| |
| |
| |
Boekbespreking
Gerard Lutke Meyer: ‘Olie in het Vuur’. Uitgeverij ‘Keesing’ - Amsterdam - 368 blz. Fl. 6.90.
In het ‘Ten Geleide’ van deze smaakvol uitgegeven roman schreef de auteur dat men best deed achter de personages van dit boek geen personen te zoeken maar wel beginselen. Deze raad is nochtans overbodig voor de aandachtige lezer. Dadelijk voelt men aan dat de geschetste personages prototypes zijn van bepaalde categorieën mensen: de Jood Visser en de Jodin Florens treden op in naam van de Joodse mens, de journalist Dekkers representeert de humanistische schrijver, Hommersma de schoonmenselijke doch steeds berekende zakenman, Vuist de vulcanische nonconformist die het leven op overmoedige wijze aanpakt, enz... Schrijvers waarschuwing was nochtans een tikje misleidend aangezien men terecht mocht veronderstellen dat, door het feit dat de personen ideeëndragers waren, ze, principieel, aan menselijkheid zouden hebben ingeboet. De lezer komt nochtans bedrogen uit: de figuren zijn geen bordpapier maar intens levende mensen.
De auteur verhaalt ons het oorlogsgebeuren in Nederland van 1940 tot '45.
Op soepele wijze beeldt hij de gedragingen en reacties van een groot aantal personen uit die op eigenaardige manier met elkaar in contact komen in hun strijd tegen de nazi-terreur. In tegenstelling met de werken die kort na de bevrijding verschenen en één en al verbittering waren, heeft de romancier in dit boek getracht het gebeuren op afstand en vooral op menselijke wijze te bekijken. Het dubbele drama heeft hij op verrassende wijze uitgebeeld: enerzijds de mens met zijn eigen gevoels- en ideeënwereld en anderzijds de mens worstelend met de vaak vreselijke konsekwenties die de illegale strijd voor gevolg had.
Schrijver is er in geslaagd objectief en ruim zijn gegeven uit te werken. Naast de interessante beschouwingen trof mij vooral de zeer persoonlijke stijl en de uitzonderlijke constructiegeest van de romancier.
Spijtig nochtans dat hij vele langdradigheden niet wist te weren. Condensatie en meer suggestieve techniek hadden zijn werk nog kruimeriger gemaakt.
RIK LANCKROCK.
| |
‘Cultureel Jaarboek voor de Provincie Oost-Vlaanderen 1948’ - Gent 1949. Te verkrijgen bij het Secretariaat, Gouvernementstraat, 7, Gent.
Tothiertoe bestond er m.i. geen enkel werk waarin gepoogd werd een beeld te schetsen van alle, ook de meest heterogene - als dit woord hier gebruikt mag worden - cultuuractiviteiten. Op technisch, industrieel en commercieel gebied bestaan er 1001 boeken waarin alle mogelijke inlichtingen kunnen opgezocht worden, doch inzake cultuur - nog steeds nomansland voor zovelen - bestond er kwasi niets.
Het past dan ook een verdiende hulde te brengen aan de ‘Commissie voor Culturele Aangelegenheden van de Provincie Oost-Vlaanderen’ die gepoogd heeft om over alle feiten, toestanden, organisaties, feestelijkheden, manifestaties, e.d. in deze provincie te handelen in bovengenoemd werk. Het werd een lijvig boek van meer dan 700 blz. dat in een zeer verzorgde, met foto's en tekeningen verluchte editie werd op de markt gebracht (oplage: 1000 gewone en 250 luxe-exemplaren)
Tientallen vooraanstaande en terzake bevoegde personen hebben hun medewerking verleend en ik kan niets anders dan mijn oprechte bewondering uitspreken over de objectiviteit en het knap coördinatievermogen van het comité
| |
| |
(Dr. G. Van Severen, Kan. J. De Keyzer, Dr. J. Denijs, Dr. K. Debaive, Dr. R. Nachtergaele en Dr. M. Grijpdonck) dat met de uitgave van dit groots werk werd gelast.
Het is uitgesloten in deze bespreking uit te weiden over de omvangrijke en zeer diverse inhoud van dit boek. Naast de publicatie van schitterende essay's (zoals dit van Dr. H.J. De Vos over de moedertaal) werden de voordrachten gepubliceerd die tijdens de door de Provincie ingerichte cultuurdagen werden uitgesproken (o.a. van Ing. E. De Wilde, Dr. M. Grijpdonck, Prof. Dr. Baur, enz...).
Daarenboven werden gedetailleerde jaarverslagen van alle Oost-Vlaamse culturele organisaties opgenomen. Tevens werden de rapporten van de Cultuurdagen afgedrukt en verschenen er naam- en adreslijsten van O.-VI. bibliotheken, letterkundigen, kunstschilders, beeldhouwers, kunstcritici, toneelmaatschappijen, literaire-, muziek- en zangverenigingen, culturele bladen, bouwmeesters e.d.
