeg ik den indruk, dat hij wel zou praten, wanneer hij nadere orders had ontvangen, want hij heeft handlangers; dat kon ik wel uit zijn antwoorden opmaken. | |
[pagina 38]
| |
V.B:
Wat een ezel.
Do:
Ha, ha. Van een zeker standpunt bekeken is hij een ezel.
V.B:
Weet je wel zeker, dat die brief iets te beduiden heeft?
Do:
Cijferschrift en bovendien had hij nog een paar schetsen van onze stelling bij zich.
V.B:
Wat zeg je?
Do:
Een heel vaak voorkomend verschijnsel bij een spion.
V.B:
Je hebt gelijk. Dus een brief in cijferschrift en een paar teekeningen. Toch niet in dien brief?
Do:
Neen, op verschillende plaatsen verstopt.
V.B:
En Tomker gaf den indruk dat hij wel meer zou vertellen?
Do:
O, dat doet hij zeker.
V.B:
(vertrouwelijk):
Zeg Frans, zou je mij het onderzoek niet willen overdragen?
Do:
Waarom? Enfin, het doet er niet toe. Maar het lijkt me niet goed. De man is nu eenmaal door mij in verhoor genomen. Ik weet nu hoe ik hem behandelen moet.
V. B:
(zakelijk)
Na alles wat je me verteld hebt, lijkt het me het beste dat je hem laat ontvluchten. Als hij goed gevolgd wordt wijst hij vanzelf zijn medeplichtigen aan.
Do:
Een verouderde methode. Daar zijn ze op voorbereid.
V.B:
Bestaat er verband tusschen die teekeningen en den brief, volgens jou? Hoeveel teekeningen waren er ook weer, zei je?
Do:
Drie.
V.B:
Juist, drie. Dat komt uit. Bestaat er verband?
Do:
Ik zou denken van wel.
V.B:
Welnu, ik zal het je zeggen. Die brief en teekeningen zijn afkomstig van dezelfde persoon.
Do:
Hoe weet jij dat?
V.B:
Heel eenvoudig. Dat alles is van mij.
Do:
Dus je bekent? | |
[pagina 39]
| |
V.B:
Ik verklaar, dat brief en teekeningen van mij zijn. Ik heb ze aan Tomker gegeven om door te zenden. Hij wist niet dat het compromitteerende brieven waren.
Do:
Eigenaardig, één van de teekeningen zat in zijn zakboekje.
V.B:
Ik had hem gezegd, dat hij ze met den brief moest afgeven.
Do:
Dat komt uit, onder het verhoor liet hij zich dat ontvallen.
V.B:
Hij handelde te goeder trouw, in het geloof, dat het dienstzaken zouden zijn.
Do:
Dien indruk gaf hij niet, onder het verhoor. En aan wien moest hij dien brief afgeven?
V.B:
Kom, laat mijn verzekering je nu voldoende zijn dat ik de verantwoordelijkheid van alles op me neem.
Do:
Aan den eenen kant heb je gelijk. Het spoor wees te duidelijk hierheen. De brief is op je eigen papier. Dat ken ik. Maar die teekeningen. Je hebt je zoo pas een paar dingen laten ontvallen...
V.B:
(plechtig):
Ik verzeker je dat ik van alles de verantwoordelijkheid draag.
Do:
Ik geloof je. Ik zal je in arrest moeten laten stellen. Het spijt me. Ik had je graag willen helpen.
V.B:
Doe geen moeite. Je kan me nog iets toestaan. Ik zou even afscheid van je vrouw willen nemen.
Do:
Dat weiger ik.
V.B:
Maar...
Do:
(sterk):
Begrijp je me niet?
V.B:
(verwonderd).
Neen. (Onverschillig). Enfin, waar is mijn geleide?
Do:
Hiernaast.
V.B:
Dus je had er al op gerekend?
Do:
Natuurlijk.
V.B:
Des te beter. Tot ziens dan. (Af.)
Do:
Au revoir. (Blijft midden in de kamer staan. Irma komt binnen.)
| |
[pagina 40]
| |
Vijfde scène
Ir:
Is van Baarneve hier niet meer?
Do:
Hij is gearresteerd.
Ir:
Gearresteerd. Waarom?
Do:
Spionnage.
Ir:
Dat is onmogelijk.
