| |
| |
| |
Boekbesprekingen:
Andre Gide: ‘De hadjie’ - vertaling: Jef Last - Paria-Reeks - Uitg. De Driehoek - 's Graveland - 50 blz. - 42.50 fr.
Gide schreef dit allegorisch verhaal in 1897, lang voor het probleem der absurditeit op beklemmende wijze door Sartre werd gesteld. Het is nochtans een grootse ontleding van het nu zo actuele probleem.
Herhaaldelijk mocht ik in deze besprekingen reeds de aandacht vestigen op het ethisch element in André Gide's werk, zodat ik m.i. niet hoef uit te weiden over het feit dat de Franse auteur in dit werk evenzeer een solutie geeft voor het gestelde probleem.
De oplossing ziet Gide in het steeds verder schrijden op het levenspad en het steeds dieper analyseren van het leven zelf.
Laat dan alle idealen en doelstellingen zinledig zijn - zo leert Gide - wij moeten verder, steeds verder al ware het slechts om door onze volharding door te dringen tot de intiemste kern van de eigen persoonlijkheid. De novelle, waarin ons deze boodschap wordt gebracht, is wonderlijk ontroerend en bekoorlijk.
Ik zal in deze recensie niet dieper ingaan op het verhaal omdat het onmogelijk is de overweldigende substantie van deze allegorie samen te vatten. Het is nochtans noodzakelijk dat onze lezers dit werkje ter hand nemen om Gide's persoonlijkheid te doorgronden.
Voortreffelijk uitgegeven door de uitgeverij ‘De Driehoek’, die reeds baanbrekend werk verrichtte bij de verspreiding van Gide's oeuvre, en op uitstekende wijze ingeleid door Jef Last, is dit boekje uit de interessante Paria-reeks een flinke aanwinst voor de literatuurliefhebbers.
Rik Lanckrock.
| |
Henry Miller: ‘Obsceniteit en de wet der wederkerigheid’ - vertaling: John Vandenbergh - Paria-reeks - Uitg. De Driehoek - 's Graveland - 86 blz. - 42,50 fr.
Miller is een dynamisch auteur die met wellust alles afbreekt en de schijnheiligheid van het maatschappelijk leven aanklaagt.
Hieruit volgt dat we voorzichtig moeten zijn met zijn vulcanisch proza dat ongetwijfeld veel zinrijke, doch ook veel absurde beweringen behelst. Naast het essay over de obsceniteit werd in dit boekje nog een ander, groter essay opgenomen: Een open brief aan alle surrealisten.
In zijn eerste studie bewijst de auteur dat ons leven geslingerd wordt tussen vrees en wens, zodat het vaak moeilijk wordt de abnormale van de normale gedragingen te onderscheiden.
Hij toont evenzeer aan dat telkens de obsceniteit zich in de literatuur voordoet het met de bedoeling is een gevoel voor de werkelijkheid op te wekken en te bekeren. Dit is in grote lijnen het hoofdthema, doch
| |
| |
daarnaast behandelt Miller een groot aantal nevenproblemen zoals censuur, vrijheid van de kunstenaar, oorlog, moraal, sexualiteit, dit alles op zijn brutale, rake wijze.
In het tweede essay wijst hij in hoofdzaak de surrealisten terecht. Doch naast dit algemeen thema weidt hij uit over massapsychologie, psychoanalyse, Engelse literatuur, godsdienst, enz.... In zijn beschouwingen pleit Miller voor het uitleven van de persoonlijkheid en het vernietigen van het collectief handelen en denken. Enkele voorbeelden zullen volstaan om de lezer duidelijk te maken hoe scherp Miller van zich afbijt: ‘....als ieder mens beseft, dat hij zijn eigen handen moet gebruiken ter eigen redding en dat hij op geen genade behoeft te rekenen, misschien dan....’
‘De rol, die de kunstenaar in de maatschappij vervult, is het doen herleven van de primitieve, anarchistische instincten, die geofferd zijn terwille van de illusie van een behaaglijk leventje.’
‘Ik ben mijn eigen leider en mijn eigen god. Ik maak mijn eigen bijbels. Ik geloof in mijzelf - dat is mijn gehele geloofsbelijdenis.’
‘Om het maar heel eenvoudig uit te drukken, een feit is het, dat ik vierkant tegen al die flauwe kul ben, die men verricht eerst in naam van het een of ander en dan weer in naam van wat anders.’