Kortom: een degelijk werk en een interessante documentatie - bron voor iedereen die actief is op cultureel gebied.
Ik zou deze recensie dan ook willen besluiten met de hoop uit te drukken dat de andere Provinciebesturen spoedig het lofwaardig initiatief van Oost-Vlaanderen zullen volgen.
RIK LANCKROCK.
| |
‘Politieke Encyclopedie’ - samengesteld door H.Ch.G.J. vander Mandere, Mr. J.A. Mommersteeg en J.C. van Waegeningen. Uitgeverij Keesing, te Amsterdam en Uitgeverij Born te Assen - 1949 - 480 blz. - Fl. 9,75.
In onze tijd van politieke hoogconjunctuur is het de gemiddelde mens onmogelijk gelijke tred te houden met de opgang en het verdwijnen van politieke personaliteiten, organisaties, verdragen, principes, stelsels, e.d. Gezien de snelle wisseling is het uitgesloten dergelijke informaties op te sporen in de bestaande encyclopedieën.
Daarom hebben de uitgevers van bovengenoemd werk het nuttig geoordeeld al dit informatiemateriaal bijeen te brengen in één boek.
Deze encyclopedie werd zeer handig en zakelijk opgevat. Ongetwijfeld zal zij vele diensten bewijzen aan lezers die op gewetensvolle en oordeelkundige wijze het nationale en internationale politieke gebeuren willen volgen.
Het werk is daarenboven een uitstekend middel om vele misverstanden uit de weg te ruimen en het gebazel in het luchtledige te keer te gaan.
Voor zover ik bevoegd ben meen ik dat de samenstellers er in geslaagd zijn op vrij objectieve wijze hun stof te behandelen.
Dit boek wordt dan ook warm aanbevolen aan politici, leraars, journalisten, ambtenaren van politieke en syndicale organisaties, redacteurs, radioreporters, e.d.
RIK LANCKROCK.
| |
A. Roland Holst: Verzamelde Werken. Proza deel I - (Deel III van het in vier delen volledig verzameld werk.) C.A.J. van Dishoeck, Bussum. A.A.M. Stols, 's-Gravenhage 1948. 224 blz. Prijs der vier delen: Fl. 30,00 - (Afzonderlijke delen niet verkrijgbaar.)
Ieder mens heeft wel ten minste eenmaal in zijn leven de indruk gehad, onvatbaar vluchtig, maar bevreemdend en toch fascinerend, zich iets te herinneren uit een vroeger bestaan, uit een voorwereldlijk leven, ergens te komen waar hij vroeger nog was geweest, alhoewel de onmogelijkheid hiervan volkomen vaststaat. Voor de overgrote meerderheid der mensen blijft dit bij de vluchtige initiale indruk waarvan ze zich afmaken door het gemeenplaatselijk geworden
| |
| |
‘There are more things...’, zonder dieper verontrust te worden noch zich genoopt te voelen tot nadere kennismaking. Bij Adriaan Roland Holst blijkt dit bewustzijn veel scherper aanwezig te zijn, zo scherp en beslissend dat het de achtergrond is geworden van geheel zijn kunst. Het deel proza dat thans de uitgave van zijn verzameld werk voltooit (voor de overige drie delen: zie Arsenaal jrg. 5, nr. 3, Mei-Juni) is in dit opzicht sprekender nog dan de reeds besproken delen, omdat het volledig aan deze motieven is gewijd.
Het zijn uit Keltische sagen en legenden overgeleverde helden en toestanden, waarin Holst eigen gestalte en aspiraties, eigen levens- en zielstoestanden herkent, en wel in zulke mate dat de parallelismen en overeenkomsten die hij overal ontdekt bij hem de idee ingang doen vinden dat hij in verbinding staat met deze wereld. Al deze verhalen zijn niets anders dan een trachten te benaderen van de gevoelswereld dezer legendarische mensen, en daardoor een poging om het eigen verborgenste, maar waarachtigste zelf bloot te leggen. Holst gelooft dat hij een verre nakomeling, een verre afglans is van zijn ‘broeder’ uit deze voortijd en die hoopt dat zijn broeder hem bij zijn dood zal komen halen. Dit alles vindt voedsel in de onduidelijke intuïtie dat de geschiedenis een gedurige wederkeer is, dat ‘een groot en ontstuimig gebeuren, dat ergens in een voortijd op aarde plaatsgreep, zich opnieuw wil uitleven met al zijn vereeuwigd heimwee naar wat zo schoon was en zo meedogenloos,...’. Uit deze wereld bereiken hem tijdingen, geheimzinnige herinneringen, ‘overzielse vervoering(en)’, deze wereld is voor hem de werkelijke, in afwachting dat de dood, ‘die glinsterende doorbraak van een ander leven’, er hem weer voorgoed zal in opnemen.
