hem de perfectie en die is niet van onze planeet. Want - het is onzinnig verstoppertje te spelen - het boek heeft gebreken en het meest opvallende tekort is te wijten aan het overwegend verstandelijke van Vermeylen's kunstenaarschap... Hij heeft in de eerste plaats een critische en geen creatieve geest.
Dat wil niet zeggen dat een werk niet hoofdzakelijk verstandelijk mag worden opgebouwd. Integendeel, moet ik er hier misschien aan herinneren dat wij in Vlaanderen - Vermeylen zelf heeft het meer dan eens geschreven en zijn uitspraken hieromtrent zijn vrij algemeen bekend - in de eerste plaats behoefte hebben aan hersenen.
Dat wil ook niet zeggen dat in ‘Twee Vrienden’ het hart niet meespreekt want iedereen zal er bladzijden in vinden die onmiddellijk aangrijpen. Maar wat soms ontbreekt in het boek is het ouitsprekelijke, het toverachtige, want hoe dikwijls de personnages over metaphysica spreken, het methaphysische element ontdekken wij slechts zelden. Dit is niet aan de inhoud maar aan de stijl te wijten, een stijl die eerder bij een essay dan bij een roman past...
Met dit falen echter faalt het boek niet. Een groot werk blijft groot, ondanks zijn tekorten en een groot werk is ‘Twee Vrienden’ dit vooral vanwege de diepte van de karakterontledingen.
Vermeylen schept geen types maar wezenlijke mensen. Ieder personage maakt immers een innerlijke evolutie door, de evolutie van het leven dat idealen en wereldbeschouwingen omverstoot, of onderdrukt. Dit vormt trouwens het tragische hoofdthema van de roman.
Frans Balders, de jonge revolutionnaire dokter, met zijn onwrikbaar geloof in de wetenschap als middel ter bevrijding van het menselijk denken, wordt een bourgeois. Hij vindt in zijn nederige practijk als geneesheer alleen nog een kleine weerglans van de taak die hij zich droomde. Bij de tweede vriend, Marc Kervaan, is de evolutie geweldiger, vollediger, hij die na zijn mislukte liefde voor Mathilde het ideaal van de volledige vrijheid tracht te beleven gaat aan die vrijheid ten onder. Waaraan klampt hij zich tenslotte vast? Aan een verterendwulps zingenot dat hem meer bindt dan een gebonden leven.
Het meest constante figuur is dan nog Sus, de wiskundige, de cynieker en toch, telkens weer kent ook hij inzinkingen, zijn eenzaamheid - het gevolg van zijn superieur neerkijken op vele problemen - is er het eerste bewijs van, het plotse doorbreken bij hem van melancholie en medelijden in diverse omstandigheden toont dat hij de sereniteit die hij door zijn