‘....menigten hebben nog nimmer iets tot stand gebracht dan vernietiging.’
Als ik Miller met een schrijver zou moeten vergelijken dan zou ik Nietzsche vernoemen. Na deze vergelijking en na de aangehaalde citaten meen ik van alle verdere commentaar te mogen afzien.
Rik Lanckrock.
| |
Klaus Mann: ‘Tsjaikofski’ - Uitgeverij: Andries Blitz Amsterdam - vertaling van Jan Wormhoudt - Ingeleid door Eduard van Beinum - 360 blz. - 6,90 F.
Een levend beeld scheppen van een geniaal kunstenaar is geen gemakkelijke taak. Het zal dan ook de grootste verdienste zijn van Klaus Mann de mens en de kunstenaar Tsjaikofski in zijn roman levend te hebben gemaakt.
Na enkele blz. voelen wij ons reeds in contact met de Russische componist en bij het beschrijven van zijn dood zijn wij volledig vertrouwd met de mens Tsjaikofski: fijn besnaard, vriendelijk en innemend, zeer gevoelig en soms zelfs gevoelerig, ziekelijk melancholisch, weinig moedig en met een geringe verantwoordelijkheidszin, onbeholpen en eng conservatief, egocentrisch en vaak onredelijk, bijtijds kinderlijk naïef en lijdend onder eigenaardige sexuele neigingen, doch steeds doordrongen van de grootste ernst tegenover zijn werk.
In dit levensverhaal wordt elk detail van Tsjaikofski's leven belicht: zijn mislukt huwelijk; zijn verhouding tegenover Mevrouw von Meck, zijn beschermster; zijn reizen; zijn vijanden; zijn conflict met Brahms; zijn vriendschap met Grieg, Saint-Saëns, Rubinstein, enz...
| |
| |
Deze details bewijzen de preciesheid waarmede de auteur zich van zijn taak heeft gekweten, ze bewijzen nochtans evenzeer zijn falen als romancier. De roman wordt soms langdradig en het uitstippelen vervelend. Het telkens opnieuw herhalen van bijzonderheden (zo het feit dat Tsjaikofski ‘zachte, diepblauwe, peinzende ogen had’) gaat tenslotte op de zenuwen werken.
Daarenboven heeft Klaus Mann m.i. weinig oog gehad voor de sociale problemen die schering en inslag waren in Tsjaikofski's tijd en die zijn roman een grootsere allure konden verlenen.
Doch laat zulks dan nog zijn recht zijn, toch moest hij zeker meer aandacht besteden aan Tsjaikofski's opvattingen over muziek. Hierover wordt ons, behalve het feit dat de Russische Beethoven componeren beschouwde als het verklanken van [l]eed, bijna niets medegedeeld. Evenmin worden zijn composities terdege ontleed, wat m.i. wel de grootste tekortkoming is van een auteur die nochtans 360 blz. besteedde om Tsjaikofski's leven uit te beelden.
Rik Lanckrock.
| |
Gabriel Chevalier: ‘Clochemerle’ - Vertaling: D. Ypma - Uitgeverij A.J.G. Strengholt - Amsterdam - 294 blz. - F. 6.90 (In België verkrijgbaar bij Algemene Boekhandel Frans De Backer - Groenplaats, 29, Antwerpen).
Niettegenstaande door de vertaling van dit heerlijke boek veel verrukkelijks verloren ging, ben ik toch verheugd dat een Nederlandse uitgave (een keurige editie) werd bezorgd ten behoeve van de lezers die niet volledig de charme van de originele versie kunnen genieten. Om nochtans niet de indruk te verwekken dat de vertaler enige blaam treft wil ik hier onmiddellijk aan toevoegen dat ik de Nederlandse tekst uitstekend vind. Ik bedoelde enkel dat het zwierige, het soepele en vloeiende van de Franse dialoog en de sappigheid van de Franse verhaaltrant niet kunnen weergegeven worden in een andere taal. Over het boek zelf hoef ik voorzeker niet uit te weiden, het is in ruime kring bekend: enerzijds door de enthousiaste ontvangst van de critici (ik bedoel natuurlijk de scribenten die zich wisten te zuiveren van de overerving van 20 eeuwen valse moraal en onnozele pudeur zoals bv. een Richard Minne die zijn grote bewondering niet onder stoelen of banken stak), anderzijds door de uitstekende filmversie. Het boek is evenwel meer dan een klucht. Chevalier's grootste verdienste is een meesterlijke satire te hebben geschreven op het leven, de maatschappij en de vooroorlogse democratie. De Franse romancier is er in geslaagd achter alle conventie, moraal, deftigheid, burgerlijkheid, vroomheid, ernst, edelmoedigheid, enz.... de ware gedaante op te sporen: laagheid, gemeenheid, perversiteit, wulpsheid, arrivisme, egoïsme, e.d.