Deze verhalen zijn nauwelijks verhalen. Het zijn atmosferische herscheppingen van fabelachtige gebeurtenissen, waardoor van begin tot eind de draad loopt van het eigen complex intuïtie-leven. Ze zijn geschreven in een fascinerend proza dat u dwingt u over te geven aan de onontkoombare kracht van deze overwereldse stem. Een proza zo subtiel en onstoffelijk, zinderend van mysterie en geheimzinnige openbaringen, dat de lezer zich van overal aangesuisd voelt door de realiteit van het fantastische. Slechts in de specifiek verhalende gedeelten, (de enige uit het boek) van ‘Deirdre en de zonen van Usnach’, dat bij uitzondering ook een soort historische reconstructie wil zijn, is de stijl ietwat geforceerd en theatraal, doch van het ogenblik af dat Holst, ook in ‘Deirdre’, de verrukkingen van zijn diepste levensbewustzijn laat spreken, verkrijat zijn woord de vervoerde klank en de magische kracht, eigen aan een grote profetische stem. De menigvuldige wereld, die hier in talloze schakeringen en variaties wordt verheerlijkt, doet aan als een machtige en volmaakte polyfonie, hoog verheven boven het aards bestaan, waarin alle krachten ruisen die sedert eeuwig het heelal hebben beheerst. En al moge men, in tegenstelling tot Holst, dezelfde dingen anders zien, cosmischer en minder antropomorfisch, toch geeft men zich onvoorwaardelijk over omdat hier iets doorklinkt, al was het maar in het verlangen om het te benaderen, van hetgeen er kan schuilen achter de grove gedaantenwereld zoals onze beperkte zintuigen ons die vertonen.
Ik weet werkelijk niet wat ik van de dichter Adriaan-Roland-Holst verkies, de verzen of dit bezwerende, magische proza. Maar geen van beide zou ik voort aan willen missen.
ERIK VAN RUYSBEEK.
| |
| |
| |
Goethe: Faust Faust I.: in Nederlandse verzen vertaald, ingeleid en toegelicht door C.S. Adema van Scheltema. Faust II.: id. door Nico van Suchtelen. Wereldbibliotheek N.V. Amsterdam/Antwerpen 1949. (XXX en 198/XLI en 266 blz.). Prijs: delen I en II geb.: 125 fr. - Deel I geb.: 60 fr. - Deel II geb.: 75 fr.
De herdruk van deze tweede goede Faust-vertaling zal in dit Goethe-jaar aan een wens van velen voldoen.
Waarde en betekenis van Goethe's levenswerk zijn genoeg bekend. Een woord dus alleen nog over beide vertalingen.
In zijn inleiding drukt Van Scheltema de eisen die hij zichzelf stelde als volgt uit: ‘Wil men Goethe's Faust dus in zijn geest en stijl herscheppen met ander materiaal, dan is een eerste en laatste voorwaarde daartoe een zo angstvallig mogelijke nabootsing van alle momenten waarin zich deze uitspreken: van beeld, maat, rhythme, rijm, taaleigen, woorden-voorkeur enz.’ In de vertaling vindt men dit dan ook zeer nauwkeurig toegepast. Elke Nederlandse regel behoudt het aantal lettergrepen en het rhythme van het Duits, het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk rijm werd behouden, zelfs aan de interpunctie werd zo weinig mogelijk gewijzigd. Ondanks de zware inspanningen die het overwinnen van deze louter technische moeilijkheden met zich bracht is Van Scheltema erin geslaagd een vlot-lezende tekst voort te brengen, die zelfs in de korte, moeilijkst over te zetten stukken en de lyrische gedeelten zoals het aangrijpende ‘Meine Ruh ist hin...’ als zeer bevredigend mag gelden.
Van Suchtelen bereikt met een ietwat lossere vertaling, die echter de tekst nergens te kort doet noch verloochent, vrijwel eenzelfde peil. Alleen in de specifiek lyrische gedeelten blijkt hij me bij Van Scheltema ietwat achteruit te vallen: daar is hij een weinig stroever en wordt de natuurlijke vlucht en innerlijke cohesie van de Goetheaanse tekst lichtjes verbroken. Daarentegen is zijn vertaling, wat de ideeëngang en de ideeëncomplexiteit betreft zeer zuiver, iets waar het in de tweede Faust toch nog veel meer dan in de eerste op aankomt.
Gepaste inleidingen en een oordeelkundige keuze in de aantekeningen zullen voor de meesten van groot nut zijn. Zeer keurige druk doch ietwat conventionele bandomslag. Een der grootste werken die de Westerse mens heeft voortgebracht voor een spotprijs.
ERIK VAN RUYSBEEK.
| |
Lloyd C. Douglas: ‘De grote Visser’. A.J.G. Strengholt's Uitgeversmaatschappij N.V., Leidsegracht, 11, Amsterdam. Voor België: Frans De Backer, Groenplaats, 28, Antwerpen. - Geb. 456 blz.
