en zijn werk op te bouwen in het licht van zijn diepste overtuiging.
Een godsdienstig of een atheïtisch getint gedicht waren en zijn ons even lief. Beide verzen zijn een uiting van de scheppende menselijke geest en verdienen als dusdanig bewondering en eerbied.
Deze verdraagzaamheid kon door een paar medewerkers niet aanvaard worden. Het is spijtig, doch wij betreuren hun heengaan niet. Zij bewezen hierdoor fanatiek te zijn en dit soort mensen hebben wij - en voor het eerst uit principe - veroordeeld. Honi soit qui mal y pense.
Deze verdraagzaamheid zullen wij blijven huldigen. Ons tijdschrift blijft open voor elk werk dat een litteraire verdienste heeft. Doch laat ons liever stilstaan bij hetgeen tothiertoe gepresteerd werd. Wij zullen ons hierbij onthouden van een commentaar over de verdienste van dit werk. Het is aan de critici en aan de volgende generatie hierover te oordelen. Wij waren, wij herhalen het, een arsenaal en als dit toevallig meer gemiddeld dan hoogstaand werk in zijn mars had ligt zulks niet aan ons doch aan de generatie die er in aan het woord kwam en zoals elke generatie de meeste heterogene aspecten vertoonde (dit wordt wel eens uit het oog verloren).
Wat wij dus bereikt hebben is dat een generatie de gelegenheid kreeg contact te nemen met het publiek:
90 jongere en 8 oudere auteurs publiceerden tothiertoe in ons blad. Aan verschillende letterkundigen werden uitvoerige essay's en zelfs afzonderlijke nummers gewijd. Vernoemen wij Urbain Van de Voorde, Marnix Gijsen, Karel Jonckheere, Johan Daisne, Paul de Rijck, Jan Schepens, Paul Rogghé, Marnix van Gavere, Hubert Lampo, Piet Van Aken, Luc Van Brabant, August Vermeylen, Gaston Colle, Herman Van Snick, a.a. Daarenboven verschenen naast het scheppend werk, vooral van jongeren, geregeld kronieken over poëzie, proza en plastische kunst.
Bovendien werd gepoogd de literatuurliefhebbers zo uitvoerig mogelijk in te lichten over alle in Vlaanderen en in Nederland verschenen boeken.
Ook werden artikels opgenomen over diverse culturele onderwerpen.