Hij heeft ons de mens - niet alleen de boer, maar ook de edelman, de politicus, de geestelijke, de generaal, enz... - getoond zoals hij wezenlijk is en niet zoals hij zich voordoet. Achter de ironist Chevalier schuilt
| |
| |
echter de rasechte kunstenaar die te diep in de mens en in het leven heeft gepeild om ernstig te blijven. Doch zijn humor is slechts een evasie: hâtons-nous d'en rire pour ne pas en pleurer.
Rik Lanckrock
| |
J.V. Guenther: ‘De verliefde staretz’ - Geb. 508 blz. - Fl. 8,9 - Drie boeken in één band. - Uitg. Engelhard, Van Emden en Co - Kerkstraat, 129, Amsterdam-C.
Van J.v. Guenther - volgens een mededeling van de uitgever een Baltische schrijver van Westerse afkomst - verscheen een lijvige roman over Raspoetin. Wie het bewogen leven van deze Siberiër, die als het ware door God en duivel bezeten was, durft uit te beelden zou een genie als Tolstoï moeten zijn. Beweren, dat J.v. Guenther zijn taak te weinig ernstig opvatte, zou niet met de waarheid stroken. De auteur heeft zich ongetwijfeld voldoende over Raspoetin en de tijd, waarin hij leefde, gedocumenteerd. Hij blijkt vertrouwd met de sociale en morele toestanden en de politieke intrigues in het Tsaristische Rusland. Maar.... ‘Slechte romanschrijvers’, schreef Jan Greshoff, ‘beschrijven toestanden en landschappen, goede roepen deze op.’ J.v. Guenther slaagde er niet in deze op te roepen. Zijn figuren zijn marionetten. Ze spreken en handelen, maar ze laten ons onverschillig.
‘De verliefde Staretz’ is niet veel beter dan feuilletonlectuur. De auteur slaat vaak een melodramatische toon aan en bedient zich meestal van verkleurde, zielloze cliché's. Zijn stem klinkt vals. Wie het valse van het echte niet kan onderscheiden zal misschien verliefd worden op ‘De verliefde Staretz’. Deze roman kunnen wij dan ook slechts als clandestiene lectuur voor prikkelbare kostschoolmeisjes aanbevelen.
Remi Boeckaert.
| |
Anais Nin: ‘Onder een glazen stolp’ - 96 blz. - 42,50 Fr. - Vertaling: Nora Houtman. - Paria-reeks - Uitg. De Driehoek' 's Graveland.
Onder de titel ‘Onder een glazen Stolp’ verschenen als hors-d'oeuvre een paar korte verhalen en een romanfragment van de Amerikaanse surrealistische schrijfster Anaïs Nin. Van haar roman ‘Ladders to Fire’, waaruit een fragment in ‘Onder een glazen Stolp’ werd opgenomen, zal eerlang bij dezelfde uitgeverij een Nederlandse vertaling, onder de titel ‘Djuna's Droomgezel’, uitgegeven worden.
In een voorwoord licht de schrijfster haar werk toe. ‘Als mijn werk een dromerige hoedanigheid bezit, “schrijft Anaïs Nin,” dan komt dat niet omdat de drama's die ik u voorleg dromen zijn, maar omdat het drama's zijn zoals het onderbewuste ze beleeft. Ik haal nooit het concrete voorwerp of feit er bij, of het moet een symbolische rol te spelen hebben.’
| |
| |
Anaïs Nin evoceert het droomleven van haar personages. ‘Deze drama's moeten, om een vorm en een waarde voor zichzelf te bereiken, tijdelijk in de plaats treden van al de opdringerige, domme, misleidende omlijsting van de wereld om ons heen, die immers gewoonlijk slechts dient om de werkelijke ondergrond te verbergen - zodat we even vertrouwd kunnen raken met de innerlijke eigenschappen en ontwikkeling, als we zijn met de werking van onze bewuste uiterlijke wereld.’