Ter afwisseling in een massa romans over het hedendaags leven biedt een roman, waarin het verre verleden wordt opgeroepen, verscheidene aantrekkelijke aspecten. De roman van Lloyd C. Douglas, ‘De grote Visser’, die zich ten tijde van Christus in Palestina afspeelt, wekte dan ook onze ongewone belangstelling; te meer daar wij reeds bijzonderheden over de auteur en veel lof over zijn werk vernamen en wij ten slotte tijdens de jongste jaren enigszins door de Amerikaanse romanciers werden verwend.
‘De grote Visser’ heeft ons echter ontgoocheld. Vanzelfsprekend zijn 't niet al meesterwerken die uit Amerika komen; maar het feit, dat een roman van een auteur als Douglas, waarover men zoveel gewag maakte, als kunstwerk zo goed als volledig mislukt is, stemt niettemin tot diepere overwegingen.
De oorzaak van dit feilen ligt niet in het feit, dat ‘De grote Visser’ tendentieus zou zijn en evenmin kan gezegd worden, dat ons een zoeterige hagiographie werd aangeboden; maar de wrevel, die wij bij de lectuur van deze roman niet kunnen onderdrukken, is te wijten aan een gebrek aan ontroering, spanning en suggestie, want ‘De grote Visser’ blijkt weliswaar geschreven door een rijk gedocumenteerde auteur maar niet door een artist. Douglas beschikte over meer dan voldoende stof - misschien over te veel gegevens - en een tekort aan fantasie, waarmede elke roman moet doorspekt zijn, kan hem zeker niet worden aangewreven; maar hij slaagde er niet in zijn materieel te verwerken, eensdeels door een mangel aan evenwicht in de constructie en vooral anderdeels door een
| |
| |
gebrek aan psychologische overredingskracht.
Het duurt ongeveer een honderdtal bladzijden vooraleer de hoofdfiguur, Petrus, wordt voorgesteld. Men kan opwerpen, dat de voorgaande hoofdstukken, waarin de verhouding Joden-Arabieren werd beschreven, er nodig waren om de personages in hun milieu en hun tijdsgebeuren te situeren. Dit kon echter beknopter worden gedaan en het verhaal van Fara, de dochter van een Arabisch koning, kon later ingelast worden, o.a. op het ogenblik, dat zij haar levensgeschiedenis aan David vertelt. Dit zou een onmiddellijker contact met de hoofdfiguur voor gevolg hebben gehad en ons een al te lange aanloop hebben bespaard. Wat erger is: deze roman groeide zelden uit boven de feuilletonlectuur en psychologisch is hij zeer zwak. De schrijver tracht ons sommige feiten zonder meer te doen geloven, aannemelijk echter lijken ze niet. Fara, nog geen elf jaar, zegt: ‘Ik ben anders dan de anderen en dit vind ik verdrietig.’ (blz. 65). Hier spreekt de auteur en niet het meisje.
Ten slotte heeft de roman enige waarde als historisch document, dank zij een nadere kennismaking met de levenswijze van de Joden, de Arabieren en de Romeinen.
REMI BOECKAERT.
| |
Vincente Blasco Ibanez: ‘Moeraskoorts’. Uitg. Wereldbibliotheek, Lange Koepoortstraat, 2, Antwerpen. - (Voor Nederland: Amsterdam). - Geb. 228 blz.
Enkele decennia geleden werd de boekenmarkt met heimat-romans overstelpt. En zelfs nu nog, ofschoon de belangstelling meer op universele en intellectualistische romans wordt gevestigd, verschijnen geregeld boeken, waarin de locale kleur domineert. De Wereldbibliotheek achtte het niettemin gewenst een vertaling uit te geven van Ibanez' ‘Canas y Barro’, een roman, die niet meer zo fris en actueel voorkomt. Men kan weliswaar opwerpen, dat de Spaanse literatuur in de Nederlanden onvoldoende gekend is en dat ons ditmaal een zoveelste vertaling uit de Skandinavische letterkunde werd bespaard.
De atmosfeer, die in ‘Moeraskoorts’ werd opgeroepen, is inderdaad voor ons enigszins nieuw. Wij maken er kennis met typische Spaanse figuren en toestanden, maar ten slotte is er weinig essentieel verschil tussen ‘Moeraskoorts’ en een karrevracht Vlaamse, Skandinavische en Duitse heimat-romans, die ons het relaas brengen van een geslacht, dat door onderlinge misverstanden en familietwisten ten onder gaat.
Dergelijke romans zouden wij - om in boekentaal te spreken - de romans van het Noodlot kunnen noemen. De auteurs ervan doen al te gewichtig - soms melodramatisch - en ze schieten aanvankelijk niet vlugger op dan een schildpad, zodat wij met een massa details, die doorgaans van het centrale onderwerp afwijken, dienen af te rekenen.
