Arsenaal. Jaargang 5
(1949)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
BoekbesprekingSidney en Samuel Moss: ‘Uwe mannen zullen vallen’ (Thy men shall fall) - vertaald door John Van den Bergh - Uitgeverij en drukkerij Hollandia - Baarn (Nederland) - 352 blz. - 111 Fr.Het is niet mijn gewoonte om in hoogdravende woorden te handelen over een boek, doch nu moet ik een uitzondering maken. Ik zal dan ook met de deur in huis vallen door elk lezer van deze boekbespreking met al de overtuigingskracht die ik in mij heb te zeggen: Lees dit boek, het is uw plicht als mens! Dit boek niet lezen betekent U vrijwillig blind verklaren voor een realiteit die van ontzettende betekenis is voor de mens van de 20 eeuw. In deze roman hebben de auteurs ons de oorlog uitgebeeld zoals hij door de gewone soldaat werd beleefd, als een gruwel waartegen ieder mens protesteren moet. In een nietsontziend realisme beschreven zij het leven van de G.I. die in Afrika vocht, de inval in Sicilië meemaakte, deelnam aan de invasie in Europa, meestreed tijdens het von Runstedt-offensief en Duitsland bezette. Deze roman is de felste en meest ontroerende aanklacht tegen de oorlog, scherper en realistischer dan Remarque's ‘Im Westen Nichts Neues’ en vooral dieper psychologisch ontledend. De fouten in de oorlogvoering der geallieerden worden op onmeedogende wijze vermeld. Het zonderlinge is hier wel dat er nooit een zeer directe aanklacht is (behalve dan in de laatste hoofdstukken), deze gloeit als het ware uit de nuchtere, feitelijke uiteenzetting van de auteurs. Er ligt iets hards in dit werk als ware het geschreven door mensen die verzaakt hebben aan elk vleugje romantiek of sentimentaliteit. Het is een aanklacht tegen de verbeesting van de mensen. En juist daarom is het zo ontroerend. Telkens drijven de auteurs hun ontleding tot op de draad en nooit verliezen ze zich in een netwerk van soldatesk heroïsme. De auteurs hebben de weg geopend tot het ontzettend moreel en lichamelijk lijden dat verscholen ligt achter de luisterrijke titelatuur van de grootse strijd die de tweede wereldoorlog was. Doch achter het bombasme van heldendaden en glorierijke oorlogsfeiten lag de verdrukte mens die zich op het ogenblik van het voltrekken van deze feiten enkel bewust was van de zinledigheid van het stellen van zo'n daad. Zij tekenen ons de mens die beefde en schreide, vloekte en haatte omdat men hem had losgerukt uit zijn eigen leven als een dier dat naar het slachthuis wordt gevoerd om tot voedsel te dienen voor hierop be[l]uste grootmachten. Het is goed eindelijk de keerzijde - de menselijke zijde - te zien van zoveel soldatesk gedoe. Namen en veldslagen zijn nog in onze herinnering doch de millioenen doden en gemartelden, de ontgoochelden die tegen hun wil in grootse geschiedenis maakten worden te gemakkelijk en te graag vergeten. Doch zij leverden de veldslag en zij deden het met tegenzin omdat elk | |
[pagina 41]
| |
mens slechts verachting en afschuw kan hebben voor iets dat er op gericht is hemzelf, als mens te vernietigen. Voor de gemiddelde mens is oorlog, weliswaar een gruwel, dan toch altijd een vereiste om een vijand te verslaan. Hij ziet hem als een complex van militaire verrichtingen, van veldslagen en veroveringen. Dieper wordt hierop gewoonlijk niet ingegaan. Dit zal dan ook de grootste lof zijn der Amerikaanse auteurs; zij hebben op meesterlijke wijze de ziel van de oorlog blootgelegd. Dit bereikten zij door de oorlog te zien van uit het standpunt van het slachtoffer: de burger, de soldaat, kortom de mens - het enig gerechtvaardigd standpunt trouwens. Voor hen was de oorlog niet een geheel van glorierijke veldslagen, maar een pest waarin de mens verlaagd werd tot een roofdier, waarin de mens door schrik tot krankzinnigheid werd gevoerd. Oorlog is voor deze auteurs synoniem van ellende, troosteloosheid, moord, hij betekent evenzeer honger en kou lijden; zich afbeulen en nooit rusten; voortdurend schrik hebben; in modder slapen en afschuwelijk voedsel slikken; afgestompt worden en buigen voor een onnozel gezag; slachtoffer zijn van de ambitie van salonofficieren; zich door drank verlagen om te vergeten en de liefde bij hoeren zoeken; illusies verliezen en vervreemd worden van het dierbaarst bezit: de vrouw, de familie, de verloofde; geslachtsziekten opdoen en vuil worden tot op het skelet; echtgenoten bedriegen en bedrogen worden; onverschillig worden voor wat ook ter wereld. Oorlog is dat alles en nog veel meer. En dat zou ieder mens zich voortdurend moeten herinneren in een tijd waarin reeds op de meest onverschillige wijze gesproken wordt over een nieuwe oorlog. Hulde brengen aan de schrijvers zou me tot een plechtige toon dwingen die alleszins misstaan zou bij de geest van dit werk. Derhalve zal ik deze recensie besluiten met een herhaald aandringen op lectuur en verspreiding van deze buitengewone pacifistische roman. Rik Lanckrock. | |
John Steinbeck: ‘De parel’ - Vertaling: E.D. Veltman - Boissevain - Uitgeverij De Sikkel - Antwerpen. 119 blz. - Geb. 85 Fr.Ik weet eigenlijk niet goed wat me het meest bekoorde in dit sublieme werkje: de ontroerende eenvoud van het verhaal of de schitterende stijl. Wellicht zullen beide, elk op de hun typisch functionele wijze, hebben bijgedragen om de resonans te verwekken die dit heerlijke verhaal verwekken moet. Steinbeck is hier geslaagd in de hoogste kunstgreep van de rasechte artist: harmonie te scheppen tussen inhoud en vorm. Als thema heeft de auteur een Mexicaanse volksvertelling genomen waarin ons verhaald wordt hoe door het vinden van een kostbare parel een gelukkig gezin in het noodlot wordt gestort. Eenvoudig, te eenvoudig zullen velen zeggen. Mogelijk, doch Steinbeck heeft uit deze | |
[pagina 42]
| |
eenvoud zoveel algemeen-menselijkheid gedistilleerd dat het eigenlijk verhaal tenslotte slechts het decorum vormt waarop de tragiek van het leven wordt geprojecteerd. Deze projectie mede met de sierlijke, doch geenszins overladen taalvirtuositeit hebben dit werkje tot een litteraire ‘parel’ herschapen. Ik had deze knappe novelle reeds in de oorspronkelijke taal gelezen en vreesde dat de vertaling de poëzie van het origineel zou verminderen. Ik kwam bedrogen uit. De vertaling is bijna het origineel waard en dit is voorzeker geen geringe verdienste voor de vertaler. Rik Lanckrock. | |
‘Kruis of munt’ door Jo Boer - Uitg. A.A.M. Stols - 's Gravenhage - 1949.Deze roman werd door de auteur in de loop van de jaren 1947 en 1948 geschreven in Normandië en te Parijs. Deze bijkomstigheid had zij zelfs op de laatste bladzij niet hoeven te vermelden, zo zeer blijkt het uit de lectuur, dat dit boek het werk is van een auteur die volledig vertrouwd is met de Franse kultuur en in wier oeuvre daarvan talrijke sporen terug te vinden zijn. De roman ‘Kruis of Munt’, hoewel in Nederland spelend en handelend over typisch-Hollandse mensen, is inderdaad zo Frans van faktuur en manier van uitbeelding, dat men de indruk krijgt met een vertaling uit de Franse literatuur te maken te hebben. Jo Boer, die de laatste jaren als romancière fel op de voorgrond trad, is ongetwijfeld een schrijfster van formaat. De minst sterke kant van haar talent is de technische compositie, die oppervlakkig beschouwd heel wat te wensen overlaat. Op het eerste gezicht is deze roman zeer chaotisch van structuur. De schrijfster houdt zich bv. niet aan de chronologische volgorde van de gebeurtenissen, zij grijpt soms terug naar een ver verleden om dan plots talrijke jaren weer over te slaan en ineens een eind verder in het leven van haar figuren door te dringen. Compositorisch doet het boek dan ook even denken aan de romans van Slauerhoff, die op dit gebied wellicht de meest verwarde zijn uit heel de Ned. literatuur. Maar bij nader toezien blijkt Jo Boer een andere volgorde dan wel de chronologische op het oog te hebben. Haar roman is inderdaad ingedeeld in wat wij zouden noemen hoofdstukken die psychologisch gezien bij elkaar horen en elkaar aanvullen. Zo komen wij dan tot het eerder verrassende resultaat, dat wij bv. de hoofdpersoon, een klein meisje, niet lichamelijk, maar wel geestelijk zien groeien aarmate de lectuur vordert. Op het ene ogenblik is het kind nog klein, op het andere is het een heel stuk ouder, maar psychologisch gaat haar evolutie zeer geleidelijk en logisch vooruit. Alles wel bechouwd is ‘Kruis of Munt’ wat wij noemen een vreselijk boek. Terecht merkt Bordewijk dit op in de regels die hij ter verantoording van deze roman schreef. Het is de roman van een vrouw, die haar moederliefde zo ver drijft, dat dit gevoelen ten slotte geen liefde | |
[pagina 43]
| |
meer is, maar wel haat. Een Freùdiaans gegeven dus. Inderdaad, maar dan uitgewerkt op een bizonder vrouwelijke en toch krachtige manier. Jo Boer's sterkste zijde is haar kunst om atmosfeer te scheppen, die benauwende, typisch-burgerlijke en typisch-Hollandse atmosfeer die wij ook kennen uit ‘Eline Vere’ en waarin de tere, gevoelige levens gedoemd zijn te verstikken, tenzij zij op de een of andere manier bevrijding kunnen vinden. Zowel Eline Vere als het meisje uit ‘Kruis of Munt’ menen die vrede te kunnen vinden in de dood. Het is nutteloos er over te discussiëren of zij al dan niet gelijk hebben, maar één ding is zeker: na lectuur van beide romans blijkt het, dat zij niet anders kùnnen handelen. En zo verdwijnen zij uit dit bestaan, omdat het hun onmogelijk was langer te blijven leven in de atmosfeer die hen in hun groei belemmerde. Ik zal niet beweren, dat ‘Kruis of Munt’ op dezelfde hoogte geplaatst kan worden als Couperus' roman, maar het feit, dat zij beiden naast elkaar vermeld mogen worden, zonder dat het boek van Jo Boer in waarde vermindert, kan als de hoogste referentie voor deze schrijfster beschouwd worden.
Frans Cools. | |
‘De slangenkuil’ door Mary Jane Ward. - Ned. vertaling: J. De Boer-Van Strien - Uitg. A.J.G. Strengholt - Amsterdam - 260 blz. - Geb. f. 5.90.‘The Snake Pit’, de roman van M.J. Ward over het leven van de patienten in een krankzinnigengesticht, heeft in de Verenigde Staten een enorm succes gekend, niet alleen in romanvorm, maar ook in de filmversie die onlangs gedraaid werd. Dit succes is gemakkelijk te verklaren. De Amerikaanse literatuur leeft nog altijd in de periode van de psychoanalyse, een tijdperk dat ook wij hier gekend, maar reeds lang achter de rug hebben. De Europese auteurs hebben zich sinds vele jaren aan de invloed van Freud's fascinerende persoonlijkheid onttrokken, terwijl de Amerikanen nog altijd bezig zijn met hem te worstelen en hem blijkbaar niet goed de baas kunnen. Het blijft echter een feit, dat iedereen die zich in de V.S. op het terrein van de psychoanalyse waagt, er praktisch op voorhand van verzekerd is een zekere bijval te zullen kennen. Hier en daar wordt vooropgezet, dat ‘The Snake Pit’ op autobiographische gegevens zou zijn gegrondvest, omdat het onderwerp op zo waarachtige en menselijke manier uitgebeeld is. Ik voor mij durf dit te betwijfelen. Elk auteur, die zich in voldoende mate over dit onderwerp gedocumenteerd heeft en daarenboven over een zekere dosis verbeeldingskracht beschikt, moet in staat zijn zulk een boek te schrijven. En dit in de eerste plaats omdat alle gebeurtenissen, alle gevoelens en reacties van de personages voor iedereen, tenzij voor de psychiater, volkomen oncontroleerbaar zijn. Waar begint en waar eindigt het wezen van de krankzinnigheid in de geest van deze figuren? Waar ligt de grens tussen het normale en | |
[pagina 44]
| |
het abnormale? Niemand, tenzij nog eens de psychiater, kan hierop een antwoord geven. Juist daarom is het schrijven van zulk een boek een zo gemakkelijk, en het beoordelen ervan zo'n moeilijk iets. Nergens heeft de recensent een bepaald houvast. Sommige reacties ontstellen hem, terwijl andere hem alleen maar een glimlach kunnen ontlokken, omdat zij eerder aan een humoristische dan wel aan krankzinnige geest ontsproten lijken. Hij zal dus wijs handelen, indien hij met zijn oordeel over de schrijfster wacht tot zij een roman gaat schrijven over normale mensen met normale reacties en meer controleerbare gemoedsbewegingen. Rest ons nu nog dit boek te bekijken vanuit het oogpunt van de sociale aanklacht. Ik heb niet de indruk, dat ‘The Snake Pit’ door de schrijfster als dusdanig bedoeld werd. Weinig Amerikanen hebben voldoende sociaal gevoelen om de mistoestanden in hun samenleving aan te klagen. Zij leven hun eigen leventje en bekommeren zich weinig of niet om de rest van de mensheid. Nochtans is ‘The Snake Pit’ een aanklacht, dit kan niet geloochend worden. De toestanden in het hier beschreven krankzinnigengesticht zijn alles behalve ideaal en verdienen op duidelijke wijze aan de kaak gesteld te worden. Naar het schijnt heeft het verschijnen van deze roman op dit gebied heel wat stof doen opwaaien. Indien dit het geval is heeft het boek, hoewel misschien ongewild, meer bereikt dan hetgeen een gewone roman doorgaans bereiken kàn. En als het waar is, dat de schrijfster ‘The Snake Pit’ inderdaad als een sociale aanklacht, en niet als een psychoanalytisch experiment heeft opgevat, dan verdient zij hierom in hoge mate gecomplimenteerd te worden. Frans Cools | |
W. Hessels: ‘Con Sordino’. - Verzamelde gedichten. - Daamen N.V. - A.A.M. Stols, 's Gravenhage - Constantia, Johannesburg. 1949 - 188 blz. geb. f. 7.50.Van de protestantse dichter W. Hessels, die begin Mei in Zuid-Afrika overleden is, verschijnt in deze verzamelde gedichten een keuze, zoveel mogelijk chronologisch gerangschikt, uit de bundels ‘Bevrijdingen’ (1931), ‘Windstilte’ (1934), ‘Het Randgebied’ (1937), ‘Wit en rood’ (1938) en ‘Rekenschap’ (1944) aangevuld door een aantal onuitgegeven verzen. De titel van deze verzameling geeft reeds een goed beeld van het algemeen karakter dezer poëzie: geen overweldigende zang, geen virtuozenstem, geen huiveringwekkende diepten, geen vergezichten, geen visioenen, maar stemmingen, mijmeringen, zachte woorden, halve tinten, pastels. De poëtische con-sordinozang van een zeer fijngevoelig, genuanceerd mens. De formele ontwikkeling is onopvallend normaal: geleidelijke versobering. De motieven blijven nagenoeg dezelfde: God, natuur, dood, een elegisch-romantisch gevoel van verbanning, van het leven-niet-aankunnen, vertederingen over zichzelf en over beminde wezens, over het | |
[pagina 45]
| |
verre vaderland ook. Dit alles met een zekere nauwkeurigheid, met veel fijnheid van gevoel en natuurlijke distinctie uitgedrukt. In de beste ogenblikken ontroerend zonder sentimentaliteit, soms bijna groot. Men leest deze verzen en men stelt telkens vast dat ze goed zijn maar toch dat ietsje missen waaraan we ons volledig overgeven. En men gaat ze van naderbij beschouwen om te ontdekken waar het aan ligt. Ook de allerbesten dezer verzen, enkele zeer mooie religieuze en doodsgedichten o.a. mankeren toch dat beetje meer reliëf om grote poëzie kunnen genoemd te worden. Het is zo weinig en dat weinige is tevens zo oneindig veel. Deze verzen tonen het bizonder duidelijk en verwekken daardoor eerbied voor de kunst. W. Hessels kan men een goede ‘minor poet’ noemen. Een dichter, die, behalve de grote genade, de bizonderste eigenschappen van de goede dichter bezit en binnen deze aanvaarde grenzen waardevolle poëzie heeft geschreven. De uitgave is als naar gewoonte zeer verzorgd.
Erik van Ruysbeek. | |
Ferenc Kôrmendi: ‘Carriere’ Nr 5 van de Atlas Reeks - Vertaling door M.H. Székely-Lulofs - 366 blz. fr. 35.Budapest werd in de jaren na de eerste wereldoorlog wel eens de stad der zelfmoordenaars genoemd. Ik geloof hiermede reeds de kerngedachte van Kôrmendi's boek te raken: een beeld geven van oe ontredderde toestand waarin de bevolking van deze wereldstad zich tijdens de eerste tien à vijftien jaar na de ineenstorting van het Oostenrijks-Hongaars keizerrijk bevond. Zô gezien kunnen wij ‘Carrière’ een historische roman heten. Het werk brengt ons het frontleven en de terugtocht der Hongaarse soldaten, de ‘rode’ en de ‘witte’ terreur, de monetaire, sociale en als gevolg van beiden ook de morele ontreddering van Midden Europa. Gelukkig werd het boek nog veel meer dan dat nl. een boeiende, zelfs aangrijpende uitbeelding van de menselijke psychologie, vooral door de tekening van de twee hoofdpersonages Andor Kelemen en Anton Kadar. De eerste die een baantje heeft bij een expediteursfirma vindt een Engelse illustratie waaruit blijkt dat zijn vroegere schoolkameraad Anton Kadar in Zuid-Afrika een schitterende carrière maakte als architect en eigenaar is van een prachtige villastad. Kelemen stelt aan het clubje van oude schoolvrienden voor hun verre makker een Kerstkaartje te sturen. Het tweede deel brengt ons de levensroman van Anton Kadar. Hierna zien wij hoe er weer contact ontstaat tussen de schatrijke architect en zijn vaderland. Wanneer hij een vacantiereis naar Europa onderneemt besluit hij enkele tijd in Budapest door te brengen. Dat wordt een gelegenheid voor zijn vroegere schoolmakkers om hem vriendschappelijk te ontvangen en... zich aan hem vast te klampen in de hoop zich door zijn geld te verheffen. De goudvis bijt echter niet. Bij | |
[pagina 46]
| |
zijn afreis zijn allen ontgoocheld. Kelemen het meest. Hij hoopte stiekum zijn vriend naar Zuid-Afrika te vergezellen en daar op zijn beurt carcière te maken. Hij vervalt weer in het uitkomstloze leventje waaraan hij tenslotte zelf een einde stelt. De roman boeit van bij de eerste bladzijden af. Climaxen zijn talrijk. Het stijlprocédé van Kôrmendi is zeer eigenaardig en afwisselend: nu eens werkt hij met close-up's, dan vertelt hij haastig alsof hij slechts een schets wou maken, maar het meest tracht hij door het noteren van de verschillende indrukken, stemmingen, reacties en fantasieën bij zijn hoofdpersonages, niet enkel hun psychologie maar tevens de atmosfeer waarin zij zich bewegen weer te geven. Alles samen: een zeer hoogstaande roman. Alleen het slot vind ik geforceerd. Niet omdat de zelfmoord van Kelemen, psychologisch gezien niet verantwoord zou zijn (de samenloop van omstandigheden, de groeiende geestesverwarring, en de plotse moeheid zijn zelfs meesterlijk weergegeven), maar omdat ik de indruk krijg dat Kôrmendi zich van zijn personage wenst te ontdoen en meteen een sensationeel romaneinde tracht te bekomen. Ik leg er echter de nadruk op dat dit einde niet onnatuurlijk aandoet, eerstens wegens de psychologische verantwoording, tweedens wegens hetgeen ik bij het begin van deze recensie schreef: ‘Budapest werd in de jaren na de eerste wereldoorlog wel eens de stad der zelfmoordenaars genoemd’... Enz. Paul Berkenman. | |
Ernst Wiechert: ‘De wereld gaat bewegen’ - Uitgegeven door de Boekerij te Baarn, vertaald door dra. M.G. Schenk. - 330 blz. - Ing. Fl. 8,90.Onder de titel ‘De Wereld gaat bewegen’ verscheen een vertaling van ‘Die Jerominkinder’. Deze roman, waarin de geschiedenis van een profetisch geslacht werd behandeld, werd geschreven door de Oostpruisische schrijver Ernst Wiechert, die in 1887 geboren werd en als een van de representatiefste figuren uit de hedendaagse Duitse letterkunde wordt beschouwd. Door het feit, dat het hier een roman betreft van een rasduitser, mochten wij er ons dan ook aan verwachten, dat wij andermaal zouden te doen hebben met een werk, waarin de heimat van de auteur een vooraanstaande rol zou spelen. Inderdaad, ‘De Wereld gaat bewegen’ speelt zich af in een bebost Pruisisch dorp, waar de inwoners, waaronder men meestal de landbouwers, vissers en kolenbranders aantreft, nog op primitieve wijze leven. De dorpsonderwijzer, het type van een woudschoolmeester, die zich bekommert om de verheffing van zijn dorpsgenoten, stelt Jeron Ehrenreich Jeromin, de zoon van een kolenbrander, in de gelegenheid te studeren. Jons acht zich geroepen om de wereld te bewegen. Hij wil recht doen geschieden en zich als armen-dokter in zijn streek vestigen. ‘Zij (de koningen en keizers) gooien stenen in het water, maar zij | |
[pagina 47]
| |
scheppen het water niet. Zij zijn kolenbranders, maar er blijft alleen as achter onder hun voeten, en geen houtskool. Christus heeft beweging gebracht in de wereld en velen na Hem. Hij heeft blinden ziende gemaakt en doden opgewekt. Hij heeft iets te weeg gebracht in de harten en slechts, wie iets te weeg brengt in de harten, brengt beweging in de wereld’. In deze groots opgevatte roman, waarin vooral het zieleleven van Jons raak werd belicht, maken wij op de achtergrond kennis met de overige leden van het geslacht Jeromin, wier zeer uiteenlopende lotgevallen, op eenvoudige en boeiende wijze werden beschreven. De auteur wijdde tevens enkele hoofdstukken aan de eerste wereldoorlog, waarbij hij de gelegenheid te baat nam om het militarisme te hekelen en zijn liefde uit te spreken voor de armen, die op de slagvelden sneuvelden. ‘De koningen waren het wel, die de geschiedenis schreven, maar hier was de inkt, waarin zijn hun pennen doopten.’ Bizonder treffend legde Wiechert de nadruk op het contrast tussen het leven op het platteland en dit in de stad. Hij poogde een verjongde, gezonde mens uit te beelden, die zich van het afgeleefde stadsleven afwendt en zich alleen in de natuur, omringd door eenvoudige plattelandslieden, thuisvoelt. Opvallend is tevens het sociale element, dat in ‘De Wereld gaat bewegen’ werd beklemtoond. Wiechert's roman is een pleidooi voor sociale gerechtigheid en een document, waarin twee divergente levensbeschouwingen tegenover elkaar werden gesteld: ‘Het leven is niet zo erg fraai, weet je, als je goed gaat kijken, en daarom hebben ze ook het hiernamaals uitgevonden, om te voorkomen, dat alle mensen er een eind aan maken. - ...Maar is het dan niet fijn om student te zijn, mijnheer Jumbo?, vroeg Jons onthutst. En alles te leren, wrat er maar valt te leren? En eens de gerechtigheid te brengen op het vruchtbare veld?’ Men heeft Wiechert een dichterlijk romancier genoemd. Ook in ‘De Wereld gaat bewegen’ valt dit niet te ontkennen. Toch hadden wij er liever meer stemverheffing en reliëf in waargenomen. Remi Boeckaert. | |
Ludo Van de Wijgaert: ‘Die cierlijke’ - Ing. 336 blz. - Uitgeverij ‘De Burcht’, Berchem-Antwerpen.‘Door het luchtig kantwerk van de ranke toren rilde als sprankelspel der morgenzon het tere wasemlicht der lage landen. Als gewekt door deze feeënluister dartelen kristallen beiaardklanken feestelijk naar buiten langs galmgat en trans, tintelend als vallende koralen op fijngeslepen schalen. Dat duurde maar een stond of wat en alles viel stil. Antwerpen droomde nog. O neen, de stad herdacht niet meer haar knieval voor Farnese.’ Een schoolopstel? Het werk van een vlijtige leerling, die er van overtuigd is dat hij ditmaal het maximum der punten zal behalen? En werkelijk meester Pietersen leest het modelopstel voor met ‘brandende | |
[pagina 48]
| |
beheersing’Ga naar voetnoot(1) en zegt tot zijn preutse leerling: ‘Proficiat, Ludo. Je hebt talent om dichter te worden. Later zal ik nog over je horen!’ Helaas, o neen! - om de pathetische toon van Ludo niet brusk af te breken - dit is geen schoolpostel. Het is de aanvang van een roman over Anton Van Dijck, geschreven door Ludo Van de Wijgaert, geboren te Lier op 27 September 1909 en de auteur van een viertal verzenbundels, waaronder ‘De purperen Vloek’. Wie nog meer wil vernemen over deze bijna veertigjarige auteur raadplege Daisne's ‘Nieuwere Dichtersgeneratie’ (1940). Hierin kan men o.m. vernemen dat de dichter zich uitsprak ‘voor aristokratische poëzie tegen democratisch directe en ongesmukte’. Of Van de Wijgaert bij zijn standpunt is gebleven hoeven wij ons niet eenmaal af te vragen. Honderden voorbeelden uit zijn roman ‘Die Cierlijke’ tonen dit aan: ‘Zijn godin met Meibloemen als een helm boven de overwonnen ogen, dringt zich tegen hem aan. (blz. 35) Een laatste monster - niet te verwarren met het begrip gedrocht - van Ludo's aristocratische poëzie zal volstaan: ‘O land van zonnegoud neem dit offer voor al het schone en goede dat gij mij schonkt. Bewaar dit laaiend stukje vuur in Uw koele wateren, zoals ik mijn liefde voor U in mijn hart zal koesteren’. (Blz. 214) Ant. Van Dijck werd driehonderd vijftig jaar geleden geboren. ‘Ontelbare studies zijn aan hem gewijd’, lezen wij op de kaft van ‘Die Cierlijke’, ‘doch nooit heeft een volwaardige roman zijn persoon en leven belicht. Een Vlaming heeft nu deze moeilijke en sierlijke taak volbracht, en hem komt de eer toe een der grootste zonen aan zijn volk te hebben teruggeschonken’. Mea culpa, mij ontbrak de moed om dit volwaardig werk volledig open te snijden. Remi Boeckaert. | |
W. Van Hengel: ‘Anton Bruckner’ - 8e boek van de Componistenserie. - Gottmer - Haarlem - Antwerpen.Een biographie schrijven over een figuur als Anton Bruckner stelt heel wat problemen, die men bvb. niet zal ontmoeten bij het samenstellen van een Beethoven-biographie. Naar onze mening voldoet een kunstenaarsbiographie als ze aan de volgende vereisten voldoet: de anecdotische lotgevallen uit het leven van een bepaald kunstenaar mogen de behandeling van zijn composities niet overschaduwen. Er moet een volmaakt evenwicht bestaan tussen deze twee polen. Indien de nadruk te zeer op het leven zelf wordt gelegd, loopt men groot gevaar een geromanceerd levensverhaal als resultaat te bekomen, wat een desillusie voor de muziekliefhebber daarstelt. Legt men integendeel de klemtoon te veel op het oeuvre zelf, dan wordt het werk ongenietbaar voor een oningewijde. W. Van Hengel heeft dit duidelijk ingezien en verklaart in zijn degelijke inleiding: ‘Het werk dient in het leven te worden opgenomen en | |
[pagina 49]
| |
uit het leven te worden verklaard’, (blz. 8) Steeds dit voor ogen houdend heeft schrijver de al te weinig gewaardeerde Anton Bruckner behandeld in een 280 blz. Lange biographie, die door elke muziekliefhebber zal gewaardeerd worden. De auteur heeft in ieder geval zijn buitengewoon lastige opgave tot een goed einde gebracht. Tenslotte, wat had hij als fundamenten te leggen? Oppervlakkige, onvolledige bronnen waren een pover houvast. Voeg daarbij dat het werk van Bruckner in geen enkel opzicht autobiographisch is, zodat ook langs deze zijde de mens zich niet onthult. Niettegenstaande deze moeilijkheden is Van Hengel er in geslaagd de moeilijksten te bevredigen en hij mag er van overtuigd zijn de vraag: ‘Hoe komt Anton Bruckner ertoe de negen (of juister tien) grote symphonieën te schrijven en zich daardoor een plaats onder de grote meesters der muziek te verzekeren?’ (blz. 31) op voortreffelijke wijze te hebben beantwoord. Een register van in het werk voorkomende namen besluit dit mooi uitgegeven werk. Ant. Braemscheute | |
Dr J. Brouwer: ‘Johanna de Waanzinnige’ - Uitg.: J.M. Meulenhof, Amsterdam - 4e druk - 1949 - 232 blz.Een biografie van een der populairste, maar ook een der meest omstreden figuren uit de Spaanse geschiedenis. Johanna, dochter van Ferdinand van Aragon, huwt Filips de Schone van Bourgondië. Na de vroegtijdige en geheimzinnige dood van haar echtgenoot, wordt ze gevangen gehouden, eerst door haar vader, daarna door haar zoon. En dit ongeveer een 50-tal jaar. Over het feit of Johanna waanzinnig was of niet, zijn historici en psychiaters het nooit eens geraakt. De meeste geschiedkundigen zien in haar een slachtoffer van politiek opportunisme, een politiek gevangene, achtereenvolgens van haar man, haar vader en haar zoon, die elk op hun beurt, haar, de wettige troonopvolgster, terzijde schoven om in haar plaats te kunnen regeren. Andere zien in Johanna een slachtoffer der Inquisitie. Voor de romantici en het volk is deze Spaanse prinses de belichaming van de volmaakte, zuivere liefde, hartstochtelijke en jaloerse vrouw die waanzinnig werd uit liefde en van liefde. De psychiaters tenslotte denken in haar een schizophreen te zien. ( - Stippen we hier tevens aan, al was het maar om een contrast te vormen met voorgaande bewering, dat nu sommige psychiaters Johanna de Waanzinnige als een hysterische persoonlijkheid ontdekken. Dr Van Acker, vooral bekend om zijn ‘Vlaamse Temperamenten’, speurde na en ontleedde, aan de hand van Brouwer's werk, in het temperament van Johanna de drie typische kenmerken der hysterie, nl. de emotionele explosiviteit, de jaloersheid en de sexualiteit en vooral de geldingsbehoefte. -) Dr Brouwer houdt met alle opvattingen rekening. ‘Elk van deze verklaringen geeft slechts een kant van dit veelzijdig probleem’. Nochtans lost schrijver het innerlijk probleem van zijn hoofdpersonage niet op. Want hoe dieper hij peilt in Johanna's persoonlijkheid, hoe intenser hij | |
[pagina 50]
| |
zich verdiept in dit ‘vol mensenleven’, in dit leven ‘waaraan niets menselijks vreemd is’, hoe talrijker problemen en raadsels voor hem oprijzen. Want Brouwer ziet in het geheim van Johanna's innerlijk zelf, het geheim van het leven zelf, ‘Hoe verder we ons onderzoek uitstrekken,’ des te dieper worden we overtuigd van de waarheid van de uitspraak van een man, die haar tijdgenoot was, .... ‘het juiste inzicht in dezen is niemand gegeven.’ Aldus besluit schrijver het boek met de uitdrukking, die hij tevens bezigt als motto voor zijn werk. Uit het voorbericht lichten we deze typische merkwaardige zin: ‘Het is echter niemand gegeven een volkomen juist inzicht in zijn medemens te hebben. Wij blijven in ons diepste wezen vreemden voor elkander.’ Is dit boek van Dr Brouwer wel het alzijdigste, volledigste werk over deze fel omstreden figuur geworden, het is wellicht ook het ernstigste. We weten niet wat we hier het meest naar waarde moeten schatten: de objectiviteit, waarmee schrijver alle gegevens, hoe absurd en tegenstrijdig ook, weet te onderzoeken, de rustige bezonkenheid, waarmee hij de feiten beschouwt, de kunst om ons in de mentaliteit van het 16e eeuwse Spanje in te leiden, het nuchter logisch zoeken en het intuïtief doordringen in de menselijke handelingen, de realistische én psychologische tekening der personages. Literair leverde Brouwer hier tevens een boeiend roman. Schrijver kan vertellen en ontleden, tekenen en ontroeren. Zijn historische biographie is een psychologische roman geworden; geen historisch werk vol vervelende data, pralerige geleerdheid, vreemdtalig-onleesbare citaten en hinderende voetnota's. Vooral de karakteruitbeelding is buitengewoon. De historicus geeft ons geen namen, maar levende mensen. Ook de gebeurtenissen en toestanden uit deze tijd, ‘waarin men de dingen bij hun naam durfde noemen en aan zinnelijke excessen gewoon was’, worden nuchter en nauwkeurig, maar met tact en fijngevoeligheid, voorgesteld. Daarenboven tekende de hispanoloog ons, sober, maar vol genegenheid, het Spaanse volk, zijn zeden en zijn mentaliteit, en het Spaanse landschap.
Karel Haerens. | |
R. Bircher: ‘De Hunsa's’. Een volk dat geen ziekte kent. Vertaald door De Vries. Met twee kaarten en vijftien illustraties. - Uitg.: De Driehoek, 's Graveland. 2e druk, 1948, 147 blz.Een vulgarisatiewerkje, waarin we kennis maken met de Hunsa's, een volkje van ongeveer een 10.000 mensen, in een bijna ontoegankelijk uithoek van Indië. Dit ‘Griekenvolk van de Himalaya’, het zijn inderdaad mensen van Europees voorkomen, dit eilandje middenin een serie van andere stammen, die alhoewel ze soms de Hunsa-taal spreken, kent geen enkele ziekte en is volmaakt gelukkig, zelfs in tijden van tegenspoed en hongersnood. Dit is het Hunsa-probleem, dat de aandacht trok van de wetenschapsmensen. Uit de werken nu van twee onderzoekers, die onafhankelijk van elkaar, het Hunsa-volk hebben ‘ontdekt’ en getracht het phenomeen op te | |
[pagina 51]
| |
lossen, haalde Bircher nu de stof voor zijn boekje. Achtereenvolgens lezen we over de cultuur van deze steeds-gezonde-mensen, zowel naar lichaam als naar geest, hun taal, kleding, woning, levenswijze, opvoeding, godsdienst, sociaal leven en hun voeding. In de voeding - die overwegend plantaardig is, uit veel fruit en rauwkost bestaat, zeer matig en economisch is - heeft men de oplossing van het Hunsa-probleem gevonden. Schrijver tracht nu uit deze vaststellingen besluiten te halen voor onszelf. Vele oude, vaststaande waarheden worden omgewaardeerd: o.a. de rol en onmisbaarheid van keukenzout in ons dagelijks leven, het eiwitprobleem, de ‘voedzaamheid’ van suiker (....‘fabriekssuiker, het meest onnatuurlijke en eenzijdige voedingsmiddel dat wij kennen’.... ‘Welke noodlottige uitwerking het invoeren van fabriekssuiker bij natuurlijk levende bevolkingen in alle werelddelen gehad heeft, daarvoor ontbreekt het waarlijk niet aan voorbeelden uit de medische onderzoeken’), de betekenis der vitamines, het vraagstuk der inwendige voedingseconomie, enz... - Een interessant werk, waarin tenslotte schrijver pleit voor een natuurlijker en economischer voeding en een gezondere levenshouding.
Karel Haerens. | |
Ab Visser: ‘De man zonder hoofd’ .. Uitg. Kroonder, Bussum, 1947, 235 blz.Een man erfde teleplastische gaven, kan zich daardoor a.h.w. ontdubbelen en voor een alibi zorgen als hij een misdaad begaat. De geest van zijn vermoorde grootvader - de man werd het hoofd afgesneden - weet zich op onverwachte momenten te materialiseren om de mensen voor zijn kleinzoon te waarschuwen. Voeg hierbij een erfenisgeschiedenis, een driehoeksverhouding, de heide met zijn spookgeschiedenissen en zijn verlaten kasteel, zijn zwijgende boeren en pratende burgerij, en je hebt stof en decor van dit vreemde verhaal. Merken we echter seffens op. dat deze roman geen draak is, noch een sensatiewerk. Alles wordt nuchter, sober, wetenschappelijk bijna verteld. Er hangt geen drukkend-ziekelijke sfeer van angst of dreiging of spanning over dit verhaal, dat schrijver enkel stelt in het teken van een niet te vermijden ‘blint en onversoenlijk Fatum’. Al redt Visser's vertelkunst en techniek het verhaal, toch brengt alleen maar schrijvers natuurgevoel, wijsgerige notities en ironie, dit boek als letterkundig werk naar voren. De natuurbeschrijvingen (denk aan het decor: de heide met zijn vele aspecten en veranderingen) zijn nauwkeurig, maar niet vervelend, romantisch maar origineel, vol liefde en fantasie, maar zonder symboliek, een cliché die voor de hand lag en waarvan vele schrijvers een dankbaar gebruik zouden maken. De voortdurende wijsgerig-monistische bespiegelingen zijn vol berusting en vol bezonken liefde voor het leven in al zijn vormen. | |
[pagina 52]
| |
Ook de ironie sluit hier veelal dicht bij aan. Ironie in de overwegingen over het huwelijk, de vrouw, de eeuwige liefde, ook over de meest alledaagse dingen. Ook de tekening van de personages, van Hollandse toestanden en van een Hollands-dorpsmilieu, is er vol van. (Is zijn schilder Jan Van Driel bvb. de eenzame schilder die enkel de grote meesters copieert zodat ‘niet het geringste verschil met de originelen is te ontdekken’, geen geestvolle zinspeling op Van Meegeren?) Een aangenaam boekje, dat getuigt hoe grote schrijvers - Visser is romanschrijver en historicus - ons ook alledaagse lectuur literair kunnen doen waarderen.
Karel Haerens. |
|