| |
| |
| |
Boekbespreking
Stefan Zweig: ‘Een schaak-novelle’ - Vertaling Paul Huf - Uitg. ‘Keesing’ - Amsterdam - 114 blz. - 80 fr.
Een geniaal schaakkampioen, doch overigens een volslagen analphabeet, komt toevallig in contact met een ontwikkeld advokaat, die in Oostenrijk gevangen werd gehouden door de Gestapo en nu werd vrijgelaten omdat hij (helemaal ten onrechte trouwens) door psychiaters ontoerekenbaar werd verklaard. Deze laatste is nochtans ernstig geestesziek geweest. In de eenzaamheid van zijn maandenlange gevangenschap heeft hij, ter verstrooiïng, ontelbare denkbeeldige schaakpartijen gespeeld en deze manie had hem tot op het randje der krankzinnigheid gevoerd. Het komt tot een schaakpartij tussen beide personages en de schaakkampioen moet het afleggen tegen de dilettant. Bij de revanche-partij wordt de advokaat terug door zijn manie aangegrepen. Een plotseling ingrijpen van een derde (in casu de auteur) voorkomt evenwel een ernstige crisis.
Deze weliswaar knappe, doch zeer eenvoudige intrigue werd op schitterende wijze uitgewerkt.
Voor de zoveelste maal werd overtuigend aangetoond hoe een psychologisch auteur met een zeer eenvoudig thema een verrassend resultaat weet te bereiken.
Doch naast deze is m.i. de grootste verdienste van Zweig een intense spanning en een obsederend rhythme te hebben verwekt die op zeer handige wijze tot ontlading gevoerd worden in het slottoneel.
Vlot vertaald en keurig uitgegeven is dit boekje een flinke aanwinst voor de liefhebbers van Stefan Zweig.
Rik Lanckrock
| |
Havelock Ellis: ‘Psychologie van de sexen’ - vertaling C. Houwaard - Ingeleid door Prof. Dr. E.A.D.E. Carp - Uitgeverij ‘Het Wereldvenster’ - Amsterdam - 1949 - 319 blz. - Ing. 190 fr. Geb. 235 fr.
De sexualiteit is wel het domein bij uitstek wraar, door de invloed van de kerk, door een tegennatuurlijke moraal, door bijgeloof en kleinzielige pudeur, een groot aantal dwalingen in stand worden gehouden die een noodlottige terugslag hebben én op de mens én op de maatschappij.
Wel begon onder impuls van Sigmund Freud een frisse wind te waaien in dit gebied doch het zijn vooralsnog slechts een bepaalde categorie wetenschapslui en ontwikkelde intellectuelen die deze wind hebben opgevangen. Voor gemiddelde en zelfs voor hoogstaande mensen zijn de sexuele aangelegenheden nog steeds taboe.
In de Duitse en ook in de Engelse taal verschenen reeds sinds jaren werken die poogden het wetenschappelijk onderzoek van psychiaters en me- | |
| |
dici die zich bezighielden niet de sexualiteit te vulgariseren, doch in onze taal verschenen er m.i. behalve een paar vertalingen van Freud en het werk van Dr. Van de Velde geen noemenswaardige interessante boeken (behalve gespecialiseerde werken).
Het is dan ook niet het grootste enthousiasme dat ik de bovengenoemde vertaling van Havelock Ellis' werk ‘Psychology of Sex’ heb begroet. Havelock Ellis is niet alleen één der grootste autoriteiten op dit gebied, doch hij is ook een knap schrijver die er in slaagde de meest ingewikkelde problemen van de sexualiteit op bevattelijke wijze voor te stellen. De auteur blijft steeds streng wetenschappelijk doch de algemeen-menselijke toon en de liefdevolle wijze waarop hij ieder detail behandelt verheffen zijn boek tot een werk van de hoogste ethische waarde. Het is onmogelijk in deze recensie een beeld op te hangen van de omvangrijke stof die H.E. in dit boek heeft uitgewerkt al wil ik toch de indeling bekend maken. Aldus hoop ik de belangstelling te wekken van onze lezers die dan toch allen dit werk zouden moeten lezen: de biologie van het geslachtelijke, de geslachtsdrift in de jeugd, sexuele afwijkingen, de erotische symboliek, homosexualiteit, het huwelijk en de kunst der liefde. In deze buitengewoon knappe studie wordt niet alleen gewaarschuwd voor overdrijving en onderschatting, voor alles wordt gepoogd om op gezonde basis (psychologisch, fysiologisch, paedagogisch en maatschappelijk verantwoord) de mens voor te lichten omtrent het delicate probleem der sexualiteit.