Hiermede is het meeste kwaad over ‘Moeraskoorts’ gezegd. Wat goed blijft er dan nog van over? Er moet toegegeven worden, dat sommige personages uit ‘Moeraskoorts’ leven. En dit is reeds veel. Ibanez heeft enkele figuren in het leven geroepen - zwervers, vagebonden en een dikke herbergier - die kleurig in de verf werden gezet en soms met lichte ironie werden voorgesteld.
Wanneer de auteur op zijn hoede is voor melodramatiek en luchthartiger te werk gaat is hij op zijn best. Dit geldt vooral voor de middenpanelen, die ten slotte veel vergoeden en het werk grotendeels genietbaar en aanvaardbaar maken.
REMI BOECKAERT.
| |
| |
| |
Heinrich Zimmer: ‘De Weg tot het zelf’. Leer en leven van de Indische Heilige Shri Ramana Maharishi uit Tiruvannamalai, verzorgd en van een voor- en nawoord voorzien door C.G. Jung. - Uitgave: De Driehoek 's Graveland.
De Indische ‘heiligen’ zijn monniken die in de nabijheid der bedevaartplaatsen verblijven en er leven van de offergaven der gelovigen. Dat vele charlatans hierin een gemakkelijke bron van inkomsten vinden belet niet dat sommigen het eerlijk menen en in het asceten-leven een middel tot volmaking zoeken.
Voor ons lijkt hun levenswijze eerder zonderling, om niet te zeggen gek, maar tussen onze Westerse opvattingen en de Indische gebruiken ligt er een bijna onoverbrugbare kloof. De kennismaking met het leven en de leer van één der belangrijksten onder deze heiligen - Shri Ramana Maharishi - is op zijn minst interessant te noemen.
Eerstens om de eigenaardigheden van zijn levenswijze, maar vooral om sommige belangrijke en diep-doordachte begrippen die in zijn leer te ontdekken zijn.
De grondgedachte van deze lijkt me de volgende: Als ik mij de vraag stel ‘wie ben ik?’ en een antwoord op deze vraag zoek dan krijgt zij alleen nog belang voor mij, alles wat buiten deze vraag (of met andere woorden: buiten mezelf) valt, kan me onmogelijk deren. Shri Ramana merkt daarbij op: ‘Om zich los te maken van de banden van het noodlot en al wat daarmee samenhangt... is dit pad onvergelijkelijk makkelijker dan de andere.’
Wat op te merken valt is dat de hier behandelde leer nooit waarheden verkondigt om de waarheden zelf, maar om de conclusies die men uit deze waarheden kan trekken en hier ligt juist het belang van het werk van Heinrich Zimmer, die od een bevattelijke manier deze wijsheid uit het verre Indië tot ons bracht; het schenkt ons enkele begrippen die vele verscheurde zielen, uit onze verscheurde wereld tot rust kunnen brengen.
PAUL BERKENMAN
| |
Georges van Acker: ‘Rode Rijmen’, ingeleid door Emmanuel Laureys. - Uitgave ‘De Nieuwe Tijd’, de Villegasstraat, 6, Berchem-Antwerpen. - 20 fr. - 32 blz.
Het zal wel niet nodig zijn de zg. ‘politieke’ poëzie te rechtvaardigen. Politiek is een deel van het leven, poëzie een spiegel van dit leven, vandaar het recht van de dichter om zijn overtuiging uit te spreken of te ‘zingen’. Het gaat niet op een auteur om die overtuiging te be- of, wat erger is, te veroordelen. Het is hoofdzakelijk hierom dat wij niet accoord gaan met de inleider van ‘Rode Rijmen’, waar deze schrijft dat het hem beter schijnt ‘de stamelende wekroep te horen van de communistische dichter, dan het meesterwerk van de burgerlijke en behoudsgezinde schrijver’.
Het proces van het communisme of het kapitalisme behoort niet tot het domein van de literatuur.
Nemen wij echter de ‘Rode Rijmen’ van Van Acker ter hand. Dat zij rijmen is vaak het enige dat sommige strofen met poëzie gemeen hebben. Langs de andere kant ontsnapt de auteur ook niet aan het grote gevaar dat het door hem beoefende genre meebrengt, nl. het gebruik van slagzinnen en holle phrases: ‘Wij huldigen U, o Sovjetstaat, O land van Lenin, land van Stalin.’
En toch... soms schrijft de auteur goede regels, bijna goede gedichten. Lees bijvoorbeeld het bittere ‘Blanke beschaving’, geschreven ‘bij 't vernemen van de laffe aanval der Nederlandse luchtpiraten op Djokakarta’ en U zult met mij accoord gaan en Van Acker uw vertrouwen schenken:
| |
| |
Vliegers dreunden in donk're nachten
en bommen kwamen op Djoka' terecht.
de bruine mensen zijn wild en dom.
is vrede schenken en een beter lot!
Door de macht van 't geld
Dit vers is niet feilloos, maar we vinden er hetgeen Van Acker over het algemeen mist: de DICHTERLIJKE inspiratie.
PAUL BERKENMAN.
| |
Hugo Wauters: Verzen - Nummer 2 van de reeks ‘De Galerij der Jongeren’ onder redactie van Marcel Polfliet. Druk. N.V. Vonksteen, Langemark 1949.
De twaalf gedichten welke Hugo Wauters in deze uitgave bundelde kunnen bezwaarlijk evenveel réussites genoemd worden.
Over het algemeen zijn de gevoelens weinig aangrijpend, de gedachten vrij oppervlakkig uitgedrukt. Regels zoals ‘Ik rook mijn pijp: dat is mijn enig “zijn” - ’ zijn in onze ogen niet veel meer dan poespas. Langs de andere kant blijken sommige strofen niet zonder charme:
Gij kent - o vrouw - de weemoed om de stille dingen
en spreidt uw hart voor mij oprecht ten toon.
Wat in het werk van Wauters bekoort is zijn streven naar eenvoud. Ware lyriek is eenvoudig en de dichter die daar naar streeft streeft naar het hoogste.
Die weg is moeilijk, veel moeilijker dan deze lopend door de tuin der ‘poëtische beelden’. Daarom schenken wij Wauters crediet. Op het domein van de ‘belijdenis-poëzie’ kan hij iets bereiken, maar alleen dan wanneer hij het zich niet te gemakkelijk maakt.
Ik wil hier één strofe ontleden, omdat ik meen dat de deugden en gebreken van de auteur er in tot uiting komen:
Nog vul ik het hoofd met duistere vragen,
ben ik die steeds revolterende geest -
nog blijf ik, Heer, het vertwijfelen dragen,
slaat mij die wond die zo moeilijk geneest.
In haar geheel genomen een sobere en zinvolle strofe, echter niet overtuigend en evenmin aangrijpend. Reeds de eerste regel mist de spankracht die het kenmerk moet zijn van ware poëzie. De oorzaak hiervan ligt waarschijnlijk aan het werkwoord dat niet de juiste weergave brengt van wat de dichter wil oproepen, nl. zijn drang naar kennis die hem nooit los laat. Het vervolg is beter, veel beter zelfs en het geheel ware misschien gered geworden zonder dat weinig zeggend en gemeenplaatserig slot: ‘slaat mij die wond, enz...’
Laten wij hopen dat H. Wauters leert snoeien, wieden en binden want een goed dichter is als een goed hovenier: hij weet dat onkruid en dorre takken uit den boze zijn.
PAUL BERKENMAN.
| |
| |
| |
Herman Hesse: ‘Siddhartha’, medebevattende ‘Klingsor's laatste Zomer’ en ‘Klein en Wagner’. Uitgeverij De Driehoek 's Graveland. - 344 blz. - Geb. 125 fr.
Herman Hesse blijft in Vlaanderen nog altijd meer geprezen dan gelezen. Geprezen omdat hij de Nobelprijs won, ongelezen omdat zijn meeste werken tegoed zijn voor een publiek dat verlekkerd is op best-sellers.
De drie verhalen die thans keurig vertaald in het door De Driehoek prachtig uitgegeven boek gebundeld werden, geven ons een zeer klare kijk op het oeuvre van de grote auteur die Hesse is.
‘Siddhartha’, een allegorisch verhaal uit Indië, groots en vol ontroering, harmonisch opgebouwd, een tegenhanger van Vermeylen's ‘Wandelende Jood’.
‘Klingsor's laatste zomer’, een novelle waarin het hoofdpersonage - een expressionistische schilder - het symbool is van ons overbeschaafd Europa, dat misschien ook zijn ‘laatste zomer’ beleeft.
En als derde stuk ‘Klein en Wagner’, de obsederende geschiedenis van een man voor de eeuwige keuze tussen huwelijk en vrijheid, huiselijkheid en avontuur.
Driemaal, ten slotte, de uitbeelding van een zoeker en driemaal een diepmenselijke oplossing.
Er zouden bij deze werken een heleboel bedenkingen aan- en opmerkingen te maken zijn, confrontaties met de enkele zeldzame werken uit de wereldliteratuur die men naast Hesse's verhalen kan plaatsen. Hier moeten wij ons echter beperken, maar wij hopen er eens op terug te kunnen komen. Inmiddels geven wij aan iedereen de raad: neemt en leest.
PAUL BERKENMAN.
| |
Jean-Paul Sartre: ‘De Lichtekooi’. Uitgave De Wereldbibliotheek N.V. A'dam - Antwerpen. - 96 blz.
Het moet nu zowat 2 jaar geleden zijn dat wij in dit tijdschrift een bespreking gaven van Sartre's ‘La Putain respectueuse’, de éénakter die hier samen met ‘Les morts sans sépulture’ door ‘Le Théatre Antoine’ werd opgevoerd.
Toen wij de Nederlandse versie van ‘La Putain’ ter recensie kregen waren wij bevreesd dat in vertaling het stuk veel van zijn kernachtigheid zou verliezen. Het viel beter, veel beter uit dan verwacht. Henri Sandberg dient gefeliciteerd om de vlotheid waarmede hij deze wrange comedie in onze taal bewerkte.
Al bekleedt ‘De Lichtekooi’ o.i. niet zo een grote plaats in het uitvoerig oeuvre van ‘de profeet van het existentialisme’, toch menen wij dat het tot de knapste toneelspelen uit de laatste jaren moet worden gerekend.
Dit dankt het eerstens aan zijn ruim humanitaire inhoud. Hierbij zouden wij een korte aanmerking willen maken: zij die beweren er niets existentialistisch in te vinden weten van deze strekking weinig af. Zij predikt immers de actie en hierdoor verstaat Sartre de gehele inzet van het menselijk vermogen ter verheffing van onze samenleving. Dit gebeurt in ‘La Putain’ door het aan de kaak stellen van de behandeling van de negers in de zuidelijke staten van de U.S.A. (Schreef Sartre ook geen essay over het Jodenvraagstuk?)
Maar de inhoud volstaat niet voor een toneelspel. Hiervoor is vaardigheid nodig, zin voor dramatiek, mensenkennis, karakteruitbeelding. De personages mogen niet enkel dragers zijn van ideeën, zij moeten levende mensen worden. Dat verwezenlijkte Sartre. Lizzie, Fred en hun medespelers leven.
Nog één opmerking. Holland wordt vaak het conformistische land bij uitstek genoemd, maar de Amsterdamse schouwburg speelde Sartre, de Hollandse uitgevers publiceren de meest vooruitstrevende werken, ons Nationaal
| |
| |
Toneel kiest ‘ongevaarlijke’ stukken en onze uitgevers die... ja, daar zwijgen wij liefst over.
PAUL BERKENMAN.
| |
C. Scharten-Antink: ‘Een Huis vol Menschen’. 19e druk. - Uitg. Wereldbibliotheek N.V. Amsterdam - Antwerpen - 1949.
Het is mogelijk, dat een boek als dit in de tijd van zijn verschijnen een zeker succes gekend heeft, maar hoe het in de loop van de volgende jaren, waarin de literaire smaak dan toch zeker een evolutie heeft doorgemaakt, tot een negentiende druk is geraakt, zal mij wel altijd een raadsel blijven. Dit is nu op en top de ‘Hollandse’ - (en dit woord versta men in pejoratieve zin) - roman zoals wij hem kennen sinds de Tachtigers: zin voor het kleurrijke detail, woordverfraaiing, omslachtigheid en onbenulligheid zowel wat de inhoud als wat de uitwerking betreft. In dit lijvige boek gebeurt er niets van enige betekenis, geen enkel interessant probleem wordt zelfs maar aangeraakt. Het is alles zo klein, zo volkomen onbelangrijk en nietig dat het de lezer wee om het hart wordt. En al schijnt het scheppen van de nodige atmosfeer de voornaamste bekommernis van de schrijvers geweest te zijn, toch vind ik er niets in wat de stad, waarin het verhaal zich afspeelt, een typisch Parijs cachet verleent. Een vergelijking met een andere Nederlandse roman, die eveneens in Parijs gesitueerd is, ‘Liefde en Goudvissen’ van Jacques Gans nl., valt op dit gebied helemaal in het nadeel van de Scharten's uit.
Nemen wij dit ‘Huis vol Menschen’ als maatstaf voor de literaire smaak van onze buren, dan wordt het ons meteen duidelijk waarom universele geesten als een Slauerhoff, een Du Perron en een Ter Braak nog altijd op dié waardering wachten, waarop zij volgens de waarde van hun werk àlle recht hebben.
Er is iets mis in Nederland, wanneer het zou blijken dat zulk een boek zelfs nù nog enig succes zou hebben, een succes dat dan eventueel zou kunnen leiden tot een twintigste herdruk. Hopelijk komt het echter toch zo ver niet meer. In dit laatste geval zouden wij er ons alleen maar om kunnen verheugen.
FRANS COOLS.
| |
Claude Houghton: ‘Het Raadsel Helena’. Uitg. De Driehoek - 's Graveland. - 246 blz. - ing. Fl. 4,15 - gebonden: Fl. 4,90.
Dit is een verrassend boek. Het behoort, samen met ‘Twee Levenden en een Dode’ o.a. en met de werken van Graham Greene tot dit moderne genre van literatuur, waarin de thriller en de psychologische roman in één enkel geheel verenigd zijn. Het valt moeilijk sommige van die werken in een bepaalde categorie in te delen. Meegesleept door het interessante van het onderwerp en het boeiende van de uitwerking, is men al te licht geneigd ze reeds onmiddellijk te klasseren bij wat wij de ‘echte’ literatuur noemen. De twee vermelde schrijvers, Greene en Christiansen behoren daar ongetwijfeld toe. Voor Houghton echter is er reden om te twijfelen. Hij mist inderdaad dat bijna ondefinieerbare iets, dat ook een Somerset Maugham ontbeert om zonder meer een schrijver van betekenis genoemd te worden: de échtheid van toon, de onopzettelijkheid waarmee het verhaal begonnen en uitgewerkt is.
In ‘Het Raadsel Helena’ voelt men inderdaad wat tè duidelijk aan, dat het de schrijver in hoofdzaak te doen is om de lezer bezig te houden. Het onderwerp is zeker het vertellen waard.
Een succesrijk toneelschrijver, genre Somerset Maugham, wordt gewaar dat hij aan het einde van zijn inspiratie gekomen is. Zijn verbeeldingskracht laat hem in de steek en ten einde raad besluit hij een stuk te schrijven over het vraagstuk dat zijn eigen leven beheerst heeft. Op een goede dag is zijn
| |
| |
vrouw vertrokken om niet meer terug te keren, en dit zonder dat de auteur voor dit vertrek een aanvaardbare reden heeft kunnen vinden. Waarom ging zij weg en wat gebeurde er met haar in de periode tussen haar vertrek en haar dood, een paar jaar later? Ziedaar het onderwerp van het nieuwe stuk. Maar zelfs nu blijkt de auteur niet verder te kunnen. De lacune, die zich situeert in dit tijdstip waarover hij niets definitiefs weet, kan hij niet vullen. Ten slotte ziet hij slechts één uitkomst: hij zal het stuk schrijven in samenwerking met een ander, in dit geval een even gevierd romancier. En deze weet inderdaad het probleem op te lossen en wel op een zodanige manier, dat de toneelschrijver tot de conclusie komt: zó moet het gebeurd zijn, zó en niet anders. Maar hoe is de romancier erin geslaagd die voorbije gebeurtenissen zo levendig op te roepen en dit probleem zo onafwendbaar juist op te lossen?
Het antwoord op deze vraag zal ik liefst niet geven, om de hele inhoud niet te verraden. Men voelt het dus aan: dit is een schrijver, die een originele intrigue kan opbouwen en die ze ook op een verklaarbare manier kan ontwikkelen. Nochtans is er iets mis in deze ontwikkeling. Aan het eind van het boek heeft men een onvoldaan gevoel: de ontknoping, die van de zijde van de romancier moet komen, is niet gemotiveerd en dit omdat Houghton mislukt is in de psychologische tekening van deze figuur. Waar de toneelschrijver een wezen is van vlees en bloed, blijft zijn collega een wazige schim, wiens handelingen niet in voldoende mate gestaafd zijn. En dit is jammer. Want het is er de oorzaak van dat men een boek, gelezen met een meer dan gewone belangstelling, niet weglegt met een volkomen tevreden gevoel.
FRANS COOLS.
| |
Norbert Loeser: ‘Beethoven’. Uitgave Gottmer, Haarlem - De Sleutel, Antwerpen. - (Elfde boek uit de Componistenreeks).
Beethoven is een gans bijzondere figuur onder de grote componisten. De vele duizenden werken, die aan deze markante persoonlijkheid werden gewijd, zijn daar een sprekend bewijs van.
N. Loeser onderzoekt het waarom, de oorzaak van de buitengewone positie, die Beethoven bekleedt in de galerij der allergrootsten. Hij concludeert: ‘Beethoven is een symbolische figuur geworden, hij belichaamt voor het hele mensdom iets van het diepste wezen van de mens; wij allen, bewust of onbewust, hebben iets van hem in ons, wij herkennen iets van onze eigen nood en onze eigen vreugde in zijn nood en zijn vreugde, wij spiegelen ons in hem en menen ons eigen beeld in de spiegel van zijn machtige persoonlijkheid sterker en overtuigender te zien weerkaatst.’
Niettegenstaande de omvangrijke Beethoven-bibliographie is het zeker een ondankbare taak een biographie over deze grote figuur te schrijven. De bestaande literatuur is veelal aangename ontspanningslectuur, maar als informatiebron voor de biograaf is ze van weinig betekenis. Met oppervlakkige anecdoten schiet hij geenszins op. De brieven van de meester zijn te veel ‘momentopnamen’ om daaruit verantwoorde conclusies te trekken. De biograaf ziet zich dus voor een tweesprong geplaatst: of het werk van Beethoven behandelen of het leven van Beethoven als leidraad nemen van een onverantwoord novellistisch experiment waaraan de muziekliefhebber bitter weinig heeft.
Schrijver heeft hier de gulden middenweg gekozen. Hij heeft zich voor doel gesteld: ‘...deze grote figuur zo plastisch te maken, dat wij als het ware niet alleen de oog- en oorgetuigen, maar zelfs de deelgenoten van zijn leven worden.’
We bezondigen ons zeker niet aan overdrijving als we beweren dat hij het conflict tussen hart en brein op voortreffelijke wijze heeft behandeld. En dit is een niet geringe verdienste van een Beethoven-biographie!
ANT. BRAEMSCHEUTE.
|
|