Kwartet-concert
Lange rijen kunstminnende menschen geven zachte geluiden, spreken onverstaanbare klanken, schuifelen half-discreet met hun voeten, met-willend ontwijden den toekomstigen tempel, hooren langzaam den suizenden donder, trappelen op planken, gebaren hun armen, schreeuwen hun tonen, weerkaatst in de volle ruimte, één schreeuw dwingend om heerschers, verwachtend verkrachting, hopend het hooge maar nóg onbeschaamd in ongebonden vrijheid.
***
Pijnlijke stilte, verontwaardigde blikken naar angstig kuchen, behaaglijke instelling op naderende gevoels-zwijmeling, deemoedig buigen voor gedachte grootheid, belangstellend vergelijken met gouden namen. Scherpend schreeuwen van dood hout. Leege ruimte.
***
Eenzame tonen van uit de verte, naderend en verdwijnend, vervangen door andere, huppelend naar boven, langs kromme krullen, op kale hoofden, versleten leuningen; het gebouw is hoog en breed, het zou lang duren eer men van het eene uiterste van het balkon over de breede balustrade naar het andere gewandeld was. Op het andere uiterste zit een gebogen vrouw in hoogere sferen. Asexueel is die vrouw nu, volkomen asexueel. Alle oogen zijn op één punt gericht, het uiterste puntje van een stukje hout, dat heen en weer beweegt, te samen met andere stukjes hout, heen-terug, 5 centimeter uitsteken, 3, 2, 10 centimeter.
Er zijn nog groene vakken waar gouden namen in geschreven kunnen worden. De groene lampen passen niet bij de architectuur van de zaal. Zwarte vlekken met witte puntjes, de gezichten, zwart worden de puntjes, bogen van renaissancepilaren, een neger op een driehoekige rots zingt van zijn vaderland, wanneer komt het einde? Ze beginnen al, tut toet tut tut tut, toet, uit! Neen niet uit, tut toet, toet, TOET.