Anaïs Nin streeft naar zuiverheid en grootheid. Ze verafschuwt het vleselijke en verlangt slechts geest te zijn, subtiel en volmaakt. Haar personages worden gekweld door het aardse, waarin men de onrust van de moderne mens voelt kloppen. Ze beleven een innerlijk drama en leven in een wereld van vrees en extase, die hen krankzinnig maakt. De figuren van Anaïs Nin ontvluchten de werkelijkheid en trachten zich een droomwereld op te bouwen. Zij zoeken een methaphysisch houvast om zich, ontdaan van de stof, te bestendigen.
Anaïs Nin stelt alleen belang in het onderbewustzijn van de mens. De droom is het uitgangspunt van haar verhalen. In deze droom ontdekken wij de mens zoals hij zou willen zijn, onsterfelijk. Anaïs Nin heeft een eigen schrijftrant verworven. Haar werk bestaat uit fragmenten en flitsen, uit enkele lichtpunten in het duister van de menselijke ziel, die in een nerveuze, ritmische stijl opgeroepen werd in overeenstemming met de angst en de onrust van haar innerlijk getormenteerde personages. ‘Ik ben er van overtuigd’, schrijft Anaïs Nin, ‘dat wij zowel emotioneel als wetenschappelijk ons steeds gemakkelijker zullen gaan voortbewegen, en dat er voor de literatuur in onze tijd geen plaats meer zal zijn als ze niet leert, zich sneller te bewegen dan het geluid.’ Anaïs Nin's werk is als experiment merkwaardig. En er straalt bovendien een verbijsterende, suggestieve kracht uit.
Remi Boeckaert.
| |
Denys Val Baker: ‘De witte rots’. - Vertaling Han De Vries - Uitgeverij ‘De Driehoek’, 's Graveland. 202 blz. Prijs ing. f. 14,50; geb. fl. 5,90. Belg. fr. 73.50 - 100.
Degenen, die in een roman uitsluitend op actie en sensatie belust zijn, zullen ongetwijfeld door Denys Val Baker's roman ‘De witte Rots’ ontgoocheld worden en zich weinig geneigd voelen om het boek, dat nochtans amper een paar honderd blz. in beslag neemt, uit te lezen. Wie een minder vooringenomen standpunt inneemt en voldoende belang stelt in de psychologische grondslag van een roman zal in ‘De witte Rots’ evenwel getroffen worden door de wijze waarop het zieleleven van de personages werd ontleed.
Denys Val Baker, die zich vooral blijkt toe te leggen op het analyseren van de kinderziel, onderscheidt zich trouwens als een fijnzinnig psycholigischisch en dichterlijk romancier. Door zijn belangstelling voor de kinderziel, zijn fantasie, zijn zwak voor het noteren van details en de poëtische charme, die uit zijn werk straalt, lijkt Denys Val Baker enigs- | |
| |
zins verwant niet Katherine Mansfield. Daarentegen is Baker minder naïef en minder sentimenteel.
Het onderwerp van ‘De witte Rots’ is vrij origineel en fantastisch, ofschoon er weinig opzienbarende feiten in voorkomen. Een 11-jarig meisje, Marga, is onderhevig aan hallucinaties en bezeten door de obsessie, dat haar moeder, die in geheimzinnige omstandigheden overleed, door haar vader werd vermoord. Marga stelt zich voor, dat haar moeder achter de witte rots, die in haar verbeelding uit de zee oprijst, verblijft. Haar jonger broertje, Paul, wordt als het ware door haar hallucinaties besmet en het slachtoffer van zijn zinsbegoocheling. Na de zelfmoord van Marga, die in zee sprong op zoek naar haar moeder, wordt Paul eveneens aangetrokken door de suggestieve kracht van de vermeende rots. Hij zwemt de rots tegemoet, maar wordt door zijn vader gered.
Dit pathologisch geval werd op suggestieve wijze beschreven en psychologisch verantwoord. Zelden slaagde een auteur er in zo diep door te dringen in de intieme droomwereld van kinderfiguren. Denys Val Baker beschikt trouwens over een scherp waarnemingsvermogen en een benijdenswaardige taalvaardigheid, waardoor hij zijn indrukken gaaf en sprekend kan reproduceren. Als psychologisch document, waarbij wij aan onze fantasierijke kinderjaren werden herinnerd, en als litteraire schepping, waarin het ruwe natuurschoon van het graafschap Wales werd geëvoceerd, was ‘De witte Rots’ ruimschoots een vertaling waard.
Remi Boeckaert.
| |
Johan van Mechelen: ‘Het wordende licht’. Uitgave Erasmusgenootschap - Gent - 64 blz.
De jonge Vlaamse dichter Jan Van Mechelen behoort zonder twijfel tot de besten van zijn generatie, dat is de eerste vaststelling die wij maakten bij de lectuur van zijn debuut ‘HET WORDENDE LICHT’, de tweede echter is deze: wil hij de belofte inlossen die zijn werk inhoudt dan dient hij nog een grote evolutie door te maken.
Ik leg mij nader uit.
Bijna ieder gedicht uit de hier besproken bundel bevat een waarachtige poëtische kern, die soms in heel directe regels doorklinkt:
Wij staan gebonden aan de tijd die onze daden telt
God, zij die schreiend aan Uw voeten neeg,
omdat zij niets meer had en niets meer vroeg,
Nog hing de wind te ruisen in de bomen.
Om hem was slechts de nacht, zoals een droef geluid.
....Eens zal dit al volgroeien,
o wilde jeugd, die 'k uit uw kracht ontving,
| |
| |
Ik zou het aantal voorbeelden van dergelijke ‘gebalde’ regels kunnen vermenigvuldigen.
Daarnaast beschikt J.V.M. over twee eigenschappen die voor de waarachtige dichter getuigen: de diepte van het gevoel, die hem - om het met een woord van Maeterlinck te zeggen - toelaat de ‘ziel van de dingen’ te ontdekken en het vermogen door middel van beelden stemming te verwekken. In die tweede hoedanigheid echter schuilt meteen het grootste gevaar voor V. M's poëzie: zich verliezen in een opeenvolging van stemmingsbeelden wat schaadt aan de spanning van het gedicht.
Een andere opmerking die ik zou willen maken is dat de jonge auteur zich nog te veel laat verleiden tot het gebruik van verouderde en m.i. bombastische wendingen:
Hier wordt men geen geluid gewaar,
geen hertgeroep of 't jagen van een hinde.
Broer, dë avond daalt over dit wijde land,
en de zon tovert aureolen van goud om de bomen
Strengere zelfkritiek zou de dichter niets dan goed doen.
Wij ondervonden zelf reeds meermaals hoe moeilijk het is het snoeimes te hanteren, wij kunnen echter niet anders dan het aanraden. Misschien zullen sommige lezers vinden dat wij heel streng waren voor een debutant. Het is waar, doch wij zijn er van overtuigd dat noch de lezer, noch de dichter enig baat hebben bij de bewieroking van een werk waaraan er nog heel wat kan worden verbeterd.
Ik wil echter bij het slot van deze recensie nogmaals verwijzen op hetgeen ik bij de aanvang schreef: ‘J.V.M. behoort zonder twijfel tot de besten van zijn generatie’, dit bewijst hij in zinvolle strofen als deze:
Misschien zal nog een kind mijn dromen verder dragen,
en gij mijn donkre woorden als een heilig schrijn.
Misschien zullen zij nog, in trage deemsterdagen,
voor u en voor het kind wat witte weelde zijn.
Als de auteur zich eens in zijn gedichten soberder weet uit te drukken dan zal hij in staat zijn ons werk te leveren dat voor hem zal getuigen.
Paul Berkenman.
| |
A. Marja: ‘Schuchter en iets luider’ - Uitgave F. Kroonder. Bussum. 1946 - 124 blz.
Deze bundel essays en kritische aantekeningen van A. Marja dateert van 1942, maar kwam ingevolge de Kultuurkamer-maatregelen slechts na de oorlog van de pers.
Wij geloven echter niet dat het boek veel aan actualiteit verloren heeft. In de eerste plaats staan sommige van de behandelde auteurs (als Marsman en du Perron) nog altijd in het midden van de algemene belangstelling en ten tweede verouderen interessante besprekingen over literatuur al evenmin als goede literatuur zelf.
| |
| |
Interessant is A. Marja voorzeker. Beweeglijk van geest (en als gevolg hiervan non-conformistisch) spiritueel en - in tegenstelling met wouldbe critici - steeds aandachtig bij het behandelen van zijn onderwerp. Het belangrijkste gedeelte uit het bundeltje ‘Schuchter en iets luider’ is m.i. het hoofdstuk over de ‘Devaluatie der lyriek’, in feite een polemiek met E. Hoornik over het anekdotische genre.
Wij zouden hierbij tal van opmerkingen willen maken, voornamelijk deze: is niet iedere lyriek, zelfs de ‘zuivere’ in essentie anekdotisch? (cfr. Goethe: Alle Gedichte müssen Gelegenheitsgedichte sein).
A. Marja lokt voorzeker heel dikwijls reactie uit bij de oordeelkundige lezer. Moesten wij over meer plaatsruimte beschikken wij zouden dan ook gaarne over het één en het ander met hem debateren. Dat bewijst echter meteen de vitaliteit van zijn opstellen en vitaliteit is veel, heel veel.
Paul Berkenman.
| |
Dr. Max Pulver: ‘De symboliek van het handschrift’ - Uitgeverij De Driehoek 's Graveland - (Nederland) 149 fr.
Grote voorzichtigheid is uiteraard de leek geboden bij de beoordeling van elk werk met wetenschappelijke inslag.
Is de recensie zelden meer dan de subjectieve weergave van de individuele visie van de recensent, hier wordt zijn taak delicater, daar hij de nodige beslagenheid mist om de wetenschappelijke waarde van het boek te toetsen aan de onontbeerlijke degelijke normen, waarmede hij in onvoldoende mate proefondervindelijk vertrouwd is.
Niet alleen is de grafologie, althans als wetenschap, betrekkelijk jong, o.m. vatbaar voor verbetering en uitbreiding der interpretatie van de gegevens verkregen door de nauwkeurige analyse van het handschrift, maar bovendien kan er niet genoegzaam gewaarschuwd worden voor de werken, waarvoor de kwalificatie ‘charlatanesque’ niet eens overdreven is. Er kan geen twijfel over bestaan dat Max Pulvers ‘De Symboliek van het Handschrift’ behoort tot het zeer degelijke genre, wellicht tot het beste dat op het gebied der grafologie totnogtoe geboden werd.
Warm, zeer warm mag het worden aanbevolen aan hen die interesse hebben voor de vele hulpmiddelen der moderne wetenschap, aan hen die een terrein wensen te verkennen, waarvan zelfs het bestaan velen nog onbekend is.
Hier, evenmin als in de eindeloze reeks der overige wetenschappelijke domeinen, is deskundige beslagenheid niet eens vereist, om te begrijpen en vaak zelfs te oordelen, vooropgezet dat ieder absolutisme dient vermeden.
De begrensdheid mijner middelen mag geen excuus zijn om niet bij te dragen tot de poging die er moet in bestaan zelfs de lichtste zweem van bovennatuurlijkheid te dissociëren van de grafologie, geboren in het brein van verlichte denkers en wetenschappelijke werkers.
| |
| |
Het zou mij te ver leiden in het bestek van deze bijdrage zelfs een beknopte historiek te maken van de grafologie.
Wel mag worden verwezen naar Ludwig Klages als een der voornaamste woordvoerders der moderne grafologie.
Uit het handschrift, zegt hij, valt op te maken wat de algemene begaafdheid, het temperament, de belangstelling en de leidmotieven in de levenshouding van de schrijver zijn.
Vôôr alles zocht hij het karakter in het schrift.
Het wil mij voorkomen dat Pulver minder elementair is dan Gustav Lundgren in zijn werk: ‘Handschrift en Karakter’ en derhalve wellicht een minder ruime lezerskring vinden zal.
Het is mij onmogelijk door te dringen tot de grond van de grafologische analyse.
Grootte, snelheid, regelmatigheid, rhythme, schrijfhoek, richting zijn slechts enkele bijzonderheden waarop de analyse van het handschrift gegrondvest wordt.
M.i. zeer terecht verklaart Pulver ‘De grafologie is wetenschap door haar analytische kant en methode en zij benadert de kunst door de synthese van de karakterologische opbouw in de weergave der volledige persoonlijkheid, in het juist uitbalanceren der delen.’
Zonder overdrijving mag beweerd worden dat het handschrift een expressie, alzij het ook een zeer gecompliceerde, van het gehele menselijk wezen is.
In dit licht beschouwd erlangt de grafologie ten volle de belangstelling van de talrijke maatschappelijke werkers die hier inzicht en begrip bijgebracht worden op een zeer interessant, maar nog weinig betreden gebied.
G.L.
| |
Dr. Jules Cuypers: ‘Edvard grieg’ - (Achtste boek uit de Componistenserie). Dr. H.J.M. Muller: ‘Tsjaikofski’ (Negende boek Componistenserie). Uitg. ‘De Sleutel’, Plantin en Moretuslei, 20, Antwerpen. - Geb. 90 fr. in reeksverband - 125 fr. per deel afzonderlijk.
Het is nu eenmaal niet gemakkelijk de verschillende tijdperken in de evolutie der kunsten uit te stippelen. Daar hebben we bijvoorbeeld het ‘Nationalistisch’ tijdperk, waarvan Grieg en Tsjaikofski vertegenwoordigers zijn. Feitelijk is Tsjaikofski zelfs geen typisch vertegenwoordiger van de nationalistische beweging in de Russische muziek. Daar zijn vooreerst Borodin, Moussorgsky, Rimsky-Korssakow, Cui en Balakiref, die aan de Westersgezinde Tsjaikofski zijn ‘ontrouwheid’ verwijten. En toch is het interessant een paar overeenkomsten van Grieg en Tsjaikofski te onderzoeken.
Ook schrijver van ‘Edvard Grieg’ waagt zich aan dergelijke parallel, (blz. 132). ‘...Wat voor hem (Paul de Stoecklin) bij Grieg ontbreekt,
| |
| |
dunkt mij ten dele wel aanwezig in Tsjaikofski: meer nadruk, fellere hartstocht, krachtiger temperament. Zo bekeken is onze grote Noor een tegenvoeter van de grote Rus, afgezien nog van de zekerheid dat laatstgenoemde als ‘vakman’ veel meer in zijn mars had. Toch zijn er frappante overeenkomsten. Beiden brachten het nationale element in de muziek met behoud van algemeen Europese invloeden.’ Dit is vanzelfsprekend de reden van Tsjaikofski's conflict met de ‘Vijf’, die hem zijn onrussisch gedrag verweten. Maar het grote verschil tussen beide meesters ligt hem wel in de evolutie van hun kunst. ‘Beide meesters evolueerden tegenovergesteld: de Rus begon als uitgesproken folklorist onze Noor eindigde als uitgesproken folklorist. Het Slavische karakter van Tsjaikofski's latere werken openbaart zich bijna uitsluitend in het sentiment, het Noorse karakter van Grieg's muziek schuilt gedeeltelijk in bepaalde (aan de Noorse volksmuziek ontleende) rhythmische formules.’
Grieg heeft de klip omzeild waarop Gade, een Deens componist, is gestrand. Deze ging studeren aan het Conservatorium te Leipzig met het noodlottig gevolg, dat hij aan het Duitse Instrumentale juk niet ontsnapte. Grieg ging er prat op als rasechte Noor en als niet-Scandinaviër te worden beschouwd. In een brief aan Ivar Holter schrijft hij: ‘Ik wenste uitdrukking te geven aan het beste dat in mij was, duizend mijl verwijderd van Leipzig en zijn atmosfeer.’ Het is betwistbaar of Grieg zijn plaats verdient in de galerij der allergrootsten. Doch één feit staat vast: in het scheppen van stemmingen wordt hij slechts overtroffen door de componist-schilder Claude Debussy. De waarde van Grieg's muziek is subjectief, in de eerste plaats dus afhankelijk van onze eigen aard, eigen stemming en verbeelding.
Over beide aanwinsten der Componistenserie kunnen we ons verheugen. Al heeft schrijver van ‘Tsjaikofski’ een beter evenwicht bereikt tussen behandeling van leven en werk, toch is ‘Edvard Grieg’ eveneens aan te bevelen. Hier is schrijver meer op anecdotische weg te werk gegaan: uittreksels van brieven, dagboeknotities, veel aanhalingen in het bizonder uit Grieg's autobiografische schets ‘Mijn eerste succes’. Als aanhangsel een nuttig register en wat ‘Edvard Grieg’ betreft, een omstandige aangifte van geraadpleegde bronnen en biografieën.
Ant. Braemscheute
|
|