Als ik speciale aandacht zou willen vragen voor enkele hoofdstukken zijn het deze waarin hij handelt over perversiteit (terechtwijzing van waandenkbeelden die zelfs bij de meest ontwikkelde mensen gangbaar zijn), homosextualiteit (een afwijking die vaak ingeboren en onafwendbaar is, waartegen in vele gevallen noch geneeskunde noch psychoanalyse iets vermogen - pleit hier voor begrip tegenover de slachtoffers die dikwijls tot de hoogste geestelijke standing behoren) en het probleem der geslachtsdaad (geslachtsdelen dienen niet enkel beschouwd als organen voor de voortplanting).
Kortom een studie die van de grootste betekenis is voor ieder mens die de dwangbuis van eeuwenlange bekrompenheid wil afwerpen en zijn levensbeschouwing wil steunen op de hechte fundamenten die door de knapste geesten eindelijk werden onthuld.
Rik Lanckrock
| |
Marcel Polfliet: ‘Kunstschilderes Berta Coenen’ - Reeks ‘De Galerij der Jongeren’ Drukk. N.V. Vonksteen - Langemark - 1949 - 16 blz.
In deze, mij onbekende reeks verscheen bovengenoemde korte studie. Polfliet is geen kunstcriticus. Hij schreef deze studie enkel ‘om haar (Berta Coenen) voor te stellen aan belangstellende kunstliefhebbers en om gehoor te schenken aan de wens van een groep bewonderaars van deze begaafde artiste.’
In dit licht beschouwd mogen wij Polfliet's sympathiek doch weinig diepgaand essay verdienstelijk noemen.
| |
| |
De brochure is zeer degelijk uitgegeven, voorzien van smaakvolle cliché's. Het initiatief van de stichters van deze reeks verdient zeker belangstelling en navolging.
Rik Lanckrock
| |
Evelyn Waugh: ‘De dierbare’ - Vertaling Koos Schuur - Uitg. ‘De Bezige Bij’ - Amsterdam - 175 blz. - F. 4.90.
Van Evelyn Waugh, die ik in zijn roman ‘Terugkeer naar Brideshead’ leerde kennen als een zeer knap psychologisch auteur, werd nu ook voornoemd verhaal uitgegeven.
Waugh heeft hier een eigenaardig genre beproefd: de satire of liever nog het ridiculiseren, een genre waarin de Engelse auteurs tothiertoe wisten uit te blinken (Wilde, Shaw, Huxley, e.a)
Waugh gaf hierin blijk van een knappe flitstechniek, een buitengewone zin voor constructie en een origineel suggestievermogen. Zijn boek is terdege substantieel geschraagd: satire op snobisme en ridicule vereringsmanie van de Amerikaan; aanklacht van zielloosheid, zakelijkheid en efficiency in ons leven. Daarenboven heeft Waugh op schitterende wijze de humbug-ondergrond van het Amerikaans modernisme belicht...
Doch met dat alles is de auteur er niet in geslaagd om al deze elementen samen te bundelen tot een verrassende synthese.
Rik Lanckrock
| |
Albert Camus: ‘De vreemdeling’ - vertaald door Adriaan Morriën - Uitgeverij ‘De Bezige Bij’ - Amsterdam - 1949 - 205 blz. - F. 5.50.
Moest ik mijn beoordeling van voornoemd werk samenvatten in dat ene woord: ‘aangrijpend’, dan zou mij zulks, als recensent, zeker ten kwade geduid worden. Nochtans is dit het begin- en eindpunt van mijn critiek. Camus' hoofdpersonage is menselijk moeilijk aanvaardbaar en toch dwingt de auteur ons tot meeleven.