Do:
Waarom?
Ir:
Dat kan niet.. Ik...
Do:
Nu, wat is er?
Ir:
En Tomker?
Do:
Zal in ik vrijheid stellen. Hij was maar een werktuig.
Ir:
(aarzelend):
Die brief?
Do:
En die kaarten, madame. Baarneve heeft alles bekend. Dat hij voeling hield met den vijand en dat Tomker een toevallig werktuig was, want hij vertrouwde op de onmogelijkheid van verraad bij zijn mindere.
Ir:
Goddank.
Do:
Ik dacht dat je meer onder den indruk zou zijn. Baarneve was je vriend.
Ir:
Ja, dat was hij.
Do:
Als hij het niet was, zou het me spijten, dat ik die heele scène op touw heb gezet.
Ir:
Maar...
Do:
Ik had een andere bedoeling. Ik heb de soldaten, die hem gevangen genomen hebben van te voren gezegd, dat ze hem moesten laten ontvluchten. Ze zullen mij niet verraden.
Ir:
Ik begrijp het niet. Je zegt dat Rolf... ik bedoel Baarneve, heeft bekend en je hadt je soldaten gezegd hoe ze moesten handelen bij zijn arrestatie.
Do:
Het spoor leidde naar Rolf... (langzaam) ik bedoel Baarneve. Tomker had al bekend.
Ir:
Wat heeft hij gezegd? Dat Rolf...
Do:
Dat Rolf hem dien brief gegeven had en Rolf zelf zei me dat de kaarten ook van hem afkomstig waren, ofschoon hij niet wist hoeveel er waren.
Ir:
Hij heeft nobel gehandeld. | |
[pagina 41]
| |
Do:
Jullie zeggen raadselachtige dingen. Maar je bedoelt natuurlijk, dat hij nobel heeft gehandeld door Tomker te redden.
Ir:
Ja, natuurlijk.
Do:
Spion en martelaar. Misdadiger met edele gebaren. Een charmante jongen voor een vrouw. Ik geef het toe. Buitengewoon romantisch. Ha, ha. Hij zal nu wel losgelaten worden. Over een paar minuten is hij voorbij onze linie. In de loopgraven is hij nog luitenant en kan passeeren. En dan een vijandelijke kogel of de vrijheid. En dan is Rolf weg. Rolf, Van Baarneve, Rolf is weg. Prettig, nietwaar?
Ir:
Ik begrijp je niet.
Do:
Ik begrijp ook nog niet alles. Maar één ding begrijp ik en dat is, dat ik aan de verhouding tusschen jou en Rolf een eind heb gemaakt. Door toeval. Zuiver, liefelijk, aardig toeval.
Ir:
Ik heb nooit in eenige verhouding tot hem gestaan.
Do:
Maak dat een ander wijs.
Ir:
Ik zweer het.
Do:
Dat kan je gemakkelijk zeggen nu hij weg is.
Ir:
Ik wou, dat ik het kon bewijzen. (Van Baarneve komt binnen, ziet de kamer rond, wil weer terug)
| |
Zesde scène
Do:
Welnu, hier is de gelegenheid. Alweer toevallig (tot V. B). Neen, niet terug, of ik laat je terughalen.
V.B:
(verrast).
Ik wilde spreken...
Do:
Spreken, met wie, met mij toch zeker niet. Ha, ha, sprekende bewijzen! Je wilde je geliefde nog eens zien, hè?
V.B:
Toegegeven. Je vrouw. Is dat zoo gek?
Ir:
Mijnheer Baarneve, ik kan onmogelijk uitdrukken, hoezeer ik U veracht.
Do:
Verkeerd, madame, verkeerd, Nobel, bedoelt U. (Gaat
| |
[pagina 42]
| |
tusschen hen in staan). Ik moet even zien of jullie elkaar geen teekens geven.
V.B:
Wat beteekent dat alles? Weet hij?...
Ir:
(wil spreken).
Do:
(donderend):
Stilte! Ja, ik weet alles.
V.B.:
Wat weet U dan wel, als ik vragen mag?
Do:
Hm (kijkt even nadenkend weg, draait dan plotseling zijn hoofd naar hen toe). Beiden tegen den muur, twee meter van elkaar.
(Van Baarneve en Irma gehoorzamen).
