| |
Boekbesprekingen:
Johan Daisne: ‘Met 13 aan tafel, of knalzilver met schelpgoud’ - Uitgeverij Electa - Brussel - 1950 - 376 blz.
De recensent van Daisne's oeuvre krijgt geen tijd om op adem te komen. Zopas eindigde een polemiek rond een critiek en daar liggen reeds terug twee werken van Daisne op de schrijftafel.
Voor de zoveelste maal glijd ik dus weg in de specifieke wereld van deze romancier: opgetogen, aangegrepen, smartelijk ontroerd, kortom ik doorleef telkens weer alle stadia van het menselijk avontuur zoals alleen Daisne deze met zijn forse kracht de lezer kan opdringen.
In die zin is het laatste werk van deze prozaïst een verheugende aanwinst. In de elf novellen en twee hoorspelen die in dit boek gebundeld werden vindt men de sfeer van elk vroeger werk van Daisne terug, m.a.w. een nieuwe verzameling van al de kunstenaarspotenties die hij in zijn mars heeft. Doch bijna vanzelf rijst de vraag op of er doorheen dit omvangrijk oeuvre een stijgende lijn loopt. Een vraag waarmede ik niet in het minst verlegen zit omdat voor mij de opgang van Daisne zonneklaar is. Eerst en vooral is er de stijl die steeds meer aangepast is aan het onderwerp. Elk woord, elke zin zijn met de meeste zorg, met bezorgdheid haast, gekozen en passend in het geheel, zodat de criticaster tevergeefs naar een wanklank zal zoeken. Daarenboven blijven de thema's wonderlijk verrassend en treft ons de steeds fijnere techniek van Daisne die nu reeds zo ver is dat hij er volledig in geslaagd is om droom en werkelijkheid te laten vervloeien tot een realiteit die esthetisch en ethisch van het grootste belang is (zijn hoorspelen o.m.). Doch boven alles dient de aandacht gevestigd op de substantiële waarde van deze novellen zelf. Daisne diept meer uit, graaft naar de essenties van het leven en de mens. Hij beperkt zich niet meer met suggestie alleen of met een fladderen rond zijn onderwerp. Integendeel: krampachtig wordt het diepste wezen van alles doorgrond en op meesterlijke wijze gecommenteerd, zodat ik dan ook aan de vele kwaliteiten van Daisne één zeer betekenisvolle eigenschap zou willen toevoegen, n.l. philosophische zin, waardoor zijn werk steeds meer en meer reikt naar de uiteindelijke verwezenlijking van de stelregel die hij bij het begin van zijn literaire carrière had vooropgezet: literatuur uit en voor het leven. Nauwelijks zijn die twee nog te scheiden en alhoewel deze vaststelling mij wil verleiden tot een dithyrambische lofzang wil ik mij nochtans hierbij beperken. Deze constatatie zal immers ruimschoots volstaan
voor de lezer die én de
| |
| |
zin van ieder én de correlatie tussen de twee ten volle aanVOELT en beGRIJPT.
Rik Lanckrock
| |
Johan Daisne: ‘Kritiek van de kinematograaf’ - Uitgegeven door ‘De Vrienden van de Toverlantaarn’ - Filmclub - Gent - 50 blz.
Ik zal niet beweren dat er geen auteurs bestaan die even knap als Daisne schrijven kunnen, doch onbetwistbaar is het dat er slechts weinig zijn die met zoveel liefde en zoveel overgave schrijven als hij.
Nietzsche heeft eens de kunstenaars de raad gegeven met bloed te schrijven. Daisne heeft - bewust of onbewust - die raad gevolgd. Hij schrijft met warm en levend hartebloed.
Ook in voornoemd werk waarin hij de films die op het filmfestival 1949 te Knokke, waarvan hij de voorzitter was, vertoond werden, de revue laat passeren, vinden wij hem volledig terug als de buitengewoon ontvankelijke kunstenaar die al het bewonderde voor de lezer opnieuw in stralende luister herschept.
Daisne bezit naast zijn groots kunstenaarschap twee uitzonderlijke gaven: de kinderlijk frisse opgetogenheid en het kinderlijk gezonde jubelvermogen.
Daarom klinkt zijn stem zo ontroerend warm en overtuigend als hij handelt over de tover van de zevende kunst.
Daarom evenzeer durf ik dit fraai uitgegeven boekje aanbevelen opdat de filmbewonderaar zich warmen zou aan het begeesterend vuur van Daisne's enthousiaste kritiek.
Rik Lanckrock
| |
‘Steendruk-offsetdruk’ - Uitgegeven door de Vakgroep Steen- en Offsetdruk en de Nederlandse Bond van Steenen Offsetdrukkerijen en Fotolithografische Inrichtingen - Amsterdam.
In dit werk vinden wij een bloemlezing uit de talloze toepassingen van het vlakdrukprocédé: publiciteit, commerciële producten, artistiek verluchte teksten, reproducties van schilderijen, wetenschappelijke en vakkundige artikels, enz...
Kortom een prachtig uitgegeven studie over alles dat verband houdt met offset- en steendruk.
Dit boek is niet alleen interessant voor vaklui doch voor iedereen die houdt van smaakvolle publicaties. Daarenboven vindt men in dit werk een zeer groot aantal reproducties en photo's die het bezit overwaard zijn.
Het is een feit dat Nederland op gebied van drukkunst en typografische verzorging zeer ver gevorderd is. Ik had trouwens reeds de gelegenheid in deze rubriek hierop de aandacht te vestigen.
| |
| |
In deze uitgave wordt, met medewerking van de meest vooraanstaande Nederlandse ondernemingen, dit alles nog eens op overtuigende wijze bewezen.
Tot zolang de oplage zulks toelaat zijn nog exemplaren van dit sierlijk werk te verkrijgen aan fl. 5 per stuk bij het secretariaat: Weteringschans 86, Amsterdam-C.
Rik Lanckrock
| |
Anna Blaman: ‘De kruisvaarder’ - Uitgeverij J.M. Meulenhoff - Amsterdam (Voor België: Meulenhoff en Co N.V., St. Lazarusstraat, 78, Brussel) - 107 blz. - Geb. 70 fr.
Bij een bespreking van ‘Vrouw en Vriend’ heb ik destijds onheuse dingen geschreven over Anna Blaman.
Na lezing van bovengenoemd werk ben ik dan ook gelukkig in zekere zin restitutie te kunnen doen.
‘De Kruisvaarder’ is me om vele redenen lief: om zijn beknoptheid, zijn gedurfde taal, zijn suggestieve techniek en zijn menselijke problematiek.
De schrijfster heeft hier op zeer persoonlijke wijze een greep gedaan in de levenstragiek van een vijftal mensen. Daar is vooreerst Virginie, die door haar lelijkheid overal wordt uitgestoten, dan is er Louise, een verrukkelijke vrouw die door iedereen om haar schoonheid aanbeden wordt en ten slotte is er Sophia, een sentimentele oudere weduwe. Bij de mannen treden twee figuren op de voorgrond: Wings, een knappe eerste stuurman en Kraaiman, het type van de ouderwetse koloniaal. Op het schip ‘De Kruisvaarder’, op weg naar Indonesië, komen deze mensen met elkaar in contact en grijpen hun levens in elkaar.
Dit thema is voor Blaman een middel geweest om op aangrijpende wijze haar mensenkennis en levensbeschouwing uit te beelden. Ze wist door te dringen tot de kern van de menselijke natuur en op verrassende manier het gehuichel en het egoïsme van de mens te ontbolsteren.
Alhoewel Blaman met dit werk volledig in het vaarwater zit van de Franse existentialisten is ze er toch in geslaagd het epigonisme te omzeilen. Haar werk is krachtig en persoonlijk. Geen flauwe kul of sentimentele nonsens zoals we het gewoon zijn van vele romancières. Integendeel: haar nietsontziende levensuitbeelding verrast voortdurend door de sterke realistische en oprechte accenten.
Dit belet evenwel niet dat de tekortkomingen die ik reeds in ‘Vrouw en Vriend’ vaststelde ook in deze roman nog schering en inslag zijn: overdadig karakteriseren, opgeschroefde zinswendingen, pompeuze taal, door elkaar halen van het heden en het verleden, e.d.
Aan een romancière van haar formaat dient echter ruim crediet gegeven.
Rik Lanckrock
| |
| |
| |
Carry van Bruggen: ‘Het huisje aan de sloot’ - Geb. 67,50 fr. - 246 blz. - Uitg. De Wereldbibliotheek - Amsterdam-Antwerpen.
In een vorig nr. van dit tijdschrift drukten wij reeds onze verwondering uit over het feit, dat de Wereldbibliotheek de laatste tijd met minderwaardig werk voor de dag is gekomen. En thans wijst de uitgave van Carry van Bruggen's ‘Het Huisje aan de Sloot’ (15de druk!) allerminst op een gunstige kentering, zodat wij de bedoelingen van deze uitgeverij, welke indertijd nochtans hoog in aanzien stond, steeds minder kunnen begrijpen. Het wordt dan ook hoogtijd, dat de Wereldbibliotheek aandacht begint te besteden aan moderner en merkwaardiger werk. Een boek als ‘Het Huisje aan de Sloot’ kan in onze tijd niet meer gewaardeerd worden. Het is hopeloos verouderd, te sentimenteel, te petieterig en zo vol van diminutieven, dat den papenvreter nog liever de litanie van Alle Heiligen zou lezen dan deze siroop-vertelseltjes.
Nochtans... Laten wij de uitgever aan het woord: ‘Deze teder-realistische kinderherinneringen, die EERTIJDS zo WEL VERDIEND bekroond werden door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.’ De lezer gelieve zelf een besluit te trekken uit de woorden (die wij in hoofdletters omzetten) en last not least te beproeven of zijn maag tegen dergelijk brouwsel bestand is. Hier volge dan een aperitief uit de stokerijschool van de Tachtigers:
‘Glad-zwart is de vloer van het paleis, roerloos staan de pilaren... het jongetje, het meisje bewegen de armen, waarmee ze steunen op het vaal-groen wrakke hekje, en weer moeten ze glimlachen en eventjes zuchten, schuchter en bevreemd, om die zwaarte binnen in ze, die ze niet doorgronden, daar ze niet bevroeden, hoe, zonder dat ze zagen en zonder dat ze luisterden, hun zieltjes zijn volgeloopen van de ontroeringen uit het dichtbije en uit het verre... de droeve weemoedsroep van de scheidende boot, als een schimmig glimmeren van verre, bleeke zeeën; het fleemen van den vogel, het ruischen in de vlierstruik...’
Remi Boeckaert
| |
Dr. N. Niemandsland: ‘Arbeid’ uit het leven van een Zenuwarts. - Geb. 190 blz. - N.V. Uitgevers- en Drukkersmij. van F. Van Rossen - Amsterdam.
Lezers, die voornoemd boek zullen kopen om nader ingelicht te worden over de behandeling van zenuwlijders, zullen ietwat in hun verwachtingen worden teleurgesteld, daar alleen de laatste hoofdstukken over dit onderwerp handelen.
De auteur vertelt vooraf over zijn studentenjaren, zijn dienst bij de Nederlandse ambulance te Gleiwitz (tijdens de oorlog 1914-1918) en zijn practijk als scheepsarts. Dr. N. Niemandsland - het pseudoniem wijst er op dat hij onbekend wenst te blijven - kende een moeilijke jeugd. Hij moest allerlei karweitjes opknappen om te kunnen studeren, maar voelde zich van jongsaf geroepen om de mensheid te dienen. Bezield door zijn
| |
| |
ideaal bond hij de strijd aan tegen misstanden en onbegrip; vooral als scheepsarts stond hij voor een hachelijke taak, maar wist ten slotte het vertrouwen van de overheid en de patiënten te winnen, dank zij zijn wilskracht en opofferingsgeest.
Het lag allerminst in de bedoeling van de schrijver een litterair werk voort te brengen. Toch boeit zijn boek als een roman. Tevens is het merkwaardig om de reisbeschrijvingen en de typering van de volkeren uit het verre Oosten. Doch in de eerste plaats is dit werk van belang wegens de milde humanistische geest die er uitstraalt.
Remi Boeckaert
| |
Elisabeth Zernike: ‘De erfenis’. Uitg. De Wereldbibliotheek - Amsterdam - Antwerpen - 80 blz.
Reeds meermaals werd de draak gestoken met het stel Hollandse dametjes, dat zich met literatuur onledig houdt. Maar het is nu eenmaal zo reuzeleuk in de society te peroreren over de problemen van deze tijd en de laatste modesnufjes in de literatuur. En dit alles doorspekt met een vocabulaire, die er op wijst dat men ook Frans heeft geleerd.
Minder leuk is het echter de gewichtige literatuur te moeten lezen, aan dewelke die dametjes hun hart en hun ‘brains’ hebben verpand. Ditmaal bedacht de Wereldbibliotheek ons met een novelle van Elisabeth Zernike. Er kan veel kwaads worden gezegd over dit keurig uitgegeven boekje, waarvoor Bert Voeten een inleiding heeft geschreven en de mooiste zijde van het medaillon heeft belicht. Toch moeten wij toegeven, dat ‘De Erfenis’ heel wat beter is dan de gewone producten van huisvlijt, waarmede sommige dames van boven de Moerdijk van zich willen doen spreken. Niettemin is het jammer, dat de Wereldbibliotheek niet hoger heeft gemikt. Ze is het aan haar reputatie verplicht uit te pakken met meesterwerken en al wat niet boven de middelmaat staat vlakaf te weigeren, al wordt een dametje, dat misschien om meer dan één reden sympathiek is, hierdoor ontgoocheld.
Remi Boeckaert
| |
Wytze Keuning: ‘De fakkel’ - Uitg. Wereldbibliotheek. - Antwerpen-Amsterdam - Gen. - 268 blz.
Het kan niet ontkend worden, dat Wytze Keuning, van wie thans een roman uit het Groningse boerenleven ‘De Fakkel’ verscheen, een schrijver is met meer dan gewoon talent. Onmiddellijk wordt men geboeid door zijn kloeke en heldere schrijftrant. Nergens staat er een woord te veel en overal treft de vaste ‘poot’ van de schrijver, die zich uitdrukt in een volkse, levendige taal en zich allerminst aan zoetsappige literatuur bezondigt.
Tevens weet Wytze Keuning hoe een roman moet gebouwd worden. Er vaart actie in zijn werk en de personages werden sterk gekarakteriseerd. Evenmin werd de dramatische spanning uit het oog verloren. Voor ons, Vlamingen, doen de dialogen, die in het Groningse dialect werden
| |
| |
geschreven, aanvankelijk wat vreemd aan, doch naderhand levert dit geen bezwaar meer op en voelt men des te duidelijker de natuurlijkheid aan van dit werk, dat wel is waar in de lijn ligt van de traditionele boerenroman, maar niettemin het lezen waard is omdat het geschreven werd door iemand, die blijk geeft van een uitgesproken persoonlijkheid en een vaste hand.
Remi Boeckaert
| |
Marcel Polfliet: ‘In memoriam Jozef L. Nijs’ - Reeks: De Galerij der Jongeren - Druk. N.V. Volksteen - Langemark 1950 - 12 blz.
Dit bundeltje bevat vijf gedichten van de op 2 Januari 1949 overleden dichter J.L. Nijs, voorafgegaan door een kort In Memoriam van de hand van M. Polfliet. Nijs werd reeds op jeugdige leeftijd aangetast door de kwaal die hem, amper 24 jaar oud, zou meeslepen. Deze kwaal heeft belet dat hij studiën zou gedaan hebben, zodat we te doen hebben met een autodidakt. Een eerste maal publiceerde Polfliet verzen van hem in zijn bloemlezing ‘Oogst’. Van het vijftal gedichten dat hier samengebracht wordt kan nog niet zo heel veel gezegd worden. J.N. Nijs bezat aanleg, en hoe onbeholpen soms ook, bezitten zijn verzen toch al iets van een eigen klank, maar dit alles verkeert nog in een vormingsstadium. Dit bundeltje is dan ook een daad van piëteit en een bescheiden hulde aan een jong talent dat de tijd niet had om tot ontplooiing te geraken.
Erik van Ruysbeek
| |
Piet Schepens: ‘Noorwegen’ - Drukkerij Erasmus, te Gent, 1950. (Scandinavische Bibliotheek) 288 blz. - Verkrijgbaar bij de schrijver: Prof. Kluyskensstraat, 7, te Gent.
Piet Schepens geeft ons in dit mooi uitgegeven en geïllustreerd werk een algemeen overzicht van hetgeen er over Noorwegen te zeggen is, een soort Noorwegen ‘in a nutshell’ dat zeer boeiend en afwisselend is geschreven. We leren er dit sprookjesland kennen vanuit allerlei aspecten. Nadat land en volk ons in hun structuur en psychologie werden voorgesteld, vernemen we de grote gebeurtenissen uit de Noorse geschiedenis, inz. de Taalstrijd. Daarna ondernemen we een reis door de verschillende steden en landschappen onder de leiding van een gids, die ons afwisselend onderhoudt over natuurschoon, monumenten en hun historische achtergrond, leven en gebruiken der bewoners, oude sprookjes, culturele, reminiscenties, economische factoren, climatologische aspecten enz., al naar gelang van de streek of de stad waar hij met ons verblijft. Volgt daarop een hoofdstuk over de letterkunde, inz. over Sigrid Undset, voornamelijk beschrijvend, om te besluiten met een korte uiteenzetting over de film, de pers en het Economische leven. Een zeer uitgebreide biliografie, bevattende, naast werken over Noorwegen, per hoofdstuk gerangschikt, een kleine discotheek en een lijst van Nederlandse vertalingen uit de Noorse literatuur, vervolledigt het werk.
| |
| |
Een boek, dat met liefde voor het onderwerp werd geschreven, en dat uitstekend dienst zal doen als eerste kennismaking met een der mooiste landen van Europa.
Erik van Ruysbeek
| |
F.C. Terborgh: ‘Slauerhoff. Herinneringen en brieven’ - A.A.M. Stols uitg. 's Gravenhage 1949 - 80 blz. 4 foto's buiten tekst.
F.C. Terborgh, die we sedert 1947 kennen door het verhaal ‘Het gezicht van Penafiel’, en die volgens Clem. Bittremieux niemand anders kan zijn dan R. Flaes, door Giacomo Antonini als een vriend der laatste jaren van Slauerhoff geciteerd, heeft in dit boekje de brieven gepubliceerd, die hij over een verloop van verschillende jaren, soms met lange tussenpozen, van zijn vriend heeft ontvangen. Van zijn eigen hand vinden we alleen het minimum aan onontbeerlijke situering, aan noodzakelijke commentaar. Deze brieven werden geschreven tijdens Slauerhoff's laatste levensjaren. De eerste ‘reeks’ valt samen met het einde van zijn verblijf te Tanger, het tweede deel verhaalt ons over zijn verblijf te Madrid, als gast van Terborgh, en dan volgen nog meer uit elkaar liggende brieven tot kort voor de dood.
De rusteloze Slauerhoff, de nergens aardende treedt hier weer eens te voorschijn met haast ziekelijke obsessie. Doorheen al deze brieven zien we hem zoeken naar een sedentair leven, naar een burgerlijk geluk, doch telkens hij gelooft dat er een kans toe bestaan zou, vindt hij iets uit om de kans niet te moeten lopen. Eveneens in zijn zoeken naar het hem passende climaat zien we zijn diepere natuur telkens de pogingen van zijn goede wil te niet doen, onder het eerste beste voorwendsel. En nochtans, hier stond zijn leven op het spel en hij wist het. Men ontkomt niet aan de indruk dat hij, mits een andere handelwijze, zijn leven had kunnen gevoelig verlengen en wie weet, van zijn kwaal had kunnen genezen. Maar ja, dan zou hij Slauerhoff niet geweest zijn.
De tekst van Terborgh heeft alle eigenschappen van tact en liefde en soberheid die men in zulk een boekje niet zou kunnen missen. Nu, moeilijk, waar het over een mens als Slauerhoff gaat, moet dit wel niet zijn.
Erik van Ruysbeek
| |
Til Brugman: ‘De Houten Christus’ - Podium-Reeks - Uitg. De Driehoek - 's Graveland - 1949.
Dit verhaal van Til Brugman bevat weinig verdiensten, tenzij moraliserende, en daarenboven het feit, dat het ‘mooi’ geschreven is. ‘Mooi’ in de zin, die de Tachtigers aan dit woord gaven, d.w.z. met overdreven fiorituren en arabesken en alles behalve eenvoudig. Een stijl dus, die voor de hedendaagse lezer heeft afgedaan.
Het is het verhaal van een houten Christusbeeld, dat de wondere gave bezit lévend te zijn en mee te leven met het lijden van de mens in deze wereld. Nu echter hangt hij in een kapel in een verloren hoek van de
| |
| |
stad, waar de mensen hem niet meer weten te vinden, wanneer zij hem nodig hebben. Dus besluit hij van zijn kruis te komen en zelf de wereld in te gaan, om in contact te komen met het volk. Deze poging mislukt echter waarna hij, door de bekentenis van een oude vrouw, die in hem haar troost vindt, tot het besluit komt, dat het beter is te blijven waar hij is, te zeggen aan zijn kruis, waar de enkeling die nog aan hem denkt steeds met zijn nood naar hem zal kunnen komen.
Een vroom verhaal weliswaar, en zeker met een diepere ondergrond, maar behandeld op een manier, die niet meer van onze tijd is. Het doet vreemd aan zulke blz. aan te treffen in een reeks, die voor het overige grotendeels zo actueel is. Het oordeel van Anthonie Donker, die ‘De houten Christus’ een voortreffeiljke novelle acht, kan ik dan ook niet begrijpen.
Frans Cools
| |
Sjoerd Leiker: ‘Buitengaats’ - Podium-Reeks - Uitg. De Driehoek - 's Graveland - 1949.
In deze bundel verzamelt Sjoerd Leiker, die zeker een van de talentrijkste Ned. jongeren is, een drietal verhalen die alle een opmerkelijke gelijkenis met elkaar vertonen. Eén idee hebben deze novellen met elkaar gemeen: de mens bereikt nooit hetgeen hij aanziet als de uiteindelijke voleinding van zijn leven. Op het ogenblik dat de hoofdpersoon uit het eerste verhaal ‘Een handvol Spijkers’ terug rust en evenwicht gevonden heeft, wordt hij gevonnist en vermoord door hen, die hem eens de mogelijkheid hebben geschonken dit evenwicht te hervinden. Zo gaat het ook met de hoofdfiguur uit ‘De Savannah’: hij sterft wanneer hij denkt dat zijn redding nabij is.
Het verhaal ‘Een handvol Spijkers’ vertoont gelijkenis met de existentialistische novellen van Sartre. De absurdideit van de dood van de hoofdpersoon herinnert aan het slot van Sartre's verhaal ‘Le Mur’. Tegelijkertijd stelt Leiker het probleem in hoeverre de mens schuldig kan zijn, wanneer hij neutraal blijft tegenover de politieke gebeurtenissen van zijn tijd. Wanneer de hoofdpersoon krijgsgevangen genomen wordt, beroemt hij er zich op, dat hij geen enkel schot gelost en geen enkel mens gedood heeft. Aan het eind van het verhaal wordt hij gevonnist, omdat zijn schuld juist in zijn onschuld gelegen is.
Dergelijke problemen zijn natuurlijk niet op te lossen binnen het begrensde kader van de novelle. Daarom hopen wij dat Sjoerd Leiker ze ook eens zal stellen in een of andere roman. In elk geval verraden deze verhalen een talent van meer dan gewone betekenis. Zakelijke eenvoud en een streng-persoonlijke, harde kijk op de dingen van het leven zijn Leiker's grootste hoedanigheden. Alleen het derde verhaal uit de bundel verraadt een zekere schetsmatigheid, die de auteur in de toekomst zal dienen te vermijden. Voor het overige is er van hem heel wat te verwachten.
Frans Cools
| |
| |
| |
‘Het zilveren boek van de W.B. - vereniging’ - Uitg. N.V. Wereldbibliotheek - Amsterdam - Antwerpen - 1950.
Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de W.B. - Vereniging gaf de Wereldbibliotheek een bundel verhalen en gedichten uit, verzameld door Victor Van Vriesland. Hij bevat werk van zes prozaschrijvers: Maurits Dekker, Sjoerd Leiker, L.P. Boon, Julien Kuypers, Anna Blaman en Theun De Vries, en verder van een negental dichters: K. Jonckheere, Bert Voeten, Sheila Cussons, J.B. Charles, J. Moeljono, Alfred Kossmann, Mien Bouhuys, M. Van der Plas en Koos Schuur.
Volgens Van Vriesland is het niet zijn bedoeling geweest in deze bundel een overzicht te geven van de huidige stand van de Ned. literatuur, hetgeen wij gaarne geloven. Hij wilde enkel, naast een paar bekende auteurs, vooral de jongeren naar voren brengen, van wie volgens hem het meest mag verwacht worden voor de toekomst. In de stijl van talrijke Ned. critici spreekt Van Vriesland hier reeds onmiddellijk over een paar ‘opzienbarende’ debuten, zonder wellicht na te denken over de betekenis van het gebruikte adjectief. In elk geval is er in de hier opgenomen verzen van de bedoelde Mien Bouhuys, Van der Plas en Kossmann niets ‘opzienbarends’ te vinden. Zij schrijven weliswaar een betrekkelijk zuiver gedicht, maar dit is ook alles. Een eigen, zeer persoonlijke toon bezitten deze dichters niet, hetgeen trouwens niet verwonderlijk is op hun leeftijd. Laten wij dus alle grote woorden opzij en spreken wij over een ‘beloftevol’ debuut zonder meer.
Ook de bijdragen van de andere dichters zijn niet buitengewoon, hetgeen eens te meer de stelling bevestigt, dat de Ned. en Vlaamse poëten wel in ‘kwantiteit’, maar zeker niet in ‘kwaliteit’ uitmunten.
Tegenwoordig schrijft men geregeld over de armoede van ons scheppend proza. Het is dan wel verwonderlijk, dat het prozagedeelte van deze bundel heel wat hoger staat dan het poëtische. Laten wij eerst de bijdragen van Maurits Dekker, - het zoveelste verhaal van een man die een zeemeermin opvist, zonder veel originaliteit behandeld, - en die van Julien Kuypers, - onbelangrijk en daarenboven nogal zwak geschreven, - buiten beschouwing. L.P. Boon zal meevallen voor iemand, die voor het eerst iets van deze auteur leest, maar wie met het werk van Boon vertrouwd is, bemerkt dat deze voortdurend bezig is zichzelf te herhalen. Hetgeen hoegenaamd geen aanbeveling is voor een auteur, die nochtans kan schrijven en daarbij een open oog heeft voor de sociale problemen van de hedendaagse mens.
Resten dan de bijdragen van Sjoerd Leiker, Anna Blaman en Theun De Vries, die het beste gedeelte van de bundel uitmaken. In een glasheldere en penetrante stijl schrijft Anna Blaman het verhaal van een jonge man, die bij een zware maagoperatie het leven verliest. Ook Sjoerd Leiker's sobere en toch suggestieve taal verleent aan zijn verhaal ‘De Aanbidding van de Aap’ een intense bekoring. Theun De Vries tenslotte, wiens bijdrage - natuurlijk - even communistisch getint is, vertelt over een eenvoudige Russische lijfeigene, die plots en onbewust, als het er op aan komt de Russische grond tegen de vijand te verdedigen, een held wordt. Wat alle drie deze verhalen kenmerkt is hun eenvoud van uitdrukking, een eenvoud die nergens tot eentonigheid leidt en die daarenboven ner- | |
| |
gens gezocht aandoet.
Alles samen genomen bevat deze bundel een paar uitstekende blz. naast een groot gedeelte, dat niet boven de middelmaat uitsteekt.
Frans Cools
| |
‘Boontje's uitleen bibliotheek’ - Uitgave Leesclub Boekuil - Gent.
‘Poeder nemen en veel rusten en het zal wel in orde komen met uw maag...’ leest Louis Paul Boon. En de leden van leesclub en boekuil luisteren aandachtig want zij weten dat ‘boontje’ iets te zeggen heeft. Soms lacht gans de zaal, maar een ogenblikje later kijken de mensen een beetje verlegen want... ja, zij begrijpen dat hetgeen zij daarnet hoorden eigenlijk eerder bitter is dan grappig.
Maar neen, ik wil niet verder gaan met deze, wellicht niet goed geslaagde, pastiche van Boon's stijl. Ik kan kort zijn in deze bespreking: Na de novelle te hebben horen voorlezen en meer nog na de lectuur er van, ben ik er vast van overtuigd dat Louis Paul Boon één onzer beste vertellers is. Meer nog dan in zijn romans krijgen wij hier een relaas van heel gewone dingen, dingen die niet zo gewoon meer schijnen als Boontje ze beschrijft.
Nu weet ik wel dat men (en met die ‘men’ bedoel ik onze schoolmeester-achtige kritikasters) heel wat kan op- en aanmerken bij de stijl, de taal en de constructie van het verhaal, maar dat houdt allemaal geen steek: Louis Paul Boon is goed zoals hij is.
Ik houd er niet van een kaartje aan een werk te hangen met de mededeling ‘klassiek’, ‘romantisch’, ‘realistisch’ enz., in dit geval zal ik het heel zeker niet doen want ‘Boontjes Uitleenbibliotheek’ is niets van dat allemaal, die novelle is LEVEN, meer niet.
Duizend en één opnamen uit het leven, zonder begin haast en zonder einde, een brok uit de grote continuïteit die het leven is.
Verzorgde uitgave, passende bandversiering en illustratie door Jozef Cantré.
Paul Berkenman
| |
Henriette Roland Holst - Van der Schalk: ‘Wordingen’ - Een cyclus verzen van liefde en vertrouwen - Uitgave W.L. & J. Brusse N.V. Rotterdam - 264 blz.
Op de vraag wat er onze moderne dichters ontbreekt zou ik zonder aarzelen antwoorden: Grootheid. Daarmee is alles gezegd, gemis aan grootheid sluit in zich: beperktheid, anecdotiek, oppervlakkigheid, vergankelijkheid, met één woord de vele kwalen waaronder 90% van onze hedendaagse lyriekers gebukt gaan.
Gelukkig maar dat onder de velen die door de muze werden geroepen (of zelf de muze aanriepen) er enkelen zijn die uitgroeien boven de middelmaat, wiens werk, om het met grote woorden te zeggen, de tijd zal trot- | |
| |
seren.
Eén van die uitverkorenen is zonder twijfel de thans tachtigjarige Hollandse dichteres HENRIETTE ROLAND HOLST-VAN DER SCHALK. Zij schonk ons geen precieus kantwerk, geen pseudo-verfijnde lyriek, geen gladde woordkunst, maar verzen met inhoud, doorademd van ideeën, forsig en groots.
Men mag van mijn uitspraak denken wat men wil, maar haar poëzie roept bij mij steeds de herinnering op aan Dante, of - op een ander plan - deze aan Michel Angelo.
Men kan voorzeker wijzen op de soms gewrongen zinsbouw, de soms storende weglating van lidwoorden enz..., doch dan vraag ik of dat alles van zoveel belang is, of het dàt is wat de eeuwigheid van haar poëzie zal beletten.
Meer dan enig voorgaand werk legt m.i. haar laatste bundel ‘WORDINGEN’ getuigenis af van die grootheid.
Hij werd ingedeeld in tien zangen, die de geschiedenis brengen van het mensengeslacht en zijn strijd om een meer verheven bestaan.
Op de ‘Invocatie’ (met het prachtige slotgedicht: ‘De zon doorschreed haar baan’) volgt ‘COSMISCHE WORDING’, dan de ‘MENSCHHEIDSWORDING’. In laatst genoemde cyclus staan enkele treffende gedichten over het moederschap als eerste bron van verfijning, van ‘ontdierlijking’ van het mensengeslacht.
Dan komen in verschillende zangen de culturen, van de natuurgodsdiensten, over de Chinese en Indische wijsheid naar het Boedhisme, over Hellas en Israël naar Christus, van Christus naar het socialisme. Tot daar de eerste helft van deze bundel. De tweede brengt ons de strijd en de beproevingen van dit socialisme.
Veel zou er over deze gedichten te schrijven vallen, over hun vorm en over de schitterende ideeën en verheffende gevoelens die er in uitgedrukt worden.
Bij de aanvang van de bundel lezen wij:
Vast, onherroepelijk staat
het patroon van mijn leven getekend,
op het sluitfiguur na voltooid.
Geen hand die het nog vermooit.
- Hoe vaak heb ik mij misrekend
of koos de verkeerde draad. -
Het laatste, het sluitfiguur.
Hand, kunt ge daarvan nog maken
een beeld van verlossend ontslaken,
een vrij en schoon avontuur.
Wel als wij ‘Wordingen’ zouden beschouwen als het ‘sluitfiguur’ van de dichterlijke loopbaan van Henriette Roland Holst - Van der Schalk dan is het inderdaad een ‘vrij en schoon avontuur’ geworden.
Iedere literatuurliefhebber kent waarschijnlijk het Christelijk humanitair. socialisme dat deze schrijfster verkondigt, het is de basis van haar den- | |
| |
ken, van haar dichterlijk denken, want een dichteres is zij in de eerste plaats. Haar inspiratie, hoe ‘philosophisch’ gerugsteund, blijft steeds poëtisch. Ideeën worden beelden en klanken, nooit theorieën.
De uitgever feliciteren wij om de verzorgde uitgave, de dichteres wensen wij bij haar tachtigste verjaardag geluk om haar werk dat haar (en hier zijn wij vast van overtuigd) onsterflijk maakt.
Paul Berkenman
| |
‘Plato's crito’ - vertaald en ingeleid door Dr S. Koperberg - Paasuitgave van de Wereldbibliotheek-Vereniging, Amsterdam-Antwerpen. - Omslagtekening en typografische verzorging door D. Dooijes - 32 blz.
Plato is nog steeds een van die merkwaardige figuren die de trots en de troost zijn van allen die het Schone, het Goede en het Ware liefhebben. Zijn geest en zijn hart zullen altijd dicht bij ons blijven omdat zijn werk doordrongen is van diepe menselijkheid.
Daarom mag deze uitgave een gelukkig initiatief vanwege de W.B.-vereniging heten. Keurig verzorgd, bevat zij, benevens Plato's Crito, een korte inleiding door de vertaler, waarin deze, naast enkele bijzondere biographische nota's over Plato, op klare en bevattelijke wijze de filosofie van de grote wijsgeer in algemene trekken weergeeft, alsmede de verhouding tot zijn leermeester Socrates.
‘Crito’ is een dialoog tussen Socrates en zijn vriend Crito die hem een middel is komen aanbieden dat hem moet toelaten de gevangenis te ontvluchten. Maar Socrates weigert ongehoorzaam te zijn aan de bevelen van zijn rechters, want, indien hij moest vluchten, zou het gezag der wetten verbroken worden en in een schitterende prosopopee stelt Socrates zich voor dat op het ogenblik waarop hij zal gereed staan om de drempel van zijn gevangenis te overschrijden, de wetten zich vóór hem zullen opstellen om hem te herinneren aan alles wat hij aan hen verschuldigd is sinds zijn geboorte.
Wij menen niet verder de lof te moeten verkondigen van deze meesterlijke dialoog waarin zich, zoals dr. S. Koperberg terecht aanmerkt, schijnbaar zonder enige moeite wijsgerige diepte met heldere eenvoud, natuurlijke gang van het gesprek, poëtische milieuschildering en scherpe persoonstekening verbinden.
Ten slotte weze nog vermeld dat de vertaling als vlot mag beschouwd worden.
Hugo Wauters
| |
| |
| |
Ernst Wiechert: ‘Het ploegen der armen’ - Uitgegeven door de Boekerij te Baarn, vertaald door dra. M.G. Schenk - 299 blz. - Ing. Fl. 8.90. - Voor België: Mertens en Stappaerts, Borgerhout - Antwerpen.
Na ‘De Wereld gaat bewegen’ verscheen thans ‘Het Ploegen der Armen’, het tweede deel der geschiedenis van het geslacht Jeromin, waarvan de oorspronkelijke titel luidt: ‘Die Jerominskinder’.
Zoals in de meeste zijner werken heeft Wiechert, die een der voornaamste en meest gelezen auteurs in Duitsland is, zich ook thans weer laten inspireren door zijne geliefde Oostpruisische heimat. Alhoewel hij de zwaarmoedige aard dezer laatste bezit, laat het verbonden-zijn met de bodem hem steeds toe de neerdrukkende stemmingen te overwinnen en het leven te aanvaarden. Ook in ‘Het Ploegen der Armen’ treffen we de bijbelse motieven aan waarmede zijn andere werken zijn doordrongen. Deze roman verhaalt ons hoe Jons Ehrenreich Jeromin. na harde en voorbeeldige studie aan de universiteit, dokter wordt in Sowirog, zijn geboortedorp, hoe hij na zijn terugkeer, samen met de eenvoudige en diepgelovige mensen van zijn dorp, onverzettelijk standhoudt tegen de propaganda van het opkomende Nazisme.
Dit actueel boek met sterke sociale achtergrond en waarin sommige schandelijke praktijken der Nazis aan de kaak worden gesteld, wil een aanklacht zijn tegen ieder geweldadig indringen van de Staat in het leven der enkelingen.
Het bevat vaak ontroerende bladzijden, geschreven met zacht en innig gevoel, dat echter niet in sentimentaliteit overslaat. De personen die in deze roman optreden, heeft de auteur op rake wijze getypeerd: vooral Jons, de hoofdfiguur, de oude schoolmeester Stilling, de Joodse professor Lawrenz en jonker von Balk.
In zijn geheel genomen: een voortreffelijk boek dat schril afsteekt tegen bepaalde romans, de laatste jaren verschenen, waarin alleen het geweld - en niet de liefde zoals bij Wiechert - verheerlijkt wordt.
De vertaling van dra. Schenk mag goed verzorgd genoemd worden.
Hugo Wauters
| |
Kristian Elster: ‘Een kruisweg’. - Scandinavische Bibliotheek. Vertaald en ingeleid door Piet Schepens. - Verkrijgbaar bij P. Schepens, Prof. Kluyskensstr. 7, Gent - 1950 - 45 blz.
Een hard verhaal van het harde Noorden over een schrijnend onderwerp: een moeder, die haar zoon aan het gerecht uitlevert omdat hij een moord begaan heeft.
Elster was schrijver, criticus en houtvester en kende de meedogenloze natuur van het Noorse bergland als geen ander. Geheel dit verhaal ademt ijzige koude, eenzaamheid en verlatenheid. Men vraagt zich inderdaad af: ‘Waarom werd dit deel van de wereld geschapen’, waarin deze mensen leven, die al even hard en koud geworden zijn, als de besneeuwde bergen, die hen omringen.
| |
| |
Maar ‘Een Kruisweg’ is tevens het verhaal van een brandende tweestrijd. Salbjord, de moeder, staat voor de keuze: ofwel blijven rondlopen met een geheim, dat werkelijk te zwaar is om dragen, ofwel in haar familieleven een wonde slaan, die nooit meer kan helen. Het kon natuurlijk niet anders, of het moest in een stroeve taal geschreven worden, die in Schepens' knappe vertaling wel uitstekend bewaard zal zijn gebleven. Tekenend is de stugge dialoog, waarvan hier een klein voorbeeld, genomen uit een gesprek tussen moeder en zoon:
- Jon, durf je vanavond met mij naar het ijs gaan?
- Wat wil jij op het ijs?
- Kijken wat daaronder ligt.
Het gaat hier over het lijk van de vermoorde.
Een keurig verzorgde uitgave met omslagtekening van Guido De Graeve.
Rene Metzemaekers
| |
P.S. Maxim Kröjer: ‘De Sturm und Drang in het engels drama gedurende de Renaissance’. - Verhandeling 407 (Jg. XLIII Nr 6) van de Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding. Uitg. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen-Brussel-Gent-Leuven - 1949. - 56 blz. - 25 Fr.
In dit beknopte en pretentieloze werkje belicht Maxim Kröjer de Sturm und Drang in de Renaissance, die het klimaat hebben geschapen ‘zonder hetwelk geen Shakespeare, geen Jonson, geen Webster, geen Ford, geen Beaumont, geen Chapman, geen Marston, e.a. denkbaar zijn.’ Achtereenvolgens worden behandeld: de ontwikkeling van het blijspel, van het treurspel en daarna, meer speciaal, de Sturm und Drangers.
Interessant zijn de vele samenvattingen van lang vergeten werken en de talrijke aanknopingspunten, die worden gezocht met het werk van Shakespeare.
Rene Metzemaekers
| |
Cora Sandel: ‘Krane's lunchroom’ - Uitg. Wereldbibliotheek N.V. - Amsterdam-Antwerpen - 1950 - 231 blz. - Uit het Noors vertaald door Greta Baars - Jelgersma.
Achter de gemartelde schuifdeur van het kleine salon speelt zich in Krane's Lunchroom een spannende twee-akter af. Wat juffrouw Krane, die met haar twee diensters plichtsgetrouw aan de deur luistert, alles te horen krijgt, is werkelijk de moeite waard om de goede reputatie van de kleinsteedse lunchroom met zijn kleinsteeds publiek een deukje te gunnen.
Merkwaardig is in dit boek het samenballen van de aktie in twee op elkaar volgende namiddagen, waarop de lezer geen stap van de fatale schuifdeur afwijkt. De handeling ontwikkelt zich in twee grote reeksen afgeluisterde gesprekken.
Geen opzienbarende, maar toch wel een sympathieke roman. Op het punt
| |
| |
van zefmloord te plegen, belandt de naaister Katinka in het kleine salon en ontmoet daar een aan lager wal geraakte zwerver, die we enkel kennen onder de bijnaam Garibaldi en die haar zó in opspraak brengt, dat weldra het hele stadje in rep en roer staat. Haar vroegere echtgenoot, haar eerste liefde, haar beide kinderen en vele anderen komen er aan te pas om het al zo moeilijke leven van Katinka in en uit de war te helpen.
In de vlotte Nederlandse vertaling stoten we slechts op enkele minder vlotte uitdrukkingen met woorden als ‘daarzonder’, ‘ten behoeve waarvan’, ‘plachten te zitten’, ‘haars ondanks’, ‘geponeerd’,...
Rene Metzemaekers
| |
Dr Hans Schouwman: ‘Sibelius’ - Tiende boek uit de componistenserie.
Na Tchaikowski en Grieg brengt deze reeks ons weer een vertegenwoordiger van de zogezegde nationalistische periode in de muziek, nl. de vermaarde Fin Sibelius.
Wat ons onmiddellijk is opgevallen bij de lectuur van dit werk is de voortreffelijke achtergrond. Natuurlijk zijn daar ook de onvermijdelijke en interessante biografische bladzijden, die deze ‘Sibelius’ voor eenieder genietbaar maken. De bewonderaars van deze meester zullen niet weinig in hun nopjes zijn met de uitstekende analyse van Sibelius' symphonieën. Daar er nog maar betrekkelijk weinig verschenen is over deze figuur, komt dit werk alleszins op zijn tijd. De naam Sibelius komt toch meer en meer voor op de radioprogramma's en veel muziekliefhebbers zullen deze gelegenheid met beide handen grijpen om hun kennis over deze Finse meester te verdiepen en uit te breiden. Inmiddels zijn we er meer en meer van overtuigd dat de Componistenserie zich een benijdenswaardige plaats aan het veroveren is in de bibliotheek van ieder muziekliefhebber.
Ant. Braemscheute
| |
Henk Stam: ‘Schumann’ - 12de Boek Componistenserie - Uitgeverij ‘De Sleutel’, Antwerpen.
Deze maal brengt de Componistenserie ons ‘Schumann’, door dr Henk Stam. Dit werk is tot een lijviger deel uitgegroeid dan de vorige wat we heel goed kunnen begrijpen gezien deze ‘Schumann’ - zoals overigens elke Schumannbiographie - met mevr. Schumann, alias Clara Wieck, een twee-eenheid aansnijdt, die absoluut onvermijdelijk is wanneer men deze meester behandetl. Dat zij zijn groot ‘leitmotiv’ is geweest, bewij- | |
| |
zen in voldoende mate de honderdvijftig liederen, die het licht zagen gedurende hun eerste huwelijksjaar!
Al is het betwistbaar of Schumann een plaats verdient in de galerij der allergrootsten, toch mag hij voor zich de verdienste opeisen (met Chopin) de piano te hebben ontdekt, in die zin dat hij uit het klavier heeft weten te halen wat met geen symfonieorkest te bereiken is. Wat hem echter onderscheidt van Chopin is de grotere vastheid en meer gebondenheid van zijn motieven en melodieën zodat ze polyfonisch ten zeerste aan expressieve kracht winnen. In het algemeen zijn zijn werken moeilijker te begrijpen dan deze van Chopin, in de eerste plaats omdat zijn subjectieve muziek, wars van elke virtuositeit, zich meer direct tot het gevoel dan wel tot het intellect wendt. In de 19e eeuw was dit een zeer gedurfd experiment en het is dan ook niet te verwonderen, dat Schumann wel als een genie werd aanzien ‘doch dat men de betekenis van die genialiteit niet doorgrondde’ (308).
Schrijver verdient alle lof voor de klare en goede indeling van zijn gegeven. We stippen o.a. aan: Papillon (1810-1833) zowat de periode waarin de piepjonge hogeschoolstudent zijn studies opgeeft om zich aan de muziek te wijden en waar vooral de literator Schumann aan het woord komt. De jaren van 1840 tot 1842 zijn als volgt ingedeeld: de dichter Sch., de symphonicus Sch. en het Kamermuziekjaar. Vooral uit het eerste deeltje komt een Clara Schumann tot ons, die we niet zo snel zullen vergeten. Door talrijke dagboek- en brievenuittreksels en het bonte leven met zijn grote tijdgenoten (waaronder Liszt, Wagner, Mendelssohn, Chopin, e.a.) laten het werk, in een vlotte stijl geschreven, lezen als een roman. Muziekliefhebbers zullen zeker de lijst van Schumann's werken, de bronnen, biographieën en speciale studies evenals het register der persoonsnamen waarderen. De uitgave, met talrijke buitentekstplaten, is natuurlijk even flink verzorgd als de vorige.
Ant. Braemscheute
|
|