Hij bereikt zulks met de vele middelen waarover een rasecht romancier beschikt: knappe suggestie, stijl aangepast aan thema, stemmingsbeelden, strakheid, gebaldheid, soberheid, enz...
Hij bereikt zulks omdat hij in deze roman doordrong tot de grond-laag van de menselijke ziel en tot de kern van de atheïstische levensbeschouwing.
Hij bereikt zulks omdat hij op onthutsende wijze de absurditeit van ons leven heeft uitgebeeld en de liefdeloosheid van de maatschappij, dat ‘zedelijk monster’, heeft aangeklaagd.
Hij bereikt... doch waarom verder analyseren.
Aangrijpend is dit boek, dat de recensent tevergeefs naar literair verantwoordingsmateriaal deed zoeken om zijn eerbied voor het kunstenaarschap van Camus te verwoorden.
Rik Lanckrock
| |
| |
| |
‘Eeuwig Israel’ - 164 blz. in linnen band met kunstdruk - omslag verzorgd door Wim Brusse. - Uitg. ‘De Driehoek’ - 's Graveland - Fl. 5.9.
Onder redactie van drs J. Melkman, G. Borgers en drs F. Sierksma verscheen het Israëlnummer van het tijdschrift ‘Podium’ thans in boekvorm onder de titel ‘Eeuwig Israël’. De meeste bijdragen werden voor het eerst in het Nederlands vertaald en aangevuld met karakteristieke foto's en tekeningen, waaronder een afdruk van Marc Chagall's ‘Jacob vechtend met de Engel’, speciaal voor deze uitgave ontworpen.
Als mens, afgezien van eventuële vooroordelen ten opzichte van het Joodse vraagstuk, kan men deze bijdragen niet zonder belangstelling en ontroering lezen. Daarin immers klinkt de stem op van een volk, dat meer dan welk ander werd vervolgd en beproefd. In het aangrijpendste gedicht, dat in deze samenstelling voorkomt, nl. ‘De zieke Jongen vertelt’ van David Shimoni, wordt de lijdensweg beschreven van Joodse gevangenen, die naar een onbekende bestemming, waar de dood hen treffen zal, worden overgebracht. Een vader zet zijn zoon er toe aan uit de trein te springen om aan de marteldood te ontkomen:
Toen ging de trein de heuvel naar beneden,
Nog even... en er was geen spoor meer te bekennen...
En ook van vader is geen spoor meer te bekennen,
Alleen misschien wat as in een of ander veld
Dit gedicht, waarin de diepste ellende van de Jood wordt opgeroepen, eindigt als in een koortsvisioen op een kreet van vertwijfeling, waarvoor niemand, die zich nog mens durft te noemen, immuun kan blijven:
Heer der Wereld, IK heb medelijden met U gehad
waarom hebt Gij geen medelijden met ons?...
Ook in het proza van de hedendaagse Hebreeuwse schrijvers, die hier vertegenwoordigd zijn, worden de zinnebeelden van het Joodse volk - Jahwe, volk en strijd - ongemeen scherp belicht, o.m. in ‘De Omslagdoek’ van S.J. Agnon, ‘Het drievoudig Verbond’ van Yehudah Yaäri en ‘De Wraak’ van Yig'al Mosinson, waarin de zeden en de gebruiken van het Joodse volk, evenals in de bijbel, op suggestieve en poëtische wijze worden voorgesteld.
Dit boek bevat tevens een merkwaardige studie over de functionele betekenis van de modern-Hebreeuwse literatuur en een scherpzinnig, combatief essay van F. Sierksma, ‘Volk zonder Land’.
R. Boeckaert
| |
Frederik Van Eeden: ‘Gedichten’ - Een bloemlezing - In opdracht van het Frederik van Eeden-genootschap samengesteld door Dr H.W. van Tricht - Wereldbibliotheek - N.V. Amsterdam-Antwerpen. - 1949 - 78 blz. - Prijs geb. 60 fr.
