| |
| |
| |
Een Oproep tot de Elite mag niet in de Woestijn klinken.
U zult met mij accoord gaan wanneer ik beweer dat het een zeer moeilijke en uiterst ondankbare taak is in algemene zin te handelen over de zo ruime begrippen als cultuur, humanisme, personalisme, wereldbeschouwing, e.d.
Vooral in een tijd als die waarin wij leven, een tijd waarin men om velerlei geknoei deze begrippen stelselmatig heeft misbruikt, vervormd en, laat ik het woord gebruiken, geprostitueerd.
Onder de dekmantel van cultuur werden afschuwelijke moorden bedreven, om zg. humanistische idealen te dienen vliegt men elkaar te lijf of konkelt men in de verdacht riekende straatjes van de parlementaire achterbuurt, om personalistische politiek te voeren worden de economisch zwakkeren uitgezogen en om een wereldbeschouwing aan iemand op te dringen aarzelt men zelfs niet om over te gaan tot broodroof.
Indien U hierin met mij accoord gaat zult U grif toegeven dat wij bij beschouwing van theoretische begrippen en practische omzetting van dezelfde voor één der meest onzinnige contradictio's in terminis staan.
Doch dit alles belet niet dat er een objectiviteit bestaat, een objectiviteit die ons als mens toelaat deze begrippen in abstracto te beschouwen, los van de valse interpretaties die men hieraan heeft gegeven.
Er is cultuur, dat is één.
Humanisme en personalisme zijn mogelijk, dat is twee.
En een gefundeerde wereldbeschouwing hebben blijft nog steeds het voorrecht van de mens die geen dier wil zijn, dat is drie.
Als ik hier deze vrij eigenaardige aanloop neem is het enkel met de bedoeling U te overtuigen dat het voor een rechtgeaard mens nog altijd mogelijk is te strijden in dienst van de objectieve zin, van de inhaerente betekenis van deze begrippen.
Doch er is meer: het is niet alleen mogelijk, het is meer dan ooit een plicht.
Zojuist gewaagde ik van de methodische begripsvervorming. Er is een tweede, mogelijks gevaarlijker vijand: de onverschilligheid tegenover de zin van deze begrippen, de onverschilligheid van het volk tegenover de verspreiders van deze begrippen en last but not least de onverschilligheid van cultuurdragers, van humanisten en personalisten tegenover het volk dat zij tot de
| |
| |
hoogte van het door hen gedragen ideaal zouden moeten verheffen.
Het kan niet ontkend dat de cultuurschepper ver en in vele gevallen vervreemd staat van het volk. Het kan evenmin ontkend dat die cultuurschepper voor het volk een vreemde, een zonderlinge, ja een asociaal wezen is.
Die kloof heeft gevaarlijke en kan noodlottige gevolgen hebben. Vooral nu er meer dan ooit behoefte is aan bundeling van alle potenties die in een volk schuilen.
Het is, het mag niet normaal zijn dat een dichter door het volk als een onbruikbare dromer wordt versleten, dat een kunstschilder synoniem is van leegloper, dat een geleerde enkel als een suffe verstrooide wordt aangezien. Doch evenmin kan en mag het normaal zijn dat door deze cultuurmensen het volk als een ondoordringbare massa wordt beschouwd, als een massa die niet ontvankelijk zou zijn voor hogere en diepere belevenis van dit leven.
Ik geef toe dat er steeds gradaties zullen zijn, doch kon men slechts komen tot het overbruggen van de kloof die nu zo ontzaglijk breed is, kon men slechts de vervreemding uit de weg ruimen, een vervreemding die gevaarlijk zal worden voor de mensheid zelf, omdat ze een schitterend wapen is in handen van hen die het proletariaat naar de afgrond voeren. Hoe vreemd het misschien moge klinken, doch de élite, die ten slotte ook tot het proletariaat behoort, bewerkt aldus haar eigen ondergang.
Er is nog een groter gevaar verbonden aan die vervreemding: de absolute kloof tussen élite en volk maakt elke personalistische politiek onmogelijk omdat de eerbied voor de menselijke persoonlijkheid moet verworven worden voor ieder mens en niet voor een handvol levensvreemde cultuurbeoefenaars.
Doch ik zal niet verder zelf ingaan op dit zo complex probleem dat de laatste tijd opgeld doet in alle intellectuele middens. Er is ten slotte iets waarover wij ons te verheugen hebben, n.l. dat het probleem dat fragmentair teruggevonden wordt in gesprekken, artikels, debatten, essays, enz. op een buitengewoon synthetische wijze werd voorgesteld in een schitterend essay van een Vlaams schrijver, met name Marcel Van Bouwel, over wie ik reeds mocht handelen in nummer 1 - jg. 1948.