Do:
(gaat zitten op een stoel voor hen).
Zie zoo, nu kunnen we praten. (Langzaam). Ik weet, dat alles afgesproken werk tusschen jullie was.
(Van Baarneve en Irma schrikken.)
Do:
Ha, dat heeft getroffen. Toevallig getroffen. Goed. Alles afgesproken werk.
Ir:
(recht voor zich uit):
Hij weet niets.
Do:
(richt zich op.)
Stilte. (Denkt na, langzaam tot Van Baarneve). Maar dat andere, dat weet ik wel.
V.B:
Welk andere?
Do:
Ha, ha, welk andere? Er is dus een andere. (Tot Irma). Zeg niets meer of ik schiet je minnaar overhoop.
(Haalt een revolver te voorschijn). Hij is ongewapend.
V.B:
Ik zal me niet verdedigen.
Do:
Goed. Maar ter zake. Het eene andere weet ik, zooals je gemerkt hebt. Jullie verhouding. Het tweede andere... weet ik ook. Dat is het afgesproken werk.
V.B:
Er is geen tweede andere.
Do:
Het is nu te laat om dat te zeggen. Welnu... (denkt na, kijkt dan weer plotseling op, gaat tusschen hen in staan. Tot Van Baarneve): Die kaarten waren niet van jou.
V.B:
(haalt zijn schouders op).
Do:
(tot Irma).
Als je niet eerlijk bent, laat ik Baarneve weer gevangen nemen en een proces wegens spionnage tegen hem beginnen. Zeg je de waarheid, dan houd ik de zaak geheim. Waren die kaarten van hem? | |
[pagina 43]
| |
V.B:
Zeg niets.
Ir:
(tot Dohna).
Neen.
Do:
(gaat voor hen staan).
Die kaarten waren niet van hem, de brief wel. Die brief...
Ir:
Was voor mij.
Do:
Dus kaarten en brief voor jou bestemd. Jij bent...
Ir:
Verbonden aan de vijandelijke spionnage-dienst.
Do:
(hand met revolver gaat langzaam de hoogte in, wijzende op Van Baarneve).
Hij wist dat?
Ir:
Ja.
Do:
Hij heeft je willen redden?
Ir:
Ja.
Do:
Afgesproken werk?
Ir:
Neen, uit zichzelf. Je zult de zaak geheimhouden, heb je beloofd.
Do:
Dat zal ik. (Schiet, Van Baarneve valt.) (Dohna houdt Irma tegen). Een geheim tusschen ons alleen. Wanneer je niet doet wat ik zeg, klaag ik je onmiddellijk aan. Ik kan bewijzen, dat Van Baarneve in het complot was, om deze daad te verdedigen. De eenige, die dan nog heeft te verliezen, ben jij. Kniel daar bij hem. Maak zijn kleeren los.
(Gaat zelf in het midden van de kamer staan. Irma gehoorzaamt. Een sergeant van de militaire politie komt op.)
| |
Zevende scène
Ser:
Neemt U mij niet kwalijk, kapitein. Ik hoorde een schot... (Kijkt naar het lijk).
Do:
Luitenant van Baarneve.
Ser:
(kijkt naar de revolver, die Dohna in zijn hand houdt.)
Hebt U...?
Do:
U weet, dat de luitenant verdacht van spionnage in arrest was gesteld. Hij is aan zijn bewakers ontsnapt en kwam hier, misschien met het voornemen om compromitteerende papieren te vernietigen. Toen hij mij hier aantrof, wilde hij vluchten. Ik heb dit moeten verhinderen. De luitenant wist te veel en de vijand is niet ver af. | |
[pagina 44]
| |
Ser:
Ik zal hierover rapport moeten opmaken. Mag ik U een vraag stellen?
Do:
Zeker.
Ser:
Was mevrouw bij dit ongeval tegenwoordig?
Do:
Ja, zij zal ongetwijfeld bereid zijn mijn woorden te bevestigen. Niet waar? (Kijkt Irma scherp aan).
Ir:
Het is gebeurd zooals de kapitein het verteld heeft.
Ser:
Ik dank U. (Af)
(Irma, steeds bij het lijk, valt flauw, Dohna stapt op en neer in de kamer.)
(Doek)
R. Blijstra. |
|