Al is het na het lezen van deze verzen duidelijk dat Van Eedens betekenis vooral op het gebied van het proza te zoeken is, toch is hij ook als dichter niet van elke betekenis ontbloot. In zijn persoonlijk oeuvre nemen zijn verzen een plaats in, die, al is het dan op de tweede rang, niet kan
| |
| |
verwaarloosd worden in een studie van zijn werk. In de ontwikkeling der Nederlandse letteren zijn ze een goed voorbeeld van hetgeen de gemiddelde tachtiger in staat was op poëtisch gebied voort te brengen. Vanuit dit oogpunt bekeken vertoont deze dichtkunst een mengeling van oude en nieuwe elementen. Er wordt bewust in gestreefd naar de eisen der klankexpressie, naar oorspronkelijkheid en natuurlijkheid in het aanwenden van beelden, en in de onderwerpen vinden we de durf der nieuwe generatie terug, die put uit eigen diepste, intiemste zieleleven, de allerindividueelste emotie dus waarvoor de allerindividueelste expressie wordt gezocht. Maar overal klinken onbewust wellicht, nog klanken door die de oren der ouderen welgevallig waren. Een burgerlijke toon, een te uitgesproken betoogtrant, een zich knusjes voelen met zichzelf, een gewichtig doen met kunstige vormen, een naieve vergelijking zonder de frisheid die het naieve verrukkelijk maakt, ook dit alles duikt op vele plaatsen op, meestal vluchtig maar niettemin ontluisterend. Ook rhetoriek is een gevaar dat deze verzen vaak bedreigt. Dikwijls weten ze er slechts op het randje af aan te ontsnappen.
Alles samen genomen, een bundeltje dat zeer welkom is, niet alleen wegens de persoonlijkheid van de schrijver, maar ook omdat het enkele zeer goede verzen bevat die onze letteren rijker maken. Enkele hieronder zijn reeds klassiek geworden, doch een paar minder bekende verdienen het in nog hogere mate.
Erik van Ruysbeek
| |
Het oude boeddhisme - door Prof. Dr G. De Lorenzo - Wereldbibliotheek N.V. Amsterdam-Antwerpen - 1949 - 344 blz. - Prijs geb. 110 fr.
Het Boeddhisme, dat wellicht de verhevenste leer is die het mensdom in de loop van zijn geschiedenis heeft voortgebracht, is in Europa schier onbekend. En waar men er iets over weet, is deze kennis zeer gebrekkig en vermengd met talrijke onzuivere elementen, die mijlenver verwijderd zijn van het oorspronkelijk Boeddhisme, zoals het door Gotama Boeddha werd opgericht.
Het boek van De Lorenzo wil, inzover dat op een driehonderdtal blz. mogelijk is, het essentiële geven dat ieder ontwikkeld mens over het Boeddhisme zou moeten wreten.
Het geeft ten eerste een historisch overzicht en plaatst het Boeddhisme in een historisch perspectief. Het geeft ten tweede een samenvatting van de hoofdpunten en hoofdaspecten van de leer.
Het geeft ten derde een rijke keus oude Boeddhistische teksten, waardoor men onmiddellijk in contact komt met de Boeddha.
Deze drie aspecten zijn daarenboven innig samengeweven tot een bezield geheel.
Het werk van De Lorenzo is buitengewoon volledig. Er is werkelijk maar een punt waar men hem nader op de zaak zou willen zien ingaan, nl. in zijn theoretische uiteenzettingen nopens de vrijheid van de wil, de reïncarnatie en het nirvana, want al is het waar dat de boeddhist minder zal voelen voor deze theorie, het boek blijft toch bestemd voor Europese lezers
| |
| |
die eerst en vooral hun metaphysische geruststellingen moeten hebben. De Lorenzo' werk is inderdaad ook een warm pleidooi voor de leer van Boeddha, die naar mijn weten inderdaad de machtigste hefboom is tot de bevrijding van de mens van alle waan, tot kennis van zichzelf en van de wereld, tot het bereiken van een staat, verheven boven alle leed.