Dit boek dat in zijn genre veruit het grootste is dat sinds jaren in ons land verscheen is dusdanig praegnant geschreven dat het ons tot reactie en tot stellingname noopt.
Ik aarzel dan ook niet het mij tot plicht te rekenen U dit boek voor te stellen, niet om hier gezellig te keuvelen over een interessant probleem doch om U aan te zetten in uw eigen kring
| |
| |
dit boek te verspreiden opdat het in ons land de resonantie zou verwekken die het verdient. Van Bouwel's werk moet onze mensen tot kiezen of delen aanzetten.
Het was schrijvers opzet en we zouden aan onze plicht te kort schieten moesten we geen gehoor verlenen aan de opdracht die deze knappe essayïst ons, in naam van het waarachtige humanisme, heeft opgelegd.
In zijn essay, dat hij de zeer suggestieve titel van ‘Met de Rug tegen de Muur’ gaf, heeft Van Bouwel op een grootse en verrassende wijze de diagnose gesteld van de tijdskwalen.
Als ik evenwel gewaag van een diagnose dan druk ik me zeer voorzichtig en uiterst tam uit, want een mens als VB kan zich niet beperken bij het stellen van een diagnose die wij zouden kunnen samenvatten met volgende allesbehalve vleiende typeringen: een tijd van gewetenloosheid, cultuurloosheid, ziekelijkheid, radeloosheid en modern barbarisme. Zeker niet. Hij stelde niet alleen de diagnose, hij schreef een aanklacht.
Doch weer doe ik de auteur te kort want zijn synthetische geest is te positief om het bij een aanklacht te laten. Als mens die het niet ontziet zijn verantwoordelijkheid als dusdanig op te nemen heeft hij na elke onttroning de middelen tot herstel bestudeerd en een heropbouw voorgesteld.
Aldus is Van Bouwel's werk één der volledigste studies die op dit gebied mogelijk zijn: naast een grondige studie van de oorzaken volgt een diepzinnige analyse van de gevolgen en daar waar het noodzakelijk is worden de mogelijkheden aangegeven om een gevolg te wijzigen of een oorzaak weg te nemen.
Bij de eerste regels van de inleiding tot dit essay heeft de auteur reeds onze sympathie gewonnen door zijn eenvoud en zijn zin voor redelijkheid. Hij wil niet per se een schrijver genoemd worden. Dat alles, zegt hij, heeft minder belang. Alleen werkelijke talenten dienen aan het woord te komen, want het is onbetwistbaar een ‘groter cultuurdaad, te zwijgen en te luisteren, wanneer men niet veel belangrijks in zijn mars heeft en men alleen maar in staat is het gedaas en gezwets te vermeerderen.’ (blz. 7).
Het dient ons dan ook niet te verwonderen dat wij bovenaan het inleidend artikel het schitterend aforisme van Barbey d' Aurevilly vinden: ‘Het is niet zo'n groot ongeluk geen talent te hebben wanneer men het talent van anderen kan waarderen.’
Als Van Bouwel dan toch naar de pen grijpt is het omdat hij meent enige uiterst belangrijke en essentiële dingen te zeggen te hebben. VB is zeer bescheiden, ik herhaal het. Die zg. essentiële dingen zijn inderdaad essentieel, d.i. levensbelangrijk.
In elf hoofdstukken zet hij ons zijn zienswijze en zijn we- | |
| |
reldbeschouwing uiteen die zo helder en zo gefundeerd is, die dusdanig sprankelt van pretentieloze eruditie en verbazende belezenheid, dat we onthutst zijn over de synthetische visie van VB.
Ik meen niet dat het nodig is VB hier voor te stellen als één onzer knapste en oprechtste humanisten. Trouwens deze bewieroking heeft minder belang én voor U én voor de auteur.
Laat ik dus liever stilhouden bij het betekenisvol boek, want uit deze analyse zal noodzakelijkerwijze de lof reiken die deze Vlaamse essayïst ten volle verdient.
Voor VB was het schrijven van deze bladzijden een gewetenszaak. Niets meer, niets minder, doch het blijkt ten slotte versterkend te werken in deze gewetenloze tijd eindelijk iemand te horen spreken over geweten.
Niet het geweten zoals het karikaturaal teruggevonden wordt in bekrompen en levensvreemde parochieverhandelingen, maar het menselijk geweten zoals het gelukkig nog in ieder mens, zij het dan vaak in latente toestand, aanwezig is. Het geweten zoals de humanist het ziet, als een kracht die U langs de tere, steeds mysterieuze draden van het zielsleven met aandrang blijft aanwijzen wat goed en wat slecht, wat verheven en wat gewetenloos is.
Doch ik zou bij het boek blijven, dat opent met de rake vaststelling dat de mensheid terugviel in onbewustheid, m.a w. dat de mens uit het verschrikkelijk lijden van de voorbije jaren geen sprankel wijsheid heeft geput. De mens vergeet snel, te snel en in het gemak waarmede de mensheid zich aan horreurs schijnt aan te passen ziet VB het meest onrustwekkend element van de huidige malaise, want het leert ons dat de massa nog steeds niet in staat is haar lot in eigen handen te nemen.
Doch een positief mens als VB doet zulke vaststelling zeker niet zonder zich de vraag te stellen: Wat kan de mensheid wakker schudden? en hoe kan ze gered worden?
Op de beantwoording dezer vragen is het ganse essay afgestemd.
Er is evenwel een tweede verontrustend element: de mens besteedt zijn volle aandacht aan de meest dwaze futiliteiten, terwijl hem de levensbelangrijke problemen ontgaan.
Wezenlijk belangrijke vraagstukken zoals deze van het herstel van de maatschappij, chaos of beschaving vrede of oorlog boeien slechts een klein aantal mensen. Niemand bezint zich op de wankele principes van onze beschaving en als er gevit wordt is het hoogstens voor een aangelegenheid van culinaire aard of van confort.
| |
| |
Na deze nuchtere vaststellingen slingert VB de massa horde waarheden in het aangezicht.
Ik zou hier enkele nagels met koppen kunnen aanhalen, doch het zou ons te ver leiden en ons doen afwijken van de strakke lijn die door dit boek loopt, een lijn die ik in deze beschouwingen tot het uiterste wil volgen.
Doch één vaststelling moet ik terloops nog maken: de massa zal dit boek niet lezen, zal er noch uit eigen beweging, noch uit dwang naar grijpen. Blijft aan ons de taak dit werk voor te houden aan hen waarvoor het geschreven werd: voor de mens tout court, d.i. zowel voor de arbeider uit de achterbuurt als voor de mondaine geldmagnaat, want op elke sport van de maatschappelijke ladder is geestelijke onmondigheid en verstandelijk- en gevoelsenfantilisme mogelijk en niet het minst bij hen die zg. gearriveerd zijn.
Het tweede hoofdstuk werd door VB ‘De nog altijd dreigende Catastrophe’ getiteld. Hiermede bedoelt de auteur vooral dat door het winnen van de oorlog het voornaamste probleem niet van de baan is. Integendeel! Steeds rijzen nieuwe en ernstiger vraagstukken op die de volledige aandacht van de mens zouden moeten weerhouden, want eens dat de mens niet meer bereid is om in de bres te staan voor cultuur en beschaving is het ogenblik van de ondergang van het avondland aangebroken.
Doch is er nog een oplossing mogelijk van de levensbelangrijke problemen van onze tijd?
VB meent van wel: ‘De mensheid’ zegt hij ‘heeft toch altijd tussen grote gevaren geleefd. Die catastrophe kan afgewend worden. Een hersenloos optimisme, dat alles roos verft maar de hand niet aan de ploeg slaat, volstaat daartoe echter niet. Wij kunnen de chaos vermijden, maar dan moeten wij ons aan onze apathie ontworstelen en de bedreiging recht in de ogen zien. Het gevaar erkennen, niet wanhopen en handelen, dat is de enige vorm van optimisme die thans toegelaten is. De andere is niets dan huichelarij.’ (blz. 16).
Volgens VB staan wij bij de laatste tweesprong, bij de weg naar de vreselijkste chaos die men zich indenken kan en de weg naar een werkelijk betere wereld. Want, verklaart hij verder, indien het duizendste deel van de energie die ontworpen werd door de menselijke geest zich maar eens op vredesdoeleinden had gericht, dan hadden wij reeds wonderen gezien.
VB stelt dergelijke malaise niet enkel vast. Neen, hij boort tevens naar de essentie van deze malaise en deze vond hij niet in de ons omringende wereld, d.i. in het maatschappelijk leven, maar wel in de mens zelf.
| |
| |
‘Het grootste gevaar komt uit ons zelf, uit onze laksheid en onze inertie, uit ons optimistisch fatalisme en uit de ziekelijke neiging onze hartstochten nu eenmaal de vrije teugel te laten.’ (blz. 19).
In het 3e hfdst., ‘De Verzwakking van het Geloof in de Mens’, schrijdt VB reeds naar de kern van zijn betoog.
Indien wij de balans van onze eeuw maken dan vinden wij geen reden tot optimisme. Onmiddellijk vergelijkt hij de strijd van de geestelijke élite der 18e eeuw, zoals Voltaire, Diderot, Rousseau, Montesquieu, met deze van de huidige. Niets kon de voorlopers van de nieuwe tijd weerhouden om een schoner maatschappij te vestigen.
Onze élite integendeel blijft met onverantwoordelijke onverschilligheid de ontreddering beschouwen. Niettegenstaande de uitspraken van de geniale zieners die de apocalyptische ondergang hadden voorspeld, zoals Nietzsche en Dostojewski, blijft de mens daadloos en afkerig om zijn eigen lot in handen te nemen.
VB drukt zich kernachtig uit: ‘Hele massa's leven zonder na te denken, in een toestand van doffe berusting’ (blz. 31), waarna hij even synoptisch de mogelijkheid suggereert om een derde conflict, dat beslissend kan zijn voor het bestaan van de mensheid, te vermijden: ‘Maar daarvoor moeten wij dat Oosters fatalisme dat ons overrompeld heeft afschudden, het geloof in de mens herstellen en terug een zekere unanimiteit tussen volken en klassen opbouwen. Wie gelooft in de vrijheid, gelooft niet in het mechanisme van de fataliteit, dat de gebeurtenissen van de toekomst als onherroepelijk voorbestemd en beslissend aanziet en weet dat, spijts alles, een nieuw begin nog mogelijk is. Alleen moeten we de fouten van het verleden vermijden. In deze phase moeten wij er in gelukken opnieuw een ethisch optimisme te scheppen zo wij niet willen ondergaan met al wat wij bezitten.’ (blz. 32).
Het hoeft zeker geen betoog, en VB besteedt er ten anderen niet veel woorden aan, dat er onder de volkeren altijd verdeeldheid is geweest.
Doch nu is de uiteenlopendheid der gedachte haast hopeloos. Het is bijna onvermijdelijk dat we ons onbewust de vraag stellen: Is dit niet eerder gelukkig? VB is ons echter voor met zijn antwoord: ‘Men zou zich over zulke rijke diversiteit kunnen verheugen, indien al deze idealen en opvattingen in vrede en vriendschap naast mekaar leefden. Maar meestal hebben zij een graad van spanning en giftige nijdigheid gekregen, die hun het vreedzaam samenwonen onmogelijk maakt.’ (blz. 34)
| |
| |
Met evenveel klem deelt hij de wereldbevolking in in twee helften: de ene helft bestaat uit onverschillige, vegeterende en onnadenkende individuen, terwijl de andere helft gevaarlijk gepolitiseerd en gefanatiseerd is.
De auteur meent dat de grootste oorzaak van deze scheuring onder de mensen het streven naar de waarheid is. Dit klinkt alleszins paradoxaal en Vb tracht deze uitspraak dan ook terdege te verantwoorden.
Het zou me evenwel te ver voeren ook op deze omschrijving in te gaan al wil ik hier graag het slot van zijn mise-au-point vermelden: ‘Zij ontsnappen er namelijk nooit aan zodanig overtuigd te raken van de uitgelezenheid en de zekerheid van hun geloof of systeem, dat zij bereid zijn het desnoods met geweld aan andersdenkenden (natuurlijk om dezer bestwil) op te leggen. Dit is het noodlot van de ontaarding van het geloof of van de politieke overtuiging tot fanatisme. Honderden jaren van smeulende brandstapels, bloedige folteringen en vervolgingen kunnen nadenkende geesten niet anders dan zeer terughoudend stemmen tegen de zelfverzekerde bezitters van de waarheid.’ (blz. 37)
Als eerste hoofdvereiste tot herstel citeert VB het streven naar samenwerking tussen de partijen om de punten uit te werken waarover zij het wel eens zijn (en er zijn er vele). Ik zal niet ontkennen dat deze voorstelling van een programmapunt een tikje naïef klinkt, al zal de grootste oorzaak ook hier weer dienen gezocht in onze eigen lankmoedigheid en onze vertrouwdheid om nu eenmaal een gevestigde (maar uiteraard valse) traditie te erkennen.
In dit licht gezien is VB's suggestie allesbehalve naïef, maar werkelijk beslissend voor een kentering ten goede. Hier dienen we ons vooral te hoeden voor de gevaarlijke gemeenplaats: het is altijd zo geweest, het zal altijd zo blijven; waardoor we in feite niets anders doen dan openlijk de stagnatie huldigen en onszelf kleineren in de erkenning van een volslagen machteloosheid.
De oorzaken van de ondergang heeft volgens schrijver drie fundamentele oorzaken: godsdiensten, nationalisme en het imperialisme, omdat zij elk op hun terrein geleid hebben tot fanatisme en tot het met geweld verdedigen van ideeën.
Wat heeft de mens daar tegenover gesteld: cynisme, grof materialisme en glimlachende onbewustheid.
Na al deze vaststellingen moeten we ten slotte komen tot de beangstigende vraag die VB heeft gesteld: Kan er nog eenstemmigheid bereikt worden over de grondvraagstukkn die de twee milliard mensen op de aardbol aanbelangen?
| |
| |
Nu komt het er op aan diversiteit en unanimiteit tot verzoening te brengen.
‘In wat ons scheidt, zegt VB, moeten wij alleen afstand doen van wat ons vernietigt.’ (blz. 46).
Dit is voorzeker één der sterkste aforismen die ik in de laatste jaren las, want het omvat de quintessens van to be or not to be. ‘In ieder systeem zitten elementen die het algemeen cultuurpatrimonium verrijken.’ (blz. 46)
Als tweede grondstelling richt VB tot de mensheid het verwijt dat er te veel aan politiek en aan doctrinaire discussie gedaan wordt terwijl de allereenvoudigste materiële en geestelijke behoeften van het gros der aardbewoners onbevredigd blijven.
Dit is onaanvaardbaar. En nu komt de overtuigde humanist VB aan het woord: ‘Er zijn zeker tegenstellingen, maar gaan die wel over de grondzaken? Waarom niet liever onder de oppervlakkige uiteenlopendheid der gedachten de gemeenschappelijke bodem gezocht waarop wij allen, 't zij Rus, Engelsman of Amerikaan, als mensen staan. Er moet eenstemmigheid te bereiken zijn over de grondbelangen, die alle mensen krachtens hun natuur van mens zelve, verbindt. Er moet een band te vinden zijn om de mensheid, die nu bloedig uiteengerukt ligt, saam te snoeren, omdat heel de mensheid, en in deze tijd der techniek meer dan ooit, in de greep zit ener zelfde en dramatische lotsverbondenheid.’ (blz. 47)
Dit is ontegensprekelijk duidelijke taal. In zijn andere beschouwingen rond dit vraagstuk verkondigt hij waarheden die goed doen ze eindelijk eens zwart op wit te zien. Vooral als hij handelt over de verhouding van Rusland tot de Angelsaksische landen en over communisme tot kapitalisme. ‘Het is waar, verklaart hij verder, dat het veel gemakkelijker is de tegenstander te haten, dan zich de moeite te getroosten, om zijn meningen en opvattingen duidelijk te leren kennen.’ (blz. 50).
Doch het zal de taak zijn der élite om dit grootse werk aan te vatten.
In het zesde hoofdstuk ‘Staatsmoraal en Wereldgeweten’ zoekt hij de oorzaken van het falen van de volkenbond op, terwijl hij tevens onderzoekt of de O.V.V. in wezen verschilt van de vroegere volkenbond.
VB meent van niet: het is de vogel feniks die uit zijn as verrezen is. ‘Want wat kan men inderdaad verwachten van de in essentie immorele machten, die de moderne grootstaten nu eenmaal zijn.’ (blz. 54).
VB stelt terecht vast dat geen enkele natie een hoger rechtsbeginsel huldigt. Integendeel, alle landen blijven besloten in
| |
| |
hun enge dominatie- en expansie-politiek. Daarom ziet hij, voor de redding, boven en naast de OW ‘de geestelijke actie van een kleine groep absoluut vrije, niet gepolitiseerde en gefanatiseerde geesten, die door geen belangen gebonden, in volle onafhankelijkheid voor de rechten van de mens en de cultuur zouden kunnen opkomen.’ (blz. 56-57).
Deze mensen zouden moreel en geestelijk het hoogste gezag vertegenwoordigen. Als personen die voor dergelijk parlement van de geest zouden in aanmerking komen vernoemt de auteur: Einstein, Thom. Mann, Ghandi, Huizinga, J. Romains, O.Y. Gasset, H.R. Holst, M. de Unanumo, A. Huxley, dominee Niemöller, Leonard Ragaz, N. Berdiaef, J. Benda, B. Croce.
Indien de élite zich niet hervat gaan wij naar een decadentie. Zij moet met haar geestelijke energie optreden tegen de nieuwe idolen die tot slavernij voeren, d.i. geld, winst, almachtige staat, kapitalisme, nationalisme, militarisme en hedonisme.
VB geeft toe dat er aan politiek mag en moet gedaan worden. Het is trouwens de basis voor een gezonde democratie. Nochtans moeten zekere mensen zich aan de politiek onttrekken om te waken op de hoogste belangen van de geest en van de mens. Deze mensen vormen de geestelijke élite en VB zoekt ze bij de romanciers, de dichters en de geleerden.
Hoe ver staan wij hier van Plato die de dichters uit de georganiseerde staat zou gebannen hebben. En in feite is VB niet in contradictie met de grote Griekse filosoof, want in het volgende hoofdstuk stelt hij de letterkundigen voor een zware verantwoordelijkheid en wijst hen op hun plichten waaraan ze in de voorbije jaren deerlijk tekortkwamen, zodat het ons tenslotte niet moet verwonderen dat een radicalist als Plato de korte pijn verkoos en de dichters van zijn lijst heeft geschrapt.
Nochtans mag de élite-mens niet afkerig staan tegenover de politiek - als bewijs verwijst de auteur naar de figuren als Dante, Erasmus, Voltaire, - doch zijn kenmerken moeten zijn: complex- en belangenvrij denken, afwezigheid van fanatisme en verantwoordelijkheid tegenover de cultuur.
De taak van de élite-mens is bruggen te bouwen en harmonieën tot stand te brengen.
VB is echter niet blind voor het feit dat zijn wekroep geen gehoor zal vinden en daarom waarschuwt hij voor het groot gevaar, een gevaar waarvoor ook Alexis Carrel in ‘L'Homme, cet inconnu’ en Julien Benda in ‘La Trahison des Clercs’ hebben gewaarschuwd.
Als de élite deserteert dan zal de techniek, die nu in handen is van de moderne barbaren, niet meer in toom gehouden wor- | |
| |
den door evenredige geesteskrachten. De gevolgen hiervan zijn niet te overzien.
Reeds hebben de intellectuelen verraad gepleegd. Een groot deel werd fatalist, het ander deel estheticist.
Het is een gemakkelijke houding die evenwel niet voor hun superioriteit getuigt en VB stelt ze dan ook scherp aan de kaak: ‘De cultus voor de schoonheid, juist zoals het extreem individualisme, is vaak niets anders dan een mom voor een mateloos egoïsme, een luxe-activiteit, waarmee men zichzelf een brevet van fijnbesnaardheid wil toekennen en waarmee men zich van het “lage” en “gemene” volk wil onderscheiden. Die eredienst is vaak een zeer laffe hypocrisie, in die zin, dat de, o zo gevoelige estheten, de afschuwelijke lelijkheid, die van sloppen, achterbuurten en verproletariseerde massa's rustig rond zich kunnen laten bestaan.’ (blz. 76-77).
VB is evenwel zelf nooit fanatiek, hij is er te evenwichtig voor en is op deze wijze wellicht waarachtiger kunstenaar dan vele suikerestheten.
In zijn diagnose van de verwarring, van de stuur-, cultuur- en radeloosheid, van de ziekelijkheid en barbaarsheid van onze tijd stelt hij zich terecht de vraag: Zouden wij dan werkelijk te dom zijn om het geluk te verwerven?
Doch naast deze, stelt hij een tweede, even belangrijke vraag: Kan iemand verantwoordelijk gesteld worden voor de rampzalige toestand waarin de wereld thans verkeert?
Aangezien er van een geschiedkundig automatisme geen sprake kan zijn en er dus moet besloten worden dat steeds persoonlijkheden ingrijpen, dient de verantwoordelijkheid bij de mens gezocht.
VB onderzoekt dan de verantwoordelijkheden bij de verschillende klassen.
Deze van de bezittende klasse is onbetwistbaar het grootst want zij heeft een direct belang bij de oorlog. Dit geldt dus onrechtstreeks evenzeer voor alle klassen van handelaars en industriëlen, want zij houden een uitbuitingssysteem in stand dat even onchristelijk als onmenselijk is.
Het volk wordt door het geld onderdrukt en voornoemde klasse wendt het kapitaal zonder menselijk verantwoordelijkheidsgevoel voortdurend aan om de massa in slavernij te houden.
De verantwoordelijkheid van het kleine volk is gering en in vele gevallen is een tekort schieten aan de verantwoordelijkheid het gevolg van onmondigheid, aangezien het steeds ten prooi valt aan uitbuiters of geslepen volksmenners.
| |
| |
Da wetenschapsmensen integendeel treft één der grootste verwijten want zij hebben zich nooit bekommerd om de doeleinden van hun uitvindingen en aldus de breuk tussen moraal en wetenschap veroorzaakt.
Ook de verantwoordelijkheid van de literator is groot. Hij immers geniet een prestige dat men niet mag onderschatten. In dit verband treedt VB de opmerking bij van Van Duinkerken waar deze beweert dat de geestesleiders van het hedendaagse leven niet meer de priesters van een of andere godsdienst zijn, maar wel de verkondigers van een litteraire richting.
Literatuur is immers het werkkrachtigste element voor de opvoeding van da volwassenen.
Ze onthult de mens aan zich zelf, ontheft hem uit het dagelijkse, voedt en verfijnt zijn gemoedsleven en verwijdt zijn belangstellings-horizont.
VB handelt natuurlijk steeds over de wezenlijk grote literatuur. Hij waarschuwt dan ook voor het vele onechte, voor de woordkramerij en het levenloos verzinsel.
Doch nu heeft de literator een grote taak: ‘Er is thans geen tijd meer voor spel of litteraire tornooien. Romannetjes of gedichten schrijven is op dit moment zeker niet het voornaamste. De cultuurtaak bestaat er thans in, de chaos te vermijden, die chaos, waarin van literatuur waarschijnlijk helemaal geen sprake meer zou zijn. Het gaat er nu in de eerste plaats om een mystiek van de vrede te scheppen en in dit werk zou de schrijverselite zeker haar aandeel moeten leveren. Dit betekent helemaal niet, dat de vrijheid van de literator aan banden moet gelegd worden of dat hem bepaalde taken moeten opgedragen worden. Ieder mens moet nochtans een deel van zijn aandacht en zijn bekwaamheden beschikbaar houden, om zich een oordeel te vormen over de grote vitale kwesties van zijn tijd en ook de literator zou zich aan die plicht niet mogen onttrekken. Hij zeker niet, omdat hij bij uitstek de anti-specialist is, omdat hij kan denken en de gave van de uitdrukking door het woord gekregen heeft.’ (blz. 90)
Weerom staaft VB zijn bewering met voorbeelden. Ieder groot kunstenaar was nooit een wereldvreemde en hij citeert: Aischulos, Cervantes, Michel-Angelo, Morus, Erasmus, Dickens, Hugo, Zola, France.
Doch vele literatoren gaven toe aan wansmaak van publiek en verlaagden zichzelf en verziekelijkten daardoor de lezers.
Voor literatuur dienen hoge maatstaven aangelegd en ik houd er dan ook aan VB's credo voor de literatuur aan te halen:
| |
| |
‘Ik erken de vitale, onmisbare en onvervangbare cultuurfunctie der literatuur, maar dan moet zij groot en stoer zijn. Het geestelijk verval dat onze tijd aanvreet, heeft ook in haar gestalte gekregen, in het zielloze estheticisme, in het hooghartig “l'art pour l'art”, in de literatuur “du dépaysement et de l'évasion”, in de ophemeling van het erotisme of in de eindeloze ontrafeling van de morbiede aspecten der menselijke ziel.
Wanneer de schrijvers zo verstandig zullen zijn, de pen maar op het papier te zetten, wanneer zij zeker zijn niet uit de ijdelheid van de “homme des lettres” te handelen, maar omdat zij een onbedwingbare boodschap van brandend belang, of een unieke levenservaring hebben mee te delen, dan eerst zullen in het rijk der letteren de maatstaven en de orde hersteld zijn en zal zij haar ware functie kunnen vervullen.’ (blz. 93).
De verwijten die men de literator kan aanwrijven dienen nog vertienvoudigd voor de film. De film is het instrument bij uitstek om het gemoedsleven in beroering te brengen, zij is in essentie een leermeester voor schoonheid, rhythme en harmonie, zij is daarenboven een paedagogisch hulpmiddel dat zelfs het verste publiek bereikt.
En wat werd zij: een nijverheid die de massa heeft gebanaliseerd.
Zij bedierf de goede smaak, de critische zin, de denkkracht en de leesfunctie van de mens.
VB stelt zich dan ook terecht de vraag waarom er hier geen wet wordt gestemd. Inderdaad, zou de vergiftiging van de geest door de film soms van minder belang zijn dan de vergiftiging van maag en nieren door de alcohol?
VB's essay zou niet volledig zijn moest hij ook de verantwoordelijkheid der Christenen niet onderzoeken.
De auteur predikt in zijn boek nooit tegen de godsdienst, want hij is zelfs overtuigd dat het in toepassing brengen van de beginselen uit de bergrede de wereld kan redden.
Wat hij aan de kaak stelt is de schijnheiligheid der christenen.
Het zijn de christelijke schrijvers zelf die hebben vastgesteld dat de Christelijke wereld in verval verkeert: Léon Bloy, Maritain, Gustave Thibon, Leonard Ragas, Bernanos en Berdiaef.
Beseffen de christenen wel goed dat de oorlog steeds werd ontketend door christelijke volkeren. Gaan de christenen wel diep genoeg op deze problemen in?
De kerk schoot steeds tekort aan haar plicht.
Het is dan ook betekenisvol even te wijzen op twee data: in 1848 verscheen het Communistisch Manifest, terwijl eerst in 1891 de encycliek Rerum Novarum kwam.
| |
| |
Verliest men niet uit het oog dat de kerk samenwerkte met Mussolini en het Franco-régime?
Het christendom liet zich daarenboven volledig schaakmat zetten door het kapitalisme en reikte de hand aan het nationalisme. Het is dan ook niet overdreven als VB beweert dat de christenen verraad pleegden tegenover hun christendom.
En hij waarschuwt: ‘Wanneer de hervorming van de wereld thans ter hand genomen wordt, door krachten die zij als demonisch en materialistisch brandmerken, dat zij dan niet vergeten, dat dit maar gebeurt, omdat zij hun plicht niet vervuld hebben op een ogenblik dat zij er de macht en de gelegenheid toe hadden.’ (blz. 103).
In hoofdstuk 10 stelt hij zeer kort de diagnose: het falen ligt niet in de productie maar wel in de distributie der goederen.
‘Het vraagstuk van de productie heeft onze tijd prachtig opgelost, maar in dit der distributie heeft hij ellendig gefaald. De reden daarvan is, dat de productie een technisch, maar de distributie een moreel probleem is, en dat onze tijdgenoten, technisch gesproken, virtuozen, maar ethisch beschouwd, armzalige mislukkelingen zijn.’ (blz. 106).
Het grote gevaar is dan ook dat juist op het ogenblik dat de techniek de mens de verschrikkelijkste wapens in de hand heeft geduwd de gemoeds- en geesteskrachten bij de mens dodelijk verlamd schijnen.
Ook de oorzaken van deze morele ontwrichting spoort VB op. Het zou me te ver voeren punt voor punt nader te ontleden al houd ik er toch aan de punten die de auteur behandelt te vermelden. Deze zijn: de vervlakking der persoonlijkheid, het onderdrukken van de persoonlijkheid en de originaliteit bij de mens door massavorming, de verwoesting van de ziel door het milieu, gigantisme (hiermede bedoelt hij vooral het ten onder gaan van de mens in het massale, in enormiteiten), de ontaarding van de vrijheidsidee en de groei van de staatsalmacht
Alvorens de morele reconstructie van mens en samenleving te behandelen vat VB nog even samen: ‘Men vraagt van hem (d.i. de mens) nog slechts diensten, vaak tot aan de grens van zijn uithoudingsvermogen toe, maar zijn ziel en zijn gemoed, zijn eigenlijkste menszijn dus, worden niet meer erkend.’ (blz. 129).
Het grootste gevaar is dus het vernietigen en het verval van de menselijke persoonlijkheid.
Noch veiligheidsraad, noch godsdiensten, noch regeringen zullen volgens VB de mens redden aangezien er z.i. slechts één veiligheidsraad is, n.l. het menselijk geweten.
Zo komt hij stilaan tot zijn conclusie.
De ondragelijkheid en de onzedelijkheid van de verdruk- | |
| |
king van het individueel door het staatsgeweten kunnen evenwel slechts aangevoeld worden door sterke en vrije persoonlijkheden, die de gewetensfunctie in hun eigen ziel niet lieten afsterven of hersteld hebben.
Niet de instellingen dienen a priori verbeterd maar vooral de mens.
De enige redding ziet VB in het personalisme dat volgens De Rougemont altijd ‘engagement’ betekent, in tegenstelling met het individualisme dat in de meeste gevallen ‘échappement’ en ‘évasion’ beduidde.
Het is mij uiteraard onmogelijk nader in te gaan op het wezen van het personalisme al wens ik toch te resumeren wat VB hiermede in hoofdzaak bedoelt.
Uitgaande van de stelling dat de menselijke persoon in zijn volle waardigheid en in zijn primordiale rechten dient hersteld eist de personalist de vrijheid op om zich te verbinden.
In tegenstelling met de individualist is hij in staat aan zijn eigen egoïsme te ontsnappen om zich in dienst van iets of iemand te stellen.
Een personalist verliest zich niet in dromen, hij moet zijn leven in dienst stellen van een ideaal.
Als typisch voorbeeld van de personalist citeert hij Multatuli:
‘In de mens Multatuli, die zeker zijn fouten en tekortkomingen heeft gehad, zien wij de personalistische dynamiek in volle actie, in de verontwaardiging over het onrecht die geen kreuking van de mensenwaarde duldt. Multatuli behoorde tot dit geweten der wereld, waarover ik hiervoor sprak, behoudt daardoor iets eeuwigs en tijdloos en blijkt tevens een aansporing en een verwittiging voor de intellectuelen van nu.’ (blz. 133).
De basis van het personalisme ziet VB in de Helleens-Christelijke-Humanistische wijsheid.
‘De personalistische revolutie veronderstelt dus een enorme opvoedingsarbeid, vooral bij de volwassenen, die niet zal mogen gericht zijn op het vermeerderen van blote kennis en op het verwerven van diploma's, wat helaas het enig doel van al de scholen schijnt te zijn, maar op het vormen van mensen en karakters.’ (blz. 135).
Ik meen dat het voor mij overbodig is na deze uiteenzetting nog nadere beschouwingen te wijden aan deze oproep tot de élite.
Trouwens als slotbeschouwing zou ik mijn inleiding dienen te herhalen zodat ik mijn taak, d.i. U dit boek zo uitvoerig mogelijk veer te stellen, als geëindigd mag beschouwen, al zou ik U toch nog even willen verzoeken met de inzet van uw volledige
| |
| |
persoonlijkheid te ijveren voor de verspreiding van dit boek of liever voor de verspreiding van de geest van dit werk om aldus binnen het kader van uw persoonlijke mogelijkheden de personalistische revolutie te bevorderen.
Rik Lanckrock
|
|