| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Anna Blaman: ‘Eenzaam Avontuur’ - Uitgeverij J.M. Meulenhoff, Amsterdam - 276 blz. - 107 Fr. Voor België: Meulenhoff en Co, N.V., Brussel.
Bij een bespreking van Blaman's laatste roman ‘De Kruisvaarder’ wees ik reeds op de uitzonderlijke kwaliteiten van deze romancière. Naast de substantiële waarde van dit werk loofde ik vooral de neiging tot soberheid in de vormgeving van Blaman's problematiek. In bovengenoemd boek, haar tweede roman, is het evenwicht dat zij nu reeds verwierf nauwelijks zichtbaar.
‘Eenzaam Avontuur’ is een chaotisch, doch een groots werk. Deze roman wemelt van diepe gedachten, originele levensinzichten, temperament, bezinning, rake en nietsontziende beschouwingen, krachtige beschrijving, e.d. dit alles door mekaar, zonder beperking. Blaman heeft hier als het ware haar volledig kunstenaarschap uitgestort, zonder evenwel maat te houden. Les défauts de ses qualités... het is de meest precieze omschrijving van het enig tekort dat ik in dit werk kon vaststellen. Het heeft nochtans geen zin hierover te kankeren want Blaman heeft intussen reeds bewezen dat ze zelf haar ‘zwakke’ zijde kent en hieraan kan verhelpen.
De lezers geef ik evenwel de raad dit ongemeen knap werk te lezen en de tekortkomingen over het hoofd te zien: ze zullen niet alleen een bewonderenswaardige kunstenares ontdekken, doch ook een groot en begrijpend mens, iemand die buitengewoon diep in het leven heeft gepeild en in staat is haar ervaringen op scherpe wijze uit te beelden.
Greshoff noemde mannelijke kunstenaars van haar slag ‘venten’. Ik hoop dat onze philologen een vrouwelijk equivalent zullen vinden om Blaman te typeren.
Rik Lanckrock.
| |
John Steinbeck: ‘Muizen en Mensen’ - vertaling Clara Eggink. - Uitgeverij Wereldbibliotheek - 1950, 99 blz. Ing. 22.50 Fr. - Geb. 30 Fr.
Ik denk dat het niet meer nodig zal zijn dit buitengewoon ontroerend en diepmenselijk verhaal aan de lezers voor te stellen. Toneel en film hebben aan dit werkje reeds een ten volle verdiende populariteit bezorgd.
Voor de lezers die enigszins vertrouwd zijn met het oeuvre van de knappe stylist die John Steinbeck zeker is zal het m.i. volstaan te zeggen, dat voornoemde novelle mogelijks wel zijn beste werk is. Minder opgetogen ben ik evenwel over de vertaling van Clara Eggink, die weliswaar gedeeltelijk de meesterlijke stijl van Steinbeck wist weer te geven, doch met het geslacht der woorden de zonderlingste buitelingen maakte.
Doch afgezien van de ontsierende taalfouten een goed verzorgde editie.
Rik Lanckrock
| |
| |
| |
Elmar Grin: ‘Wind uit het Zuiden’. - De Wereldbibliotheek, Amsterdam, Antwerpen. - Gen. - 236 blz.
Het lijkt wel, dat de Wereldbibliotheek, die tijdens de laatste maanden veel van haar reputatie heeft ingeboet, terug op goede weg is. Thans gezorgde ze ons een merkwaardige roman uit de hedendaagse Finse literatuur.
Sommigen, die minder rekening houden met de letterkundige waarde van een boek dan met andermans opvattingen, zullen wellicht ‘Wind uit het Zuiden’ veroordelen, daar men deze roman als enigszins communistisch getint kan beschouwen. Wat er ook van zij, wie ruim genoeg van geest is om ook de ideologie van een tegenstrever te eerbiedigen zal moeten toegeven, dat Elmar Grin heel wat meer kan dan sommige schrijvers uit de Skandinavische en Finse literatuur, die bij ons een fel overdreven vermaardheid hebben verworven.
In ‘Wind uit het Zuiden’ worden de toestanden in Finland geschetst zoals deze zich aldaar vóór, tijdens en na de tweede wereldoorlog voordeden. Zelfs degenen, die de buitenlandse politieke verwikkelingen alleen in de kranten hebben gevolgd, zullen zich nog goed herinneren in welke hachelijke situatie de Finnen hebben verkeerd. Geen politieker echter en geen journalist had het lot van dit volk, schrijnender kunnen voorstellen dan de auteur van ‘Wind uit het Zuiden’. Men moet elke zin voor sociale rechtvaardigheid verloren hebben om niet in verzet te komen tegen de sociale misstanden in het bijna middeleeuwse Finland. Een feit ter illustratie zal volstaan. De oorlog breekt uit. Er heerst gebrek aan arbeiders. De hereboer Kurkimäki sluit een koopje met de baas van de melkerij. Kurkimäki zal zijn knecht Einari laten werken voor de melkerij, op voorwaarde dat de knecht ook de slavenarbeid op de hoeve blijft verrichten. Einari grijpt toe. Het werk in de melkerij zal hem 10 mark per dag opleveren. Als hij het zo maanden volhoudt zal hij misschien een koe kunnen kopen en zijn hut wat kunnen opknappen. Achteraf blijkt echter dat Einari door Kurkimäki bedrogen werd. De melkerijbaas dient voor Einari's arbeid 40 mark aan de hereboer te betalen, terwijl Einari daarvan slechts 10 mark ontvangt. Dat dit practijken zijn die aan het leenherenstelsel herinneren hoeft nauwelijks gezegd.
Die Einari is een schoon figuur, schoon in zijn eenvoud. Aanvankelijk ondergaat hij gelaten de heerschappij van Kurkimäki en komt zelfs in conflict met zijn jongere broer, die gevaarlijke theorieën over kapitaal en bezit uiteenzet. Stilaan echter komt Einari tot het inzicht - tijdens de oorlog met de Russen - dat hij steeds als een slaaf werd behandeld. Er steekt een wind op uit het Zuiden, die een nieuwe geest bij de Finnen ingang zal doen vinden.
Niet alleen Einari, maar ook Vilho zijn opstandige broer, de aanstellerige patriot Elias die liever van zijn vaderland leeft dan er voor sterft, evenals diverse bijkomende figuren worden op rake wijze getypeerd. Tot de indrukwekkende taferelen uit deze roman behoren vooral deze welke gewijd worden aan een van de Fins-Russische veldslagen.
Sommigen zullen misschien opwerpen, dat ‘Wind uit het Zuiden’ andermaal een tijdsdocument is. Dit valt niet te ont- | |
| |
kennen, doch het is tevens en vooral een zeer menselijk document. En dit is ten slotte de grote verdienste van ‘Wind uit het Zuiden’.
C. Van Duysburgh.
| |
Francine Onstein en Henck Schregel. - ‘Centenaarslast’. - Nederlands Boekhuis, Parkstraat 10, Tilburg. - Verschenen in de reeks ‘De Zonnewijzer’. Geb. 80 blz. Fl. 2,9.
Dit verhaal bestaat uit twee delen: ‘De Biecht’ en ‘Mislukt Verraad’. Wij vragen ons af waarom de schrijvers er dit laatste deel aan toegevoegd hebben. Op het einde van het eerste deel, dat eindigt op een buitengewoon indrukwekkend slot, werd immers reeds alles gezegd.
Een dokter, nog maar korte tijd gehuwd, vertrekt naar het front. Hij krijgt angstvisioenen en wordt geestesziek. Na enkele maanden vlucht hij naar huis om zijn vrouw, van wie hij op bijna krankzinnige wijze houdt, terug te zien. Zijn vrouw heeft een van de ikonen, waarop de dokter zijn vertrouwen had gesteld, uit het huis verbannen opdat het beeld niet in de handen zou vallen van de goddeloze vijanden. De dokter meent evenwel, dat zijn vrouw een afvallige geworden is en wurgt haar in een vlaag van zinsverbijstering vooraleer zij haar handelwijze kan verantwoorden. Dan komt de wroeging. De dokter geraakt aan lager wal en vertelt zijn levensgeschiedenis aan enkele vrienden.
Dit verhaal wordt in de ik-vorm naverteld door een vriend van de dokter. De verteller besluit: ‘Laten wij bidden voor allen, die in hun leven iets schoons hebben gedood, opdat zij het wedervinden’. Wat er nadien volgt is slechts de voor de hand liggende gevolgtrekking uit het voorgaande. De dokter wordt verraden, maar meldt zich zelf aan bij de politie om te boeten voor zijn misdaad.
Niettemin hebben wij slechts zelden zulk tragisch en aangrijpend verhaal gelezen. Soms klinkt er een te sentimentele toon uit op, maar de manier waarop het zieleleven van de hoofdfiguur ontleed werd, is werkelijk beklemmend en eenvoudigweg meesterlijk.
Remi Boeckaert.
| |
Lode Baekelmans: ‘Carabas’. - Uitgeverij ‘Het Kompas’, Antwerpen. - 222 blz. Dit boek zal verschijnen als 4e deel in de 16e Feniksreeks. Afzonderlijk: ing. 60 Fr., geb. 90 Fr.
Weinig schrijvers kunnen op zo'n gemoedelijke wijze vertellen als Lode Baekelmans. Een zijner werken, een bundel korte verhalen, werd trouwens getiteld: ‘Het gemoedelijk Leven’. Onmiddellijk voelt men aan - dit is ten andere opnieuw het geval met zijn laatste roman ‘Carabas’ - dat Baekelmans met hart en ziel kan vertellen.
Bij voorkeur verhaalt de Sinjoor Baekelmans over zijn jeugd en zijn milieu, over de ‘goeie, ouwe tijd’ die ons, jongeren, ietwat idyllisch voorkomt vergeleken met de rusteloze, jachtige tijd die wij thans beleven. Baekelmans houdt tevens
| |
| |
van een kwinkslag en een vleugje ironie, maar achter dit alles ontdekt men in zijn werk de stem van een goede, zachtmoedige man, die veel kan vergeven omdat hij veel begrijpt en het leven kan aanvaarden zoals het zich afspeelt.
‘Carabas’ is andermaal een tijdsdocument. ‘Ik zou haast durven zeggen’ schreef Baekelmans, ‘dat ik wel nooit iets geschreven heb dat niet vast zit aan de werkelijkheid, al werd mijn werk heel dikwijls een transpositie’. (‘De Romancier en zijn Jeugd’, door dr. Aug. Van Cauwelaert). Ook ‘Carabas’ is blijkbaar onstaan uit de herinnering aan heel wat jeugdbelevenissen, ofschoon volgens de schrijver personen en gebeurtenissen in dit verhaal fictief zijn. Men zou dus opnieuw kunnen gewagen van een transpositie, waarin men getroffen wordt door de types en feiten uit de jeugdjaren van de auteur en o.m. door de schildering van het toenmalilge sociale en politieke leven.
Baekelmans beoogt geen literatuur met een L. Men moet zijn werk aanvaarden zoals het is, in zijn weldoende eenvoud en ontroerende menselijkheid.
R. Boeckaert.
| |
‘Billy Budd, Voormarsgast’ door Herman Melville. - Uitg. Wereldbibliotheek N.V., Amsterdam-Antwerpen.
Herman Melville, die zich in ‘Moby Dick’ een onnavolgbaar kenner van het zeeleven betoonde, vertelt in dit verhaal de geschiedenis van een matroos, die ten onrechte van oproerige bedoelingen beschuldigd wordt en zijn aanklager neerslaat. Om die reden wordt hij veroordeeld om gehangen te worden, hoewel zij die hem veroordelen er zeker van zijn, dat hij in de grond onschuldig is. Dit gegeven behandelt Melville op de uitvoerige manier, die wij van de meeste vroegere schrijvers kennen. Een zin voor het uitdiepen van motieven en gevoelens kenmerkt hen allen, en daarom deinzen zij er niet voor terug zich op zijpaden te begeven, die met het eigenlijke verhaal weinig te maken hebben en die door hedendaagse auteurs zeker zouden vermeden worden. Nochtans dient gezegd, dat Melville op deze omslachtige manier zijn personages zeer zuiver en naar het leven getekend heeft. Figuren als de kinderlijke Billy Budd, de rechtvaardige kapitein Vere en de intrigant Claggard staan ten voeten uit uitgebeeld. Daarenboven moet de auteur geloofd worden om de soberheid, waarmee hij dit melodramatische gegeven heeft verhaald. Deze novelle is dan ook méér dan een curiositeit voor wie Melville nader willen leren kennen. Het is, hoewel wij er om zijn uitvoerigheid onwennig tegenover staan, een voorbeeld van een verhaal, dat meer wil geven dan loutere ontspanning.
Frans Cools.
| |
‘Het wonder der liefde’ door C. en M. Scharten-Antink. - Uitg. Wereldbibliotheek N.V., Amsterdam-Antwerpen; 8e druk. 1950.
Op de bekende uitvoerige en plechtige manier der Scharten's een romantisch verhaal over een liefde tussen een man en een vrouw, twee natuurmensen, die allebei in de gevangenis
| |
| |
opgesloten zitten. Hoewel sterk melodramatisch, werd het gevangenisleven door de auteurs op een aanneembare manier uitgebeeld: de eenzaamheid, de vertwijfeling, de zucht naar vrijheid en de wanhoop en de berusting, waaraan de gevangenen om beurten ten prooi zijn. Het moet gezegd dat juist deze achtergrond gelegenheid geeft tot het schilderen van romantische taferelen en gevoelens, wat zeker de sterkste kant van de Scharten's is. Nochtans is hun manier van schrijven verouderd en hoewel zij in de loop der jaren, bij elke herdruk voorzeker veranderingen en besnoeiingen hebben aangebracht, toch valt het zwaar deze zuiderse overdaad van woorden en deze geëxalteerdheid van gevoelens nu nog op prijs te stellen. Het beste bewijs trouwens, dat de Scharten's nooit tot de élite van de Nederlandse kunstenaars behoord hebben, vermits het geweten is, dat waarachtige kunst nooit veroudert.
Frans Cools.
| |
‘Schuim op de kust’, door Jef Last. - Pyramide-Zakromans, F. 1.25 - Uitg. De Driehoek, 's Graveland. 1950.
Een aantal ongelijke verhalen, ongelijk zowel van inhoud als van kwaliteit. De meeste van deze stories, waarvan er enkele op zeer jeugdige leeftijd geschreven werden, hebben slechts een anekdotisch, soms ook een vaak allegorisch karakter en laten geen indruk na. Slechts twee verhalen: ‘De jongen die een geweten kreeg’ en ‘De slaaf’ stijgen boven het middelmatige uit, omdat Last hier, vooral in het eerstgenoemde, een poging tot peiling van de menselijke ziel gedaan heeft. Des te meer een verdienstelijke poging, omdat zijn hoofdpersoon telkens een Oosterling is, een wezen dus waarvan de levensbeschouwing en de gevoelswereld zo ver van de onze af liggen, dat wij ze nooit zullen begrijpen. Het is zoals Kipling het gezegd heeft: ‘West is West, Oost is Oost en nooit zullen de twee elkaar kunnen benaderen.’ Om deze twee verhalen heeft de bundel een zekere waarde. De overige bladzijden kan men zonder bezwaar ongelezen laten.
Frans Cools.
| |
‘Het petitionnement’ door Max Croiset. - Podium-Reeks - 1950 - Uitg. De Driehoek, 's Graveland.
Een verward verhaal over het eeuwige probleem van ‘goed’ en ‘kwaad’. Hoewel op de flap van het boekje vermeld staat, dat Croiset dit Dostojewskyaanse vraagstuk op een oorspronkelijke en spannende manier behandeld heeft, ben ik toch zo vrij dit te betwijfelen. Oorspronkelijk zeker niet zozeer dan wel vreemdsoortig, want dit mengsel van mystiek, sexualiteit en andere Freudiaanse elementen doet inderdaad erg heterogeen aan. Voor het overige is het duidelijk, dat de schrijver van dit verhaal geen enkele levend individu geschapen heeft. Het zijn allen onuitstaanbare wezens uit een wereld vol paradoxen en aphorismen, een wereld die eerder aan het brein van een zwakzinnige dan wel aan dit van een normaal mens ontsproten lijkt. En hoewel de gewone mens de kunstenaar altijd min of meer
| |
| |
als ‘abnormaal’ beschouwt, toch meen ik dat Croiset hier zijn boekje wat te buiten is gegaan. Ik kan hem en zijn verhaal met de beste wil niet ernstig opvatten. Mogelijk ligt dit inderdaad aan de auteur en dan heb ik het recht hem op de vingers te tikken. Mogelijk echter ligt het aan een lacune in mijn begripsvermogen en in dit geval durf ik over dit verhaal niets meer te zeggen.
Frans Cools.
| |
Andreas Latzko: ‘Levensreis’. Wereldbibliotheek N.V. 1950. 306 blz. 87,50 fr. (vertaald door Annie Vonk en Nico Van Suchtelen).
Wie vertrouwd is met het oeuvre van Andreas Latzko zal onmiddellijk begrijpen waarom voornoemde autobiografie zo buitengewoon interessant is.
Ik zal niet beweren, dat de schoonmenselijke figuur die Latzko was niet volledig in zijn scheppend werk kan teruggevonden worden. Integendeel, want elk werk schreef Latzko met de volledige inzet van zijn edele persoonlijkheid.
Bijzonder waardevol in dit boek is echter de verantwoording die Latzko van zijn leven gaf. In detail behandelt hij de vorming van zijn ideologie, zijn levensbeschouwing en kunstenaars-persoonlijkheid.
Op zijn gebruikelijke, fijnzinnige en heldere wijze verhaalt hij zijn jeugd en beschrijft hij de verschillende milieus die invloed hadden op de evolutie van zijn opvattingen en principes.
Meer - doch dat zal voor de Latzko-bewonderaars ruimschoots volstaan - kan ik over dit boek niet zeggen. Het is immers onmogelijk in een recensie over dergelijk werk in bijzonderheden te treden.
Benevens dit dient evenwel de aandacht gevestigd op het tweede deel van deze ‘Levensreis’, dat geschreven werd door Latzko's echtgenote. Op ontroerende wijze roept zij beelden op uit hun intiem leven, passussen die ons beter nog de nooit wankelende strijder en de bewonderenswaardige humanist Latzko leren kennen.
Rik Lanckrock.
| |
W.L.M.E. Van Leeuwen: ‘Drift en bezinning’. Wereldbibliotheek N.V. 440 blz. 95,00 fr.
In dit werk brengt de knappe essayïst en criticus Van Leeuwen ons een beknopte geschiedenis van de nieuwe Noord-Nederlandse letterkunde. We hebben hier nochtans niet te doen met een saaie literatuurgeschiedenis. Veeleer zou ik dit boek een essay tot penetratie in het wezen van de moderne Nederlandse letterkunde willen noemen en wel omdat de auteur niet in eerste instantie gestreefd heeft naar het mededelen van bio-, bibliografische en litterair-historische gegevens, dan wel naar het schetsen van de essentiële elementen in de evolutie van de literatuur. Elke stroming behandelt Van Leeuwen in een breed verband. Hij onderzoekt de antecedenten en de voedingsbodem, het tijdsgebeuren en de buitenlandse invloeden, de psychologische en philosophische substantie, e.d. Op dezelfde originele wijze schrijft hij over de literatoren. Nooit tracht hij zich met een gemeenplaats te redden. Integendeel. Elke bewering is geschraagd door
| |
| |
een diepe overweging en een poging om in objectieve zin het onderwerp te behandelen. Doch niet alleen voor zijn buitengewoon critisch inzicht dient de auteur bewonderd. Ook om zijn monniken vlijt om alle bijzonderheden te verzamelen en om de systematische indeling van zijn werk verdient hij ten volle onze lof.
Dat we hier en daar zijn meningen niet ten volle kunnen onderschrijven is bijzaak. Hoofdzaak is de rake analyse, de precieze typering en de heldere verantwoording van het persoonlijk inzicht.
Dit boek werd met vele foto's van schrijvers geïllustreerd.
Een modelexemplaar waarmede de Wereldbibliotheek dient gefeliciteerd. Een uitvoerige inhoudstabel en een naamregister maken van dit werk een zeer interessante consultatie-bron.
Rik Lanckrock.
| |
Eugène Fromentin: ‘De oude meesters’. N.V. Leidse Uitgeversmaatschappij. 1950. Rijswijk. 288 blz. Geb.: 125,00 fr.
Het getuigt voor de internationale geest van de kunstcritiek, dat één der beste studies over de Vlaamse en Hollandse schilderkunst van Van Eyck tot Rembrandt door een Frans criticus werd geschreven. Het is dan ook verheugend, dat dit essay nu in het Nederlands werd vertaald door een ter zake bevoegd criticus, J. Tersteeg, die daarenboven het werk heeft aangevuld met belangrijke voetnota's.
Over de studie zelf kan moeilijk in detail gehandeld. Voor de liefhebbers van schilderkunst moge het echter volstaan te vermelden, dat we hier te doen hebben met een standaardwerk. Op zeer persoonlijke wijze heeft Fromentin, als kunstenaar, een poging gewaagd om door te dringen tot de ziel van het werk van de oude meesters.
Deze penetratie tot het wezen van de esthetiek heeft Fromentin bereikt door het oeuvre van de schilders van uit de meest diverse oogpunten te bekijken (technisch, coloristisch, historisch, psychologisch, e.d.). Dit boek is nochtans geen methodische of chronologische studie, het is veeleer een zwerftocht doorheen het werk van de meest typische vertegenwoordigers van de Vlaamse en Nederlandse schilderkunst.
Een tweede grote verdienste van dit essay is zeker de nonconformistische visie: nooit stoort Fromentin zich aan gangbare opvattingen of zg. gevestigde waarheden. Steeds blijft hij persoonlijk, wat uitermate bevorderlijk is voor de leesbaarheid van deze vrij grote studie.
Het boek werd geïllustreerd met 102 zwart-wit foto's van de voornaamste besproken doeken, zodat de lezer de gelegenheid heeft de beschouwingen te toetsen aan de schilderijen.
Een bijzonder lofwoord verdient de Leidse uitgeversmij. voor de smaakvolle presentatie van dit waardevol werk.
Rik Lanckrock.
| |
| |
| |
Franz Kafka: ‘Het proces’ - vertaling: Alice Van Nahuys. - Amsterdamse Boek- en Courantmij N.V. - Amsterdam - 1947 - 263 blz. - 97 Fr. (Voor België: Meulenhof en Co N.V., Brussel).
Het zou onbegonnen werk zijn om in een recensie een overzicht te geven van de meest gangbare opvattingen over dit werk.
Kafka's oeuvre blijft vooralsnog een acuut probleem in de literatuur. De meest tegenstrijdige interpretaties worden vooropgezet: het avontuur van een soort helderziende dwaas, dromen in waaktoestand, de analyse van de psychologie van een ongeneeslijke teringlijder, een critiek van de bureaucratische sleur in de Oostenrijkse Administratie vóór 1914, het proces van God, enz... De interpretatiemogelijkheden zijn enorm. In die voorwaarden meen ik dat het nog steeds verkieslijk is, dat elk lezer zelf zijn instelling tegenover dit hallucinant boek bepaalt. Het heeft immers minder belang te weten of Kafka expressionist, existentialist of magisch-realist is. Hoofdzaak is dat Kafka's oeuvre ons helpen kan om dieper door te dringen in de tover en het mysterie van ons leven.
Daarom dient dit werk zeker gelezen door hen die in de lectuur iets meer zoeken dan aangename verpozing.
De voortreffelijke inleiding van Albert Helman zal daarenboven de oningewijde lezer veel diensten bewijzen om het dieper wezen van dit werk te doorgronden.
Rik Lanckrock.
| |
Edgar Allan Poe: ‘Zes vertellingen’ - vertalling: J.F. Ankersmit - Wereldbibliotheek - 1950 90 blz. Ing. 2,50 Fr. Geb. 30 Fr.
Het oeuvre van Edgar Allan Poe is genoegzaam bekend om er hier niet over uit te weiden.
Laat ik enkel vermelden dat Poe enig is in zijn genre: rasecht artist, bewonderenswaardig fantast, knap psycholoog en fijn stylist.
De liefhebbers van zinrijke en symbolische griezelverhalen zullen dan ook hun gading vinden in deze verhalen die smaakvol werden gepresenteerd door W.B.
Rik Lanckrock.
| |
D.H. Lawrence: ‘De vos’ - vertaling: Inez van Dullemen. - Wereldbibliotheek - 1950 - 92 blz. - Ing. 22,50 Fr. Geb. 30 Fr.
De meningen over de waarde van ‘Lady Chatterley's Lovers’ van D.H. Lawrence zijn uiteenlopend, doch het blijft een feit dat Lawrence één van de knapste Engelse psychologische schrijvers is.
Bovengenoemd verhaal bewijst zulks eens te meer. Lawrence put rechtstreeks aan het leven. Hij is geen hoogvlieger, doch weet uit het eenvoudige leven de wezenlijke problemen te halen. Daarenboven is hij een knap verteller die zijn visie op verrassende wijze weet uit te beelden. In voornoemd werkje handelt hij over de lieftde tussen twee eenvoudige mensen, meer niet, doch het werd een sterk en aangrijpend verhaal, geschraagd door een diepe psychologische interpretatie.
Rik Lanckrock.
| |
| |
| |
Dr. Emmy Kerkhoff: Ausdrucksmöglichkeiten Neuhochdeutschen Prosastils. Ein kritischer Versuch an Friedrich Grieses Roman ‘Die Weisskopfe’. N.V. Uitgevers en Drukkers Mij. van F. Van Rossen, Amsterdam 1950 - 240 blz. - Prijs: Fl. 7.50 - geb. Fl. 9.80.
Stilforschung is een wetenschappelijke methode voor literair onderzoek die stilaan meer en meer aanhangers vindt en waarvoor een belangrijke toekomst schijnt weggelegd. Wie in de zaak belangstelt vindt in het boek van Dr. E. Kerkhoff een zeer lezenswaardige inleiding tot het onderwerp. De verschillende doelstellingen, onderdelen en methodes worden er duidelijk geformuleerd. Dr. Kerkhoff onderwerpt daarna Grieses laatste roman ‘Die Weissköpfe’ aan een grondig stijlkundig onderzoek en bewijst aldus de doeltreffendheid der vooropgestelde methodes. Door de studie van elementen die gaan van inhoud en kernbegrippen tot schijnbaar onbeduidende grammatikale bizonderheden, komt ze er toe het wezen van de schrijver te ontcijferen en aan de hand van een indrukwekkend bewijsmateriaal de verschillenden aspecten zijner persoonlijkheid bloot te leggen. Over de allerlaatste kern echter dezer persoonlijkheid durft ze zich niet uitspreken. Haar werk heeft vooral belang omdat het klaar de mogelijkheden demonstreert der Stilforschung. En alhoewel Dr. Kerkhoff in haar studie der ‘Weissköpfe’ op verre na niet alle middelen der Stilforschung uitputte, kwam ze reeds tot belangwekkende conclusies genoeg.
Een uitvoerige biografie vervolledigt op passende wijze het geheel.
Erik van Ruysbeek.
| |
S. Van Mierlo: ‘Het goddelijk voornemen’ - Uitgave van ‘Uit de Schriften’, Schipbeekstraat 17 (1) Amsterdam-Z. - 128 blz.
Steunend op de teksten van Oud en Nieuw Testament, teksten die van goddelijke ingeving zijn, tracht de schrijver (niet verwarren met onze bekende pater Van Mierlo) de geschiedenis der mensheid, zowel voor de toekomst als voor het verleden, vast te leggen. De constructie zit zeer goed in mekaar en vooral wat er met het mensdom in de toekomst zal gebeuren is buitengewoon belangwekkend. Er zijn zelfs beangstigende overeenkomsten met het huidig tijdperk, (hetgeen wel moeilijk kon uitblijven, zou een dwarshoofd opmerken). Ik heb hier ook bijbelteksten in verklaard gevonden waarvoor ik tot nu toe geen uitleg had gevonden. Voor wie eens kennis wil maken, hoe oppervlakkig ook, met de Protestantse wereld, is dit boekje in alle geval zeer interessant.
Erik van Ruysbeek.
| |
F. Nietzsche: ‘Aldus sprak Zarathoestra’. Vertaald door Dr. P. Van Endt, Ed. Coenraads en H. Marsman. Derde druk. Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen 1950, 344 blz.
Dr. P. Van Endt had Nietzsche's Zarathoestra reeds voor driekwart vertaald, toen hij stierf. De Wereldbibliotheek droeg H. Marsman op die vertaling te voltooien. Na een zekere aarze- | |
| |
ling, besloot Marsman de vertaling van Van Endt te laten zoals ze was, en zelf het overblijvende gedeelte te vertalen. Alleen in de terminologie zag hij zich verplicht de tekst van zijn voorganger met de zijne in overeenstemming te brengen. Hijzelf schreef daarna nog een bondige, zakelijke en zeer klare inleiding. Zo kwam dan het boek tot stand, waarvan de derde druk thans voor ons ligt.
Zowel de vertaling van Van Endt als die van Marsman zijn voortreffelijk. Ze volgen trouw de tekst en waar een moeilijkheid voorkwam (een onvertaalbaar woerd of wending bv.), leggen ze er zich op toe de juiste draagwijdte in hun omschrijving weer te geven. Alleen lijkt me de tekst van Marsman wat soepelder en ook wat gedurfder, en waar het moeilijkheden als hierboven aangegeven geldt, taalscheppender dan die van Van Endt.
Over de betekenis van het werk hoef ik wel niet uit te weiden.
Nette, verzorgde uitgave.
Erik van Ruysbeek.
| |
Herman Gorter: Verzamelde werken, deel IV. Episch werk. C.A.J. Van Dishoek/Bussum - Em. Querido/Amsterdam 1950. 264 blz. Prijs compleet in 8 delen, gebonden: f 96,-.
Deel IV, dat samen met deel V Gorter's episch werk zal bevatten, brengt ons ‘Een Klein Heldendicht’ en de eerste kortere uitgave (1912) van ‘Pan’.
‘Een Klein Heldendicht’ is Gorter's eerste proef in het genre. Voor wie hem uit zijn vroeger werk, ook uit ‘Mei’, kent als lyrisch impressionist, mag het verwondering baren dat hij zich hieraan heeft gewaagd. En het is dan ook niet zonder een tikje angst dat men aan de lectuur van deze schier ontoegankelijk geworden tekst zet. Een met gemengde gevoelens beëindigde ik ook het lezen van ‘Een Klein Heldendicht’. Het is het verhaal van de bewustwording in twee jonge mensen, een jongen en een meisje, tot en in het marxisme. De aristocraat Gorter toont zich hier een fijn psycholoog door de wijze waarop hij weet binnen te dringen in het zieleleven en de problemen van deze eenvoudige volkskinderen. Eens dat ze zich innerlijk gekeerd hebben tot de nieuwe leer, bezoeken ze de vergaderingen en verdiepen ze hun kennis en begrip door lectuur. Het grootste gedeelte van het gedicht is dan niets anders dan een beschrijven van dit proces. We wonen voornamelijk een reeks meetings bij en luisteren naar de redevoeringen. Hierin wordt de leer uiteengezet, wordt de geschiedenis der beweging bondig samengevat, worden enkele opvallende feiten verteld en wordt de schitterende toekomst voor ogen gehouden. Enkele meetings dus, met hun atmosfeer van strijdbaarheid en veroveringszucht. Men kan zich afvragen wat dit alles met de poëzie te maken heeft, zelfs met epische, want er ‘gebeurt’ haast niets. Men kan zich afvragen of het niet beter ware geweest indien Gorter dit alles in proza had geschreven. Inderdaad, het lijkt veel meer op een propaganda-brochure dan op een gedicht of zelfs op een novelle. Hier raken we, dunkt me, een van de meest ontwapende eigenschappen van Herman Gorter, nl. zijn tot het naïeve toe (maar dan zoals een genie naïef kan zijn) recht uit de natuur sprui- | |
| |
tende echtheid en zuiverheid. Spontaan zet hij zijn hoogste liefde, de poëzie, in voor hetgeen hem als de
hoogste maatschappelijke bestrevingen verschijnen. (In ‘Pan’ kan men zien hoe die twee in Gorter's geest een eenheid vormen.) De hoogste schoonheidsvorm ter uitdrukking van het hoogste menselijk idaal. En met een natuurlijkheid, die men argeloos zou noemen, indien argeloosheid niet veronderstelde dat het in feite anders is, gaat Gorter aan het werk, die de lezer onweerstaanbaar meesleept over een groot aantal bizonderheden, waar hij zoniet zonder twijfel zou blijven op haperen. De fascinatie van de mens beheerst alle mogelijke onvolkomenheden. Zijn onblusbare dynamiek, zijn onuitputtelijke gloed, zijn geloof sleuren ons mee, zelfs al zijn we niet blind voor de fouten, zelfs al zijn we van een andere mening. Daarnaast moet ik zeggen dat er overal ook zeer grote schoonheden te fonkelen liggen, lyrisch impressionistische zoals het te verwachten was. Want Gorter is in wezen, kwa kunstenaar, de Gorter van Mei gebleven.
Wat nu ‘Pan’ betreft, blijft het vorige van kracht, niet dit verheugende onderscheid nochtans dat het zuiver als kunst bekeken een flinke trap hoger staat. De ‘anthologie’-passages zijn er ook veel talrijker, en er zijn er bekende en menige onvergetelijke onder, en de constructie vertoont een grote eenheid. Dit laatste, naar ik meen gehoord te hebben, kan men van de definitieve ‘Pan’ niet meer zeggen. Hierom en ook om andere redenen, bv. om niet een voorbarig en wellicht onvolledig beeld van Gorter's wereldfilosofie te schetsen, verkies ik het de bespreking van dit grote werk uit te stellen tot ik de volledige tekst onder ogen zal hebben. Door vergelijking van beide versies, zal dan ook het volle licht zowel op het ene als op het andere vallen.
Erik van Ruysbeek.
| |
Georges Van Acker: ‘Opstand’. Voorpost-Uitgave ‘De Nieuwe Tijd’, Antwerpen. 32 blz. Fr. 20,-.
We hebben bij de bespreking van Van Acker's vorige bundel geschreven dat we aan de dichter de volle vrijheid geven om zijn levensbeschouwing te verwoorden. Wij blijven op dit standpunt, maar zouden het thans nader willen verklaren en nl. in die zin: wij beoordelen een kunstwerk ook en misschien eerst naar zijn inhoud. Een valse levensbeschouwing geeft noodzakelijk een verkeerde ondergrond aan het werk. Opgeschroefde slogans waarmede politiekers hun opvattingen propageren zijn te ijl om stevige levenswijsheid en diepzinnige poëzie mede op te bouwen. Van Acker's kwatrijnen brengen ons dan ook enkel de berijmde weergave van hetgeen men alle dagen in de communistische kranten kan lezen. Een vorm als deze door de dichter gebruikt eist een diepe ondergrond en die missen wij totaal in de verzen ontsprongen uit de hogergenoemde bron. Laat de dichter van opstand zingen, 't is zijn recht, maar hij vergete de mens niet, de mens die voor ons nog wat anders is dan een partij-lid, de mens voor wie de Liefde meer betekent dan ‘een natuurlijke behoefte’.
Georges Van Acker mag ons nu doodverven als een bourgeois-dichter, wij zijn bekommerd om iets hogers dan politieke opvattingen, hij moge hetgeen we schrijven verouderd vinden,
| |
| |
wij menen het goed met hem, wij zijn streng voor hem omdat hij talent heeft en omdat het spijtig ware moest hij dit laten versmachten in het harnas van een bekrompen levensbeschouwing.
Voor de lezers welke de dichter nog niet kennen schrijven we hier één der schoonste verzen uit ‘Opstand’ over en dit om zijn mooie gaven te belichten:
‘Wij willen levend door de wereld gaan
En mensen van de aarde zijn
De droesem drinken en de wijn,
Maar vechtend voor de zin van ons bestaan.’
| |
Annie Salomons: ‘De Ongerepte droom’. Uitgave ‘Wereldbibliotheek’. 88 blz.
Ik heb verschillende verzen van deze bloemlezing uit Annie Salomons' werk gelezen en herlezen, verzen waarvan er een blijvende bekoring uitgaat die hoofdzakelijk te danken is aan de menselijke inhoud. Zeker er lag nog kaf in de wanne wanneer men haar gedichten schifte. Sentimentele versjes zonder pretentie, maar ook zonder diepgang. Maar er ligt hoofdzakelijk poëzie in. Kreten van verlangen, eerlijke biechten die aangrijpen en ontroeren. Eenvoudige verzen, ten slotte, zonder pedanterie maar echt doorvoeld en helder van vorm.
Het hoofdthema van de meeste en schoonste gedichten is het onvoldane verlangen, de hunker naar het volmaakte, dat tenslotte niets anders is dan het eenvoudigste leven, het leven dat echter ook op zijn beurt de smaak van het onvolmaakte in de mond legt. Het leven beperkt door onze maatschappij, door onze eigen trots, door de inhoud van het leven zelf. Er ligt een tikje zelfbespotting in de verwoording van deze problemen.
Over kinderen zegt de dichteres:
Alsof zij kwamen om den ban te breken:
Zij woorden groot als wij en dor en deftig...
In het gedicht ‘Mevrouw’ lezen wij:
Een linnenkast vol stapels nette doeken
Kwam in de plaats van rijen verzenboeken;
In plaats van tranen een correcte lach...
Er bestaat grotere poëzie, maar eerlijker en tragischer dan deze uit volgende regels kan ik niet aanwijzen:
...Alle dagen droegen gelijkmatige klare gezichten.
Ieder uur stond verzadigd van een waardig opbouwend gevoel.
Maar als op zoele nachten lauwe regens beginnen te zingen,
En de volle goten klokken luid hun eentonig, rijk lied,
Dan beken ik mij stil: 't leven bracht mij belangrijke dingen,
Maar toch, zo bedoelde ik het eigenlijk niet...
Wij hopen dat deze keuze uit A. Salomons' werk ter gelegenheid van haar 65e verjaardag niet het einde van haar poëtische loopbaan betekent, want waarachtige poëzie hebben wij steeds van node.
Paul Berkenman.
| |
| |
| |
Willem Savenberg: ‘Onze lieve vrouw van Alsemberg’. Legende. Uitgave ‘Galerij der Jongeren’. 8 blz.
Aan het gedicht van Savenberg zullen wij hier met veel woorden verspillen. Het is maakwerk zonder meer. De dichter die elders nochtans bewijs van kunnen leverde heeft ons teleurgesteld door zijn stuntelige toon die ons aan een kinderrijmpje herinnert, door het bloedloze van de inhoud, het theatrale van het thema.
De poëet is iets anders dan een verzenfabrikant. Wij verwachten dat Willem Savenberg dat met zijn volgend werk zelf bewijzen zal.
Paul Berkenman.
| |
Marcel Polfliet: ‘De Antwerpse folklorist Jan de Schuyter’. Uitgave ‘De Klamper’, Aarschot.
Het keurig uitgegeven en mooi geïllustreerd werk is een verdiende hulde aan de ijverige Antwerpse folklorist Jan De Schuyter.
Marcel Polfliet geeft in een heldere en duidelijke stijl een kort overzicht van het grote levenswerk van de kunstzinnige dienaar van het volk die de Antwerpenaar ongetwijfeld is.
Talrijk zijn de volksgebruiken die door hem werden geboekstaafd, het stedenschoon waar hij ons op wees, en hoeveel volksliedjes, -spreuken en -versjes heeft hij door zijn werk niet aan de vergetelheid ontrukt. Wie zoveel schoonheid genoot en mededeelde verdient onze waardering, meer dan wij vermoeden, meer dan wij hem kunnen geven.
Paul Berkenman.
| |
Hugo Wauters: ‘Obsessie’. Drukk. uitg. Vonksteen, N.V., Langemark. 12 blz.
Om te beginnen zouden we Hugo Wauters willen danken om de vriendelijke opdracht waarmede hij Remi Boeckaert, Rik Lanckrock en mijzelf bedacht. Als vriend deed ons dat veel genoegen. Het is ook omdat de dichter een vriend is dat ik het als een plicht beschouw eerlijk mijn mening te schrijven over ‘Obsessie’. Er steekt een aangrijpende gedachte in de bundel. Spijtig genoeg werd ze te lang uitgesponnen. De 8 gedichten zijn werkelijk te arm aan inhoud en het spijt ons het te moeten neerpennen - te zwak van vorm om te ontroeren. Waarom toch extravaganties willen uithalen door b.v. rijm en punctuatie weg te laten? De bestaande vormen zijn rijk genoeg om er zich in uit te spreken. De belofte besloten in zijn eersteling heeft Wauters niet ingelost. Hij is ons revanche verschuldigd.
Paul Berkenman.
| |
A. Marja: De bajesballade van Oscar Wilde’. Podiumreeks, De Driehoek, 's Graveland. 48 blz.
Het is mogelijk dat Marja afweek van de oorspronkelijke ballade van Oscar Wilde, ‘Ballad of Reading Goal’. Het is zeker dat zijn bajesballade stylistisch gezien totaal verschilt van het meesterwerk van de Engelsman. Maar dat schijnt me allemaal van geen of heel weinig belang tegenover de prestatie van de non-comformistische Hollandse auteur, die is in één woord groots. Ik zou hier kunnen spreken over de rauwe en directe taal die zo wonderwel past bij het onderwerp, over de sarcastische levenswijsheid, over de hallucinante atmosfeer van
| |
| |
het gedicht, over, ja, God, over zoveel, maar het lijkt me allemaal slechts ‘literatuur’. De bajesballade is een stuk schrijnend menselijk leed, verwoord door een groot kunstenaar. Het gaat ermee zoals met een aangrijpend muziekstuk, men kan er veel over praten, maar er de zin van doorgronden kan men alleen als men er zelf mede in contact komt.
Paul Berkenman.
| |
Maurits De Doncker: ‘Dichtersheem’. In eigen beheer, 2, De Pintelaan, Gent.
Het is met een gevoel van sympathie dat men de verzen van M. De Doncker leest. Daar is eerst en vooral de onthutsende eerlijkheid van de dichter die de criticus in ons bijna ontwapent. Daar is ook de mooie menselijke inhoud die bewijst dat de verzen recht uit het leven komen.
Het is dan ook spijtig dat de dichter de zeggingskracht mist om aan zijn verzen een aangrijpend accent te geven.
Wij wachten nog op ‘de’ bundel van De Doncker. De bundel waarin hij zich eens volledig en in gedegen vorm zal kunnen uitspreken. We weten wel dat hij op een ouderdom gekomen is waarop hij dit reeds moest kunnen en toch wanhopen we niet aan zijn talent. Het komt er niet op aan of het over vijf of tien jaar gebeurt; hoofdzaak is dat De Doncker eens blijvend werk schept. Dat hopen wij en vele poëzieliefhebbers met ons.
Paul Berkenman
| |
Het ‘verzameld werk’ van Alfons Jeurissen.
Zekere schrijvers leven heel hun leven te bescheiden, te teruggetrokken om, door hun werk alleen, de roem te oogsten die zij waardig zijn. Indien daarbij nog drukkende ambtsbezigheden en een vroege dood hun loopbaan knakken, moeten wij dubbel waakzaam zijn opdat de vergetelheid ze niet zou treffen.
Hoeveel Vlamingen kennen het werk van Alfons Jeurissen (1874-1925)? Nochtans is hij een der beste vertellers uit onze literatuur. Ik plaats hem voor Claes, niet ver achter Streuvels. Ondanks Conscience, ondanks van Hemeldonck, is hij dé zanger van de Kempen. De uitgave, in nieuwe spelling, van zijn ‘Verzameld Werk’ (uitg. Het Fonteintje, Spillemansstraat, 9, Borgerhout-Antwerpen, 2 delen, elk 303 blz.) stelt ons thans in de gelegenheid gemakkelijk met deze voorname figuur kennis te maken.
Deel I opent met een inleiding van 16 blz. door J Droogmans, die het werk van de Limburgse novellist op rake wijze weet te ontleden, hem vergelijkt met andere heimatschrijvers als Streuvels en Coolen, hem situeert in zijn tijd en zijn Kempisch milieu en besluit met te wijzen op zijn edel karakter. Naar het woord van M. Gijsen was A. Jeurissen inderdaad ‘een eerlijk en eenvoudig man, een goed mens’.
Als eerste verhaal komt ‘Heikleuters’. Het gaat over een oud, ziekelijk bezembinderswijfke, dat achtereenvolgens bij twee families intrekt, maar zich, mistroostig omdat beiden het op haar spaarcentjes blijken gemunt te hebben, opnieuw in een hutje terugtrekt, waar het op een akelige nacht, moederziel alleen, doodbloedt. De karakterbeschrijving van het vernepen oudje is vaak meesterlijk. Het verhaal is boeiend, levendig en helemaal niet bitter. Het bevat iets te veel sierende epitheta, een tikje te veel natuurbeschrijving in schoonschrift met werkwoorden op -eren en -elen, een weinig te veel limburgicismen in
| |
| |
de conversaties (het lijkt haast systematisch), maar vergeten wij niet dat dit werk verscheen in 1907-1910. Buiten de conversaties is de taal echter veel minder dialectisch dan bij Streuvels of Gezelle. Jeurissen bezit een geweldige woordenschat en een uitgebreide kennis van de oude volksgebruiken.
Het tweede verhaal, ‘Geert de Roerdomp’, handelt tijdens de Boerenkrijg. Geert, wiens vrouw bezweek aan mishandeling door de Fransen, heeft de vijand een eeuwige haat gezworen. Hij bouwt zich een jagershut, ongenaakbaar tussen de venen, waarvan hij alleen de kronkelingen kent. Met enige brigands slaagt hij er in een groep Fransen, die lotelingen opleiden, te overvallen, zodat de jongens kunnen vluchten. Een groep huzaren, die hem de weg vragen door de heide, leidt hij 's nachts in de moerassen, waar zij op ellendige wijze omkomen. Dit hoofdstuk, ‘De Doodse Huzarenrit’, met de aangrijpende beschrijving van de worstelende ruiters, de steigerende paarden, de onverbiddelijke brigand, maakt op de lezer een onvergetelijke indruk. Toch lijkt mij Jeurissen in het historisch verhaal niet zo sterk: heel deze novelle bestaat ten slotte slechts uit een paar episoden: hoeveel meer was hieruit te maken geweest! Maar de beschrijving van de onherbergzame moerassen, waar de Fransen in hinderlagen worden gelokt, de karaktertypering van Geert, belichaming van het volksverzet tegen vreemde dwingelandij, de levendige evocatie van het ruw soldatenvolk, maken dit korte werk toch tot een knappe novelle.
Na ‘Geert de Roerdomp’, verschenen in 1918, heeft Jeurissen geen werk meer uitgegeven. De beproevingen, die hem na de oorlog te beurt vielen, doodden in hem de schrijflust en knakten zijn gezondheid. In de uitgave van het ‘Verzameld Werk’ hield men jammer genoeg geen rekening met de chronologie, zodat deel I ons na zijn laatste werk zijn eerste biedt. Dit derde verhaal, ‘De turfboer van de platte wijers’, verscheen in 1892 in ‘Vlaams en Vrij’; Jeurissen was toen achttien jaar. Het werd nadien herwerkt, maar toch betreur ik dat het opgenomen werd: het verraadt te zeer de onhandigheid van de beginneling: onnatuurlijke taal, met melodramatische effecten, onafgewerkte ontwikkeling. Komend na ‘Geert de Roerdomp’ is het een pover slot.
Deel II opent met een zeer korte levensschets door A. Theatre, die er ons op wijst dat het ambt van douanier niet in de lijn lag van Jeurissen's natuurlijke aanleg, maar hem toch toeliet de Kempische vlakte in alle weer en wind te doorkruisen, in nauwe voeling met haar weinig bekende bewoners. Deze vermoeiende ambtsbezigheden leggen ook uit dat zijn werk weinig omvangrijk is.
‘Op de Vlakte’ verscheen in 1910. Het bestaat uit drie verhalen. Het eerste, ‘Op de Grens’, is een zeer spannend smokkelaarsdrama, dat alleen een douanier zo zou kunnen schrijven, en tevens een parel van vertelkunst. Hoe jammer weer dat dit kort verhaal niet uitgesponnen werd tot een novelle! Wat gebeurt er verder met Karel Vanloon, met Rosse Gerrit? De lezer vraagt het zich met spanning af, maar zijn nieuwsgierigheid blijft onbevredigd.
Het tweede, ‘In Zee’, is het pakkend verhaal van twee schippers, Hein en Marinus, alleen op een reddingsboot na het
| |
| |
vergaan van hun schip, waardoor Marinus zinneloos geworden is. Zoals dikwijls bij Jeurissen gebeurt de handeling 's nachts en bij onweer. Zij lijden honger en dorst; Marinus ijlt; de situatie is hopeloos. De gek wil zijn maat vermoorden, maar wordt in een worsteling over boord geworpen. Hein blijft alleen, gefolterd door honger en dorst, tot eindelijk een kotterjacht hem oppikt. Dit aangrijpend verhaal bewijst dat Jeurissen's talent zich niet beperkt tot de heide. Het is zeker zo sterk als zijn Kempische verhalen, als ‘Geert de Roerdomp’, dat men als zijn meesterwerk beschouwt; alleen maakt hij het soms iets te akelig.
Het derde en laatste verhaal van ‘Op de Vlakte’ heet ‘De Oude Bil’. Bil is een verschrompeld schaapsboerke uit de heide. Zijn dochter en zijn schoonzoon wonen bij hem in en doen de oude werken voor zijn kost, hoewel hij haast geen kracht meer heeft. Hij piekert voortdurend over zijn nabije dood. Op een hete morgen stuikt hij neer in 't zand op zijn tocht naar de stad. Men draagt hem in een herberg, waar hij spoedig sterft en een beschonken voerman hem oplaadt om hem af te leveren aan zijn dochter, die vooral snikt omdat de eieren verloren zijn De onverschilligheid van de voerman lijkt iets geforceerd. Hier treft een ongewone toon van Jeurissen, wreedheid en bitterheid, een nieuw bewijs van niet beperkte visie.
Na ‘Op de Vlakte’ biedt deel II ons ‘Heksendans’, zeven verhalen, waarin wij vernemen hoe een voerman zich 's nachts moet verdedigen tegen een heel leger katten die heksensabbat vieren; hoe een vrijer, laat bij zijn lief gebleven, de behekste dreef versperd ziet door mutserds zonder einde, die pas tegen de morgen verdwijnen; hoe een behekste vrijer koddig aan 't slaapwandelen gaat; hoe Wouter Brant, de heksenmeester, tovert, vliegen temt, vuur maakt en mest breekt; en hoe een klokhen op middernacht met haar kuikens door de lucht vliegt. Men denke niet hier te doen te hebben met sprookjes; de verhalen zijn zo levendig en realistisch dat men er in loopt en griezelt, en wat een schat aan folkloristische gegevens werd hier meteen vergaard!
Het volgend verhaal, ‘Broeder Bertus’, vertelt ons van een oude kluizenaar die in niets meer gelooft, een sombere eenzaat voor wie de mensen bang zijn: hij doet aan ‘duivelskunst’ en heeft een ‘kwade hand’, behekst hazen en geweren. Zijn verlopen dochter komt hem om vergiffenis smeken, maar hij verjaagt haar. In de sneeuwnacht verdwaalt hij en ziet door een raam zijn dochter sterven. Weldra sterft hij zelf, verlaten in zijn hut: kraaien en ratten schenden zijn lijk. Het einde van dit verhaal behoort tot het griezeligste wat ik ooit las. Hoewel even melodramatisch, is het toch zeer aangrijpend. Een kort spookverhaal, ‘De Witte Vrouw’, besluit deel II.
Samenvattend kan men zeggen dat Jeurissen een knap verteller is, met een voorliefde voor het mysterieuze, zelfs het lugubere. Naast het literair hebben zijn werken ook een folkloristisch belang. Zijn mensen zijn arm en gelukkig, helemaal niet modern. De schrijver wortelt in zijn volk, houdt er van, kent het door en door. Volksheid en voornaamheid gaan bij hem samen. De uitgave van zijn ‘Verzameld Werk’ is een verdienstelijke daad Moge zij veel lezers vinden!
Valère Coopmans.
|
|