De Lorenzo besluit met een overzicht van de werking van het Boeddhisme na Gotama, in Indië, in de overige Aziatische landen, voornamelijk China en Japan, en ook in het Westen. Dat het hier niet veel succes kon oogsten, dat het via het Christendom, dat er een ontaarde uitloper van is, op een volledige mislukking moest eindigen, is niet te verwonderen. Want dat wij, die op onze cultuur zo prat gaan, tegenover een land als Indië, de kwintessens van het barbarendom vertegenwoordigen, kan onze eigenliefde misschien krenken, maar kan, hoe beter we Indië (en niet alleen het Boeddhisme) leren kennen, hoe minder geloochend worden. Misschien heeft hij die dit boek aandachtig heeft gelezen ook dat opgemerkt. Bij de barbaren had Boeddha geen kans. Voor één Franciskus bracht het duizenden en duizenden Dominikussen, inquisiteurs en zielendrijvers voort. En op dit ogenblik minder dan ooit is daaraan iets veranderd.
Een boek als dit zal wel door weinigen gelezen worden. Moge het hun geestelijke horizon en hun horizon tout court verbreden en verdiepen. Dat de leer hun innerlijk zou toespreken zal wel een illusie zijn. De mensen van vandaag lezen een boek als dit uit ‘culturele’ nieuwsgierigheid, om hun geest te stofferen met zoveel mogelijk ‘algemene cultuur’. Slechts hem die hartstochtelijk zoekt naar levensvoedsel en waarheid zal het dieper toespreken. Moge het de weg tot deze enkelen vinden.
Erik van Ruysbeek
| |
William Blake: ‘Het huwelijk van hemel en hel’ - Een rhapsodie, samengesteld uit de geschriften van William Blake en uit de geschriften over hem met een vertaling van ‘Het huwelijk van hemel en hel’ en ‘Het eeuwige evangelie’, door E.J. Welz - 1949 - Paria-reeks ‘De Driehoek’ - 's Graveland - Omslag en typographie Otto Treumann - 146 blz.
Daar waar in de meest bekende talen over William Blake studies en monografieën verschenen zijn en er ook belangrijke gedeelten van zijn werken in vertaald werden, bestond in het Nederlands tot nu toe noch het een noch het ander. Het boekje van Welz wil deze leemte vullen.
Het geeft, aan de hand vooral van studies over Blake en uittreksels uit zijn werk, en ook aan de hand van eigen beschouwingen een tamelijk goede karakteristiek van de visionnaire Engelse dichter, schilder, tekenaar, etser, mysticus, philosoof en psychist.
Het best bekend was hij wellicht als tekenaar en etser, doch de laatste jaren werd ook de schrijver en voornamelijk de mysticus het voorwerp van geduldige studie. Geduldig omdat, naast flitsen van indrukwekkende kracht, zijn geschriften meestal van een kwasi ondoordringbare duisterheid zijn. Het vergt een lange exegese om hem te benaderen.
Alhoewel door atavisme en opvoeding vastgekluisterd aan de godsdienst
| |
| |
zijner omgeving en vooral aan de bijbel, ontworstelde hij zich aan de voorstellingen van een antropomorfische god en kwam hij tot een soort mystiek eenheidsbesef, waarin hij de grote geesten uit de oudheid en voornamelijk uit Indië, te gemoet ging. Zijn leven werd een kamp met de waanbeelden van zijn jeugd, kamp waarin hij nu eens overwon, dan weer onderlag. Ook van zijn scherpe ideeën over poëzie en kunst geeft Weltz enkele goede voorbeelden.
Het boekje geeft in de loop van de tekst verschillende vertalingen van gedichten naast de Engelse tekst, en besluit met de overzetting van twee gemakkelijker te benaderen werken, waarvan ‘Het Huwelijk van hemel en hel’ dat door velen als zijn grootste werk wordt beschouwd, een poging is om het wezen van het kwaad te peilen.
Keurige uitgave, met reproducties van gravuren van William Blake.
Erik van Ruysbeek
| |
‘Het spel der liefde’: Alex Blickx - ‘De zwarte poort’: Ralph Van den Bogaert - ‘Kanttekeningen’: Johan De Coninck - ‘Een handvol verzen’: Ludo Laagland - ‘Silhouetten’: Remi De Cnodder - In de Poëziereeks ‘die Scone’ - Uitg. ‘De Klamper’ - Aarschot.
Een beetje angstvallig opent men steeds het bundeltje van een debutant. Men vraagt zich telkens af: wat zal het zijn?
Dezelfde vage vrees bekroop mij, toen een gulle wind uit de richting van Aarschot liefst vijf bundeltjes op mijn schrijftafel deed neerdwarrelen.
Stoïek heb ik mij hals over kop in de lectuur van deze gedichten gestort. Helaas! Het is weer een ontgoocheling geworden.
Alex Blinckx tart het publiek met tien stukjes, die alle gesteld zijn in de vorm van gedichten, maar die met poëzie überhaupt niets te maken hebben. Hij neemt een loopje met de prosodie en stelt zich veelal tevreden met gemakkelijke assonanties, voor zover hij niet vervalt in een prozaïsch wartaaltje, dat men niet meer hermetisch maar gewoon zinloos moet heten. Wellicht komt hij aandraven met de bewering, dat hij hier en daar een eigen soort vrije verzen wil schrijven, maar dan slaat hij de bal vér mis. Er is bij hem nergens rhythme te bespeuren. Bovendien kent hij zijn taal niet eens en hij pent nonchalant fouten neer, waarvoor hij de banbliksems van een onderwijzer van de vierde graad verdient. In ‘Eerlijkheid’ bekent hij ootmoedig:
‘Ik weet dat geen gedicht van mij
althans een stralende parel
aan schrijversroem zal verrijken.’
Afgezien nog van het feit, dat het met de syntaxis van deze zin niet in orde is, heeft Blickx gelijk. Het epitheton ornans ‘stralend’ moet zelfs als een euphemisme worden beschouwd in dit geval.
Iets beter zijn de verzen van Ralph Van den Bogaert in het bundeltje ‘De zwarte poort’. De dichter is waarschijnlijk een ietwat verbitterd
| |
| |
jongmens, dat lofwaardige pogingen doet om nog mild te schijnen en liefst een optimistische toon aanslaat. Van den Bogaert prevelt zowat zacht voor zich uit. Zijn taal is arm en waar hij kennelijk de prosodie wil volgen, slaagt hij daar niet altijd in. Hij moet nog veel oefenen en heeft alleszins te vroeg gepubliceerd. Ook in zijn bundeltje zijn de taalfouten legio.
Met Johan De Coninck is het weer een ander geval. Hij publiceert negen versjes, die elk stuk voor stuk door een ander debutant konden geschreven zijn. Er zit niets persoonlijks in deze proeven. Het liefst hoor ik hem nog luchtig rijmen over een gestorven leugenaar en over de dichters, die - althans volgens hem - meestal drinkebroers zouden zijn... In ‘Herfst’ en ‘Metamorphose’ meen ik een schuchter talent te onderkennen, maar het hout is nog erg groen en ik zie heus niet goed in, wat De Coninck van deze publicatie verwacht. Over een paar jaren zal hij wellicht over zijn ‘Kanttekeningen’ blozen.
Zonder de minste pretentie zijn de meeste vlotte rijmpjes van Ludo Laagland in ‘Een handvol verzen’. Een geestdriftige toon klinkt hier en daar door, o.a. in zijn als strijdlied bedoeld gedicht ‘We dragen onze droom’. Formeel is het stukje echter nog àl te onzeker. Met zijn ‘Ballade van Lamme’ was wel iets te bereiken, doch hij heeft het genre nog niet onder de knie en zijn ‘ballade’ valt naar het eind toe jammerlijk uiteen. (Verrassings- en anecdotisch element ontbreken volkomen.) Ook hem wil ik krediet geven, maar hij dient hard te werken en zijn proeven nog enige tijd in de lade te begraven.
Het is opvallend, hoe deze debutanten blijkbaar geen greintje self-control bezitten.
Remi De Cnodder heeft reeds vroeger van zich laten horen. Reeds bij het eerste vers van ‘Silhouetten’ voelt men duidelijk, dat hij niet meer in het allereerste stadium van het pythische stamelen vertoeft. Hij maakt niet meer die stuntelige en penibele indruk, die men bij enkele van zijn kameraden opdoet. (Het spijt ons te moeten schrijven, dat Blinckx, Van den Bogaert en De Coninck de criticus in een lastig parket brengen, omdat hun probeersels zelfs niet voor de mildste kritiek in aanmerking komen.) Voor De Cnodder mogen wij reeds ietwat strengere maatstaven aanleggen. Hier en daar treft ons al eens een regel, soms zelfs een strophe, die een zekere belofte inhouden. Er gaat echter nog niet de minste bezieling van deze verzen uit en ik kan de indruk niet van mij afzetten, dat zij zonder innerlijke noodzaak zijn geschreven. Zijn vijf ‘In Memoriam-gedichten’ ontroeren nauwelijks en men zou zeggen, dat De Cnodder de dood van vijf mensen als een grage aanleiding heeft gekozen om er wat droefgeestig op te interluderen. De dichter is ook nog niet zeker van zich zelf en hij heeft de goedjonstige lezer al met al niet veel te vertellen. Hij kan er komen, maar zal een strenge zelftucht moeten beoefenen. Wat hij nu aanbiedt, kan men nog geen poëzie heten, maar wél berijmde constaties, die hoogstens voor hem-zélf enige waarde kunnen hebben.
In totum brengt de poëziereeks ‘die Scone’ een schrale, zeer schrale oogst.
Jan van den Weghe
| |
| |
| |
Kees Van Bruggen: ‘Fontana Marina’ - Uitg. Wereldbibliotheek N.V. - Amsterdam - Antwerpen - 1949 - 277 blz. - geb. 85 fr.
De Wereldbibliotheek lijkt me ditmaal niet goed geïnspireerd bij de keuze van haar uitgaven. Naast de banale novelle van Marie Schmitz is ook deze nieuwe roman van Kees Van Bruggen een mislukking.
Het had nochtans iets kunnen worden want, in tegenstelling tot het inhoudloze verhaal van Schmitz, stelt Van Bruggen een probleem dat niet van belang ontbloot is. Een zestigjarige man, filosoof tot in zijn bloed, heeft genoeg van de mensen en besluit met zijn jonge geliefde zich aan de wereld te onttrekken en met haar te gaan wonen in een vervallen, uitgestorven dorp, hoog in de bergen. Hij hoopt daar in Fontana Marina terug het geestelijke evenwicht te vinden, dat hij in zijn omgang met de mensen verloren heeft. Maar, zoals men zich kan indenken, is dit plan tot mislukking gedoemd. In de eenzaamheid en ver van het contact met de wereld wordt de mens een onmachtige, tot niets meer in staat. Tot dit besluit gekomen, daalt de man met zijn geliefde, aan het eind van het boek, terug van de berg, zoals hij bij het begin, van beneden naar de berg opgeklommen is.
Men ziet, dat het gestelde probleem interessant genoeg is om er een belangwekkende roman mee op te bouwen. Van Bruggen is daarin echter niet geslaagd. Om te beginnen is zijn hoofdpersoon een onmogelijk figuur, vol met de meest onzinnige en verwarde filosofische bespiegelingen. Hij houdt er geen eigen levensbeschouwing op na, maar een samenraapsel van onverteerde reminiscenties aan grote wijsgeren en pedagogen. Ik kan hem het best vergelijken met de wereldvreemde personages, die het werk van Geert Grub bevolken: dezelfde abstracte denkbeelden zowel bij hem als bij Van Bruggen, dezelfde obscuriteit en dezelfde verwarring in de geest van hun figuren. Bij Van Bruggen is er echter een zogezegde humor, die bij Grub volkomen afwezig is. Maar ook die humor is niet van de echte soort. Hij is op veel plaatsen onnatuurlijk, zodat hij de lezer nergens kan verrassen.
Zo is ‘Fontana Marina’ een mislukt boek geworden, waar het er een zeer goed had kunnen zijn. En het is te vrezen, dat Van Bruggen die met deze uitgave zijn 75ste verjaardag gevierd heeft niet meer in staat zal zijn in de toekomst beter te doen.
Frans Cools
| |
Marie Schmitz: ‘Feestelijk herdenken’ - Uitg. Wereldbibliotheek N.V. - Amsterdam - Antwerpen - 1949 - 87 blz. - ing. 20 fr. - geb. 30 fr.
Dit is een idioot verhaal, geschreven op de idiote manier die wij van de meeste Nederlands schrijvende dames gewoon zijn. Een man viert zijn jubileum als veertigjarige bediende bij een grote firma, welke firma een paar dagen later eveneens de dag van haar oprichting herdenkt. Onwillekeurig maakt de bediende de vergelijking tussen de twee vieringen, tussen wat hij na veertig jaar nog altijd is, en wat de directeur van de firma in diezelfde periode geworden is. Hij staat altijd op dezelfde plaats, ter- | |
| |
wijl de bestuurder opgeklommen is tot een der machtigste en meest geziene mensen van de stad. Dit alles ziet de bediende in een droom, wanneer hij ingedut is bij de lectuur van zijn krant. Maar waarom dit ouderwetse droomprocédé, en waarom verteld op zo 'n onbeholpen, van de hak op de tak springende manier?
Het onderwerp, mits goed behandeld, had tenminste iets kunnen geven, al is de inhoud dan ook mager en volslagen probleemloos. Maar nu wordt het niets. Marie Schmitz kan bij Mérimée in de leer gaan om te weten hoe een novelle geschreven moet worden. Maar wellicht komt die wetenschap voor haar toch al te laat.
Frans Cools
| |
Prosper Mérimée: ‘Carmen’ - Uitg. Wereldbibliotheek N.V. - Amsterdam - Antwerpen - 1949 - 84 blz. - ing. 27.50 fr. - geb. 37.50 fr.
Het zal wel niet nodig zijn veel woorden te zeggen over een zo universeel gekend verhaal als dit van Carmen. Gepopulariseerd door talrijke films en vooral door de dramatische muziek van Bizet, is Carmen een van de figuren uit de wereldliteratuur, die het meest tot de verbeelding van de mens spreken. Mérimée, die een veel groter schrijver was dan velen denken, vooral als novellist, heeft dit verhaal op zijn bekende sobere, maar uitdrukkingsvolle manier geschreven. ‘Carmen’ is in het weinig beoefende genre van de novellenkunst een der hoogtepunten uit de wereldletterkunde.
De vertaling van Dr. J. De Jong is vlot en de uitgave, zoals altijd bij de Wereldbibliotheek, zeer verzorgd voor haar prijs.
Frans Cools
| |
Daphné du Maurier: ‘Janet’ - Uitg. De Boekerij - Baarn - 276 blz. - geb. 130 fr.
Het schijnt onmogelijk te zijn ‘meesterwerken’ aan de lopende band te produceren. Na ‘Rebecca’ is Daphné Du Maurier tot niets meer in staat gebleken. En wie sceptisch mocht staan tegenover het begrip ‘meesterwerk’, toegepast bij deze roman, zal zeggen dat het zelfs onmogelijk is om het jaar een succesboek te produceren.
‘Janet’ is inderdaad niets van dit alles. Ik zou bijna durven zeggen, dat het zelfs geen ‘boek’ is, alleen maar een min of meer opgesmukt geraamte, dat onafgewerkt naar de uitgever moest omdat er geen tijd meer was om het helemaal in orde te krijgen. Slechts een paar hoofdstukken uit deze roman, die dan toch de volledige geschiedenis van een geslacht moest worden, staan iets of wat op hun poten en werden min of meer afgerond. Het overige is niet meer dan een vage schets, waarin alleen de hoofdgebeurtenissen met een paar lijnen zijn aangegeven.
Misschien kan ‘Janet’ gelezen worden door een paar romantische dames, maar verder zal niemand er iets aan hebben.
Frans